Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-05-2018, nr. WAHV 200.219.877
ECLI:NL:GHARL:2018:4377
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-05-2018
- Zaaknummer
WAHV 200.219.877
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:4377, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑05‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑05‑2018
Inhoudsindicatie
De gemachtigde maakt bezwaar tegen de verhoging van administratiekosten naar € 9 euro door de Minister. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er in de administratiekosten tevens kosten in rekening worden gebracht die niet met de inning van sancties zijn gemoeid.
WAHV 200.219.877
14 mei 2018
CJIB 198061450
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 8 mei 2017
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] , [C] B.V.,kantoorhoudende te [D] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 30 april 2018 is nog een brief van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.
De zaak is behandeld ter zitting van 30 april 2018. Namens de betrokkene is niemand verschenen, hetgeen op voorhand door de gemachtigde was aangekondigd. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [E] .
Beoordeling
1. De gemachtigde voert onder verwijzing naar een arrest van het hof (ECLI:NL:GHARL:2017:1422) aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat van het horen mocht worden afgezien.
2. Ingevolge artikel 7 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) juncto artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Gelet op het bepaalde in artikel 7:17 van de Awb kan hij daarvan afzien indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, de indiener niet gehoord wil worden of de indiener niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde bij brief van 8 juli 2016 beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking. In zijn brief van 26 augustus 2016 heeft de gemachtigde verzocht om te worden gehoord. Bij beslissing van 7 januari 2017 heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard. In die beslissing geeft de officier van justitie aan dat er een drietal pogingen is gedaan om de gemachtigde te horen, maar dat deze pogingen geen resultaat hebben gehad. In het dossier bevindt zich geen uitnodiging voor een hoorzitting.
4. Met de officier van justitie moet worden vastgesteld dat de gemachtigde in deze zaak in de gelegenheid moest worden gesteld om te worden gehoord. Het hof is echter van oordeel dat de officier van justitie dit hier onvoldoende heeft gedaan. De officier van justitie heeft getracht telefonisch in contact te komen met de gemachtigde. Telefonisch horen is echter -tenzij daarover overeenstemming is bereikt - geen volwaardig alternatief voor een hoorzitting. Dat betekent dat de officier van justitie, na de vergeefse pogingen tot telefonisch contact, de gemachtigde (schriftelijk) had moeten uitnodigen voor een hoorzitting.
5. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Om die reden zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen. Gelet daarop behoeven de overige bezwaren tegen de beslissing van de officier van justitie geen bespreking meer.
6. Vervolgens zal het hof overgaan tot de beoordeling van het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene als kentekenhouder een administratieve sanctie van € 97,- is opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op (auto)wegen buiten bebouwde kom, met 12 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op6 mei 2016 om 12:37 uur op de N234-Nieuwe Weteringseweg-bij hmp 2.2, bij perceel 225-229 te Groenekan met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
7. De gemachtigde voert aan dat de sanctie niet door een daartoe bevoegde ambtenaar is opgelegd. De betreffende verbalisant ontleent zijn bevoegdheid aan het "Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regiopolitie CJIB 2013". Op grond van artikel 3, eerste lid, van dit besluit is de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het domein VI Generieke Opsporing, van bijlage A-I van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze circulaire is echter met ingang van1 juli 2015 vervallen. De Beleidsregels Buitengewoon opsporingsambtenaar, die per 1 juli 2015 van kracht werden, voorzien niet in een expliciete overgangsregeling of een artikel waaruit zou blijken dat aktes afgegeven op grond van de Circulaire ook onverkort geldig zouden zijn op grond van de (nieuwe) beleidsregels. Uitsluitend voor boa's die voor 1 juli feitelijk in twee domeinen werkzaam waren, is er overgangsbeleid. Nu de akte van beëdiging is gebaseerd op regelgeving die is vervallen, is deze - in ieder geval zonder aanpassing - niet langer geldig.
8. Uit het zaakoverzicht blijkt dat de betreffende verbalisant is beëdigd tot boa voor het domein generieke opsporing. De verbalisant ontleent zijn opsporingsbevoegdheid aan het "Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar regiopolitie CJIB 2013". Dit besluit was van kracht op het moment dat de sanctie werd opgelegd. De omvang van de bevoegdheid van de verbalisant is geregeld in artikel 3, eerste lid, van dit besluit. Op grond hiervan is de boa bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten behorend tot het domein VI Generieke Opsporing, van bijlage A-I van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar. Weliswaar is deze circulaire met ingang van 1 juli 2015 vervallen, maar deze is vervangen door de Beleidsregels Buitengewoon opsporingsambtenaar. Met de gemachtigde stelt het hof vast dat deze beleidsregels niet alleen de bovengenoemde circulaire vervangen, maar ook twee andere circulaires en dat daarbij tevens een aantal punten is geactualiseerd en gewijzigd. Het hof stelt echter tevens vast dat de in paragraaf 11.4 van de Beleidsregels Buitengewoon opsporingsambtenaar opgenomen bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid van de boa generieke opsporing exact overeenkomen met die in bijlage A-I van de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar. Een expliciete overgangsregeling is dan ook niet nodig. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd leidt derhalve niet tot twijfel aan de bevoegdheid van de verbalisant.
