RvdW 2021/494
Procesrecht. Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen incidenteel arrest met bevel op voet art. 235 Rv tot zekerheidstelling voor uitvoerbaarheid bij voorraad van veroordeling in eerste aanleg; ontbreken toestemming tussentijds beroep; incidenteel arrest voorlopige voorziening in zin art. 401a lid 1 Rv?
HR 23-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:644
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23 april 2021
- Magistraten
Mrs. G. Snijders, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
20/02608
- Conclusie
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:644, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑04‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:54, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑08‑2020
- Wetingang
Essentie
Procesrecht. Ontvankelijkheid cassatieberoep tegen incidenteel arrest met bevel op voet art. 235 Rv tot zekerheidstelling voor uitvoerbaarheid bij voorraad van veroordeling in eerste aanleg; ontbreken toestemming tussentijds beroep; incidenteel arrest voorlopige voorziening in zin art. 401a lid 1 Rv?
Samenvatting
Hoewel de op de vorderingen als bedoeld in art. 234, 235 en 351 Rv te geven beslissingen naar hun aard ten hoogste gelden voor de duur van het geding en aldus zijn aan te merken als van voorlopige aard, zijn deze geen voorlopige voorziening (of weigering om die ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.