9. Verder voert de gemachtigde aan dat er moet worden getwijfeld aan de juistheid van de meting, te meer nu de verklaring in het zaakoverzicht niet op ambtseed is opgemaakt. De betrokkene is ervan overtuigd dat hij niet te hard heeft gereden. Hij reed op de cruise control. Daarmee zou een overschrijding met een paar km/h nog wel kunnen worden verklaard, maar zeker geen overschrijding zoals deze. Op het moment van de gedraging kwam een ander voertuig de betrokkene tegemoet. Op de foto's van de gedraging is dit ook te zien. Voorts blijkt op basis van de foto's dat de gebruikte set niet afdoende is geijkt. Er is namelijk een verschil tussen het nummer van de snelheidsmeter en het cameranummer.
10. De Wahv stelt niet de eis dat aan een krachtens die wet opgelegde administratieve sanctie een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar ten grondslag ligt. Het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal heeft dan ook niet per definitie tot gevolg dat de sanctie niet in stand kan blijven. Slechts brengt dit mee dat daaraan niet de bijzondere bewijskracht van een ambtsedige verklaring toekomt. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant, gegevens in het zaakoverzicht en/of een foto kan worden gebaseerd.
10. In de onderhavige zaak houdt het zaakoverzicht van het CJIB onder meer in dat met behulp van een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel is geconstateerd dat met het voertuig met voormeld kenteken op voormelde datum, tijd en plaats met een gecorrigeerde snelheid van 92 km per uur is gereden, terwijl de maximaal toegestane snelheid aldaar 80 km per uur bedraagt.
12. Voorts bevinden zich in het dossier de foto's van de gedraging. Op deze foto's is een tegemoetkomende bestelauto te zien met kenteken [YY-000-Y] , alsmede een voertuig dat van de camera wegrijdt. Op één van de foto's is een uitvergroting van het kenteken van het gemeten voertuig weergegeven, te weten [YY-000-Y] . Uit de gegevens die zijn opgenomen onder de foto's blijkt dat is geconstateerd dat met het gemeten voertuig op de bovengenoemde datum, tijd en plaats met een geconstateerde (ongecorrigeerde) snelheid van 95 km/h is gereden en dat sprake is van een tegemoetkomende rijrichting. Verder zijn daar de volgende gegevens vermeld: "typegoedkeuringsnummer: TP8297" en "serienummer: 63345/60220"
13. Nu de onderhavige meting blijkens de gegevens onder de foto's een tegemoetkomend voertuig betreft en het voertuig van betrokkene op de foto in tegemoetkomende rijrichting rijdt, terwijl het andere voertuig op de foto in de tegenovergestelde richting rijdt, staat naar het oordeel van het hof vast dat het voertuig van de betrokkene is gemeten.
14. In de eerder in de procedure door de gemachtigde overgelegde NMi-verklaring d.d. 29 april 2016 zijn, voor zover relevant, de volgende gegevens vermeld:
"Aangeboden: Een radar snelheidsmeter voor een herhaald onderzoek
typegoedkeuringsnummer : TP 8297
antenne-eenheid (…) nummer : 590-113/60220
digitale camera (…) nummer : 625-011/63345
(…)
Resultaat: Bij het onderzoek voldeed de snelheidsmeter aan de Concept voorschriften meetmiddelen politie."
15. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de snelheidsmeting. Uit bovengenoemde NMi-verklaring blijkt naar het oordeel van het hof dat het snelheidsmeetmiddel ten tijde van de gedraging voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Dat de gebruikte set niet afdoende zou zijn geijkt, acht het hof niet aannemelijk geworden. Het is het hof ambtshalve bekend dat een antenne-eenheid en digitale camera doorgaans als een set wordt gebruikt en ook als zodanig door het NMi wordt onderzocht. (Vgl. het arrest van het hof van 20 maart 2012, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHLEE:2012:BZ6620 en het arrest van het hof van 3 maart 2017: ECLI:NL:GHARL:2017:1777). Dat dit in het onderhavige zaak ook het geval is, blijkt juist uit het feit dat (het laatste gedeelte van) de in de overgelegde NMi-verklaring genoemde nummers van zowel de antenne-eenheid als de digitale camera overeenkomen met de onder de foto's vermelde nummers.
16. Ook in hetgeen de gemachtigde voor het overige heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de snelheidsmeting. Dat de betrokkene ervan overtuigd is dat hij niet te hard heeft gereden, omdat hij op de cruise control reed, is daarvoor onvoldoende. Nu uit het dossier evenmin blijkt van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Derhalve is de sanctie terecht opgelegd.
17. Tot slot maakt de gemachtigde bezwaar tegen de in rekening gebrachte administratiekosten. De Minister heeft de bevoegdheid om het bedrag aan in rekening te brengen administratiekosten vast te stellen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat deze administratiekosten slechts mogen dienen tot dekking van de kosten voor de inning van de sancties. Volgens de gemachtigde worden er echter tevens kosten in rekening gebracht die niet strikt noodzakelijk zijn voor de afhandeling van de inning van sancties. Zo blijkt uit de recentste "Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot wijziging van de Regeling vaststelling administratiekosten 2012" dat de aanleiding voor het verhogen van de administratiekosten van € 7,- naar € 9,- onder meer is gelegen in het feit dat er administratieve taken van de politie in de verwerking van boetes zijn overgeheveld naar het CJIB, zodat er meer blauw ingezet kan worden in de handhaving en voor noodhulp. De doorrekening van de kosten voor het onderdeel van het CJIB dat de administratieve verwerking op zich neemt van in den lande geconstateerde (mogelijke) overtredingen (administratieve verwerking flitsgegevens CJIB) in de administratiekosten is derhalve onrechtmatig. De betreffende boa's die binnen het CJIB verantwoordelijk zijn voor het uitlezen van controleapparatuur en het vervolgens opleggen van sancties, verrichten een opsporingshandeling en zijn op geen enkele wijze bezig met de inning van sancties. De kosten voor deze werkzaamheden mogen dan ook niet worden doorberekend in de administratiekosten. Nu er wel kosten zijn doorberekend in de administratiekosten die niets met de inning van enige beschikking te maken hebben is de Minister buiten zijn bevoegdheid getreden. Het in rekening brengen van administratiekosten tot een hoogte van € 9,- is dan ook onbevoegd gebeurd. Aldus is er volgens de gemachtigde aanleiding tot matiging van de administratiekosten.
18. Bij de Wet van 12 juni 2009 is het wettelijk kader geschapen voor het in rekening brengen van administratiekosten bij (verkeers-)boetes.
19. De memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2007/08, 31 386, nr. 3, blz. 23) houdt onder meer het volgende in:
"Het kabinet meent dat van degene aan wie de boete is opgelegd een bescheiden bijdragen kan worden verlangd. Het doorberekenen van de administratiekosten is naar het oordeel van het kabinet wenselijk en verantwoord. Om deze reden wordt voorgesteld om de wettelijke bepalingen op basis waarvan het CJIB boetes int zo aan te passen dat de administratieve kosten die met die inning zijn gemoeid bij de persoon aan wie de boete is opgelegd in rekening kunnen worden gebracht. Het betreft de artikelen 11, 22, tweede lid, en 31 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, artikel 572 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 74, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Over (de hoogte van) de administratiekosten zullen krachtens dit artikel, zoals het na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel komt te luiden, in lagere regelgeving voorschriften worden opgenomen. (…)
De administratieve kosten betreffen onder andere de kosten voor bij te houden administratieve en automatiseringssystemen en personeelskosten. Het bedrag van de administratieve kosten zal op de hierboven omschreven wijze bij lagere regelgeving worden vastgesteld en zo nodig periodiek worden aangepast aan de geldontwaarding. (…)"
20. In artikel 1 van de Regeling vaststelling administratiekosten 2012, zoals luidend ten tijde van het opleggen van de onderhavige sanctie, is bepaald dat de administratiekosten € 9,- per administratieve sanctie bedragen. Daarmee zijn de administratiekosten per 1 januari 2016 verhoogd van € 7,- naar € 9,-.
21. De toelichting bij de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 19 oktober 2015 tot wijziging van de Regeling vaststelling administratiekosten 2012, houdt het volgende in:
"Sinds juli 2009 worden voor administratieve sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften administratiekosten in rekening gebracht. Vanaf 1 oktober 2012 worden ook administratiekosten doorberekend voor geldboeten die een strafrechtelijke grondslag hebben (bijvoorbeeld de boetevonnissen die een rechter oplegt of een strafbeschikking die het OM en de politie uitvaardigen). Uitgangspunt bij de heffing op de boete is dat de overtreder opdraait voor de kosten. Met de onderhavige regeling wordt per 1 januari 2016 het doorberekende bedrag aan administratiekosten verhoogd van € 7,- naar € 9,-. De aanpassing van dit bedrag volgt uit de nieuwe berekening van de integrale kostprijs van de inning van de administratieve sancties en de geldboeten (hierna aangeduid als: geldelijke sancties) per 1 januari 2016.
De stijging van de kosten in de afgelopen jaren komt onder meer door investeringen van het ministerie in ICT en in de uitvoeringsketen, inflatie en doordat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) meer maatwerk levert met bijvoorbeeld ruimere mogelijkheden van gespreide betalingen en een persoonsgerichte aanpak bij betalingsproblemen. Verder zijn administratieve taken van de politie in de verwerking van boetes overgeheveld naar het CJIB, zodat er meer blauw ingezet kan worden in de handhaving en voor noodhulp.
Onderstaand worden de uitgangspunten toegelicht die bij de berekening van de hoogte van het vanaf 1 januari 2016 door te berekenen bedrag worden gehanteerd.
Voor de hoogte van het door te berekenen bedrag zijn de in totaliteit geraamde directe en indirecte kosten die betrekking hebben op het proces van de inning van geldelijke sancties bepalend. Het gaat met andere woorden om de geraamde integrale kostprijs vanaf het uitvoeringsjaar 2016 van geldelijke sancties. Hieruit vloeit voort dat er geen kosten worden doorberekend die betrekking hebben op andere processen van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) dan die voortkomen uit het inningsproces van geldelijke sancties.
De hoogte van de geraamde integrale kostprijs van de inning van een geldelijke sanctie wordt enerzijds bepaald door de prognose van het aantal te incasseren geldelijke sancties in het jaar van inwerkingtreding van deze regeling (het uitvoeringsjaar 2016). De basis voor deze prognose is het volumeniveau, zoals is opgenomen in de agentschapsparagraaf van het CJIB, als onderdeel van de Ontwerpbegroting VenJ 2016. Dit volumeniveau is op het moment van het opstellen van deze regeling de meest actuele prognose. Anderzijds zijn de begrote kosten van het inningsproces door het CJIB bepalend. Voor de berekening van het kostenniveau van het inningsproces wordt het vastgestelde kostprijsmodel van het CJIB gehanteerd. Met dit model wordt geborgd dat de toerekening van directe en indirecte kosten aan de diverse producten van het CJIB, waaronder de geldelijke sancties volgens een bestendige gedragslijn plaatsvindt.
Het door te berekenen bedrag aan administratiekosten gaat uit van de op bovenstaande wijze geraamde integrale kostprijs van de inning van een geldelijke sanctie. Daarbij vindt een noodzakelijke correctie plaats vanwege het uitgangspunt dat ook de gemaakte kosten voor uiteindelijk niet-geïnde geldelijke sancties verdisconteerd worden in het in rekening te brengen bedrag.
Het aldus berekende bedrag aan door te belasten administratiekosten is afgerond op hele euro’s en vastgesteld op € 9."
22. Met de gemachtigde stelt het hof vast dat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat in de administratiekosten slechts kosten mogen worden doorberekend die betrekking hebben op de inning van de sancties. In de hierboven aangehaalde toelichting legt de Staatssecretaris uit waarop de verhoging van de administratiekosten van € 7,- naar € 9,- per 1 januari 2016 is gebaseerd. Hierin benadrukt hij dat er geen kosten worden doorberekend die betrekking hebben op andere processen van het CJIB dan die voortkomen uit het inningsproces van geldelijke sancties. Anders dan de gemachtigde stelt is het hof van oordeel dat uit de zinsnede in die toelichting dat de stijging van de kosten in de afgelopen jaren onder meer komt doordat er administratieve taken van de politie in de verwerking van boetes zijn overgeheveld naar het CJIB, niet kan worden afgeleid dat dit zou gaan om kosten die te maken hebben met de opsporing dan wel oplegging van de sanctie. Er wordt immers slechts gesproken over administratieve taken in de verwerking van boetes. Dit duidt op de situatie dat de sanctie reeds is opgelegd. Niet gebleken is dat de kosten voor de boa's die binnen het CJIB verantwoordelijk zijn voor het uitlezen van controleapparatuur en het opleggen van sancties, worden doorberekend in de administratiekosten. Hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd biedt dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er in de administratiekosten tevens kosten in rekening worden gebracht die niet met de inning van sancties zijn gemoeid. Het verweer van de gemachtigde treft dan ook geen doel.
23. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
24. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2018 € 501,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 501,- (=2 x € 501,- x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 501,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.