Rb. Rotterdam, 14-10-2010, nr. 09/4308 en 09/4309
ECLI:NL:RBROT:2010:BO2029
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-10-2010
- Zaaknummer
09/4308 en 09/4309
- LJN
BO2029
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2010:BO2029, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑10‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2011:BU7194
Uitspraak 14‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Vast staat dat eiser, blijkens de brief van 20 oktober 2008 van drs. G.J. Westerveld van Psychiatrie AMC, lijdt aan posttraumatische stress-stoornis (hierna: PTSS), alsmede dat tussen partijen niet in geschil is dat de PTSS is gerelateerd aan het werk van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat de eerste drie genoemde incidenten in verhouding tot het werk van eiser en de daarbij behorende werkomstandigheden geen buitensporig karakter dragen. Het standpunt van verweerder dat deze incidenten inherent zijn aan het ambt van politieambtenaar vormt daartoe een onvoldoende onderbouwing. De door verweerder overgelegde cijfers, waaruit volgens verweerder blijkt dat de incidenten die eiser heeft gemaakt vaker voorkomen, bieden naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de incidenten geen buitensporig karakter dragen. Bovendien dateren deze cijfers uit 2008 en niet duidelijk is of deze incidenten ook betrekking hebben op mogelijke besmetting met het HIV-virus. Tevens geven deze cijfers geen inzicht in de omstandigheden waaronder en de frequentie waarmee een individuele politieambtenaar met incidenten als deze wordt geconfronteerd. Verweerder heeft voorts nagelaten, althans niet kenbaar bij zijn standpunt betrokken, dat eiser, zoals hij heeft gesteld, tot twee maal toe lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd alvorens hij duidelijkheid had over een eventuele besmetting met het HIV-virus. Hierbij is van belang dat in die tijd veel onzekerheid bestond over oorzaken van deze ziekte en dat deze ziekte tot de dood kon leiden, alsmede dat er toen bij verweerder geen protocollen voor opvang bij contactincidenten waren en ook in geval van eiser niet is gebleken van enige nazorg. Voorts heeft verweerder niet, althans niet kenbaar, onderkend dat met name door het incident met de drugsverslaafde, zwaarwegend inbreuk is gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van eiser. Een dergelijk incident kan niet zonder meer gelijk worden gesteld met een willekeurig gewelddadig incident. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet dan wel onvoldoende beoordeeld of de door eiser gestelde incidenten - de opeenvolgende mogelijke HIV-besmettingen, gevolgd door de grove inbreuk op eisers lichamelijk en persoonlijke integriteit -, bij elkaar genomen, in verhouding tot het werk van eiser en de daarbij behorende werkomstandigheden, objectief beschouwd een buitensporig karakter dragen.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/4308 en AWB 09/4309
Uitspraak in de gedingen tussen
[naam eiser], wonende te Oude-Tonge, eiser,
gemachtigde mr. J. van Overdam,
en
de korpsbeheerder Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, verweerder,
gemachtigde mr. D. ?evik.
1 Ontstaan en loop van de procedures
1 Bij besluit van 5 juni 2008, aan eiser op 11 juli 2008 in persoon bekend gemaakt, heeft verweerder de bezoldiging van eiser met ingang van 1 mei 2008 gekort tot een percentage van 80%. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 juli 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 november 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Bij besluit van 24 april 2009 heeft verweerder het verzoek van eiser, om zijn ziekte als een beroepsincident of beroepsziekte aan te merken en met terugwerkende kracht over te gaan tot volledige doorbetaling van zijn bezoldiging, afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 juni 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 november 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3 Tegen deze besluiten (hierna: de bestreden besluiten) heeft eiser bij brief van
21 december 2009 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 23 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2010. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2 Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder y, van het Besluit algemene rechtspositie politie wordt in dit besluit onder beroepsziekte verstaan een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
1.2 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder bb, van het Besluit bezoldiging politie (hierna: Bbp) is een beroepsincident een dienstongeval of een beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, van het Bbp heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijd van 104 weken recht op doorbetaling van zijn bezoldiging overeenkomstig de volgende tabel:
1°. de eerste 26 weken 100% van de bezoldiging;
2°. de tweede 26 weken 90% van de bezoldiging;
3°. de derde 26 weken 80% van de bezoldiging;
4°. vervolgens 70% van de bezoldiging.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, van het Bbp behoudt de ambtenaar, in afwijking van het eerste lid, indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, veroorzaakt is door een beroepsincident, zijn aanspraak op doorbetaling van 100% van zijn bezoldiging.
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de incidenten, zoals door eiser gesteld, als bijzondere werkomstandigheden kunnen worden aangemerkt die objectief beschouwd een abnormaal of excessief karakter dragen. De ziekte van eiser kan dan ook niet als een beroepsziekte worden gekwalificeerd. Eiser heeft dan ook geen recht op doorbetaling van 100% van zijn bezoldiging.
3 Eiser kan zich niet verenigen met dit standpunt en voert daartoe het volgende aan. Volgens eiser moet slechts de vraag worden beantwoord of sprake is van excessieve werkomstandigheden en niet of de betreffende incidenten gelden als excessief in verhouding tot de aan hem opgedragen werkzaamheden dan wel de opgedragen functie. Ten gevolge van dit criterium wordt de opgedragen functie bepalend voor de vraag of sprake is van een beroepsziekte en niet of - in veel mindere mate - de omstandigheden waaronder de opgedragen werkzaamheden werden verricht. Dit leidt tot rechtsongelijkheid tussen verschillende beroepsgroepen.
Voorts stelt eiser dat de incidenten die hij heeft meegemaakt niet slechts onderdeel uitmaken van zijn werk, maar in verhouding tot zijn werk geobjectiveerd beschouwd een buitensporig karakter dragen. Eiser verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 26 februari 2009 (LJN BH5077).
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: Raad), onder meer neergelegd in de uitspraken van 4 mei 2006 (LJN AX3244) en
2 april 2009 (LJN BI0646), geldt voor de toepassing van regelingen als de onderhavige dat de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de arbeidsongeschiktheid in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om voldoende feiten aan te dragen ter adstructie van zijn stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is.
4.2 Bij de beoordeling van de beroepen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiser is sinds 1 juni 1984 in dienst bij de rechtsvoorganger van de politieregio Rotterdam-Rijnmond. Bij besluit van 26 mei 1987 is eiser bevorderd tot hoofdagent. Bij besluit van
1 mei 1999 is eiser geplaatst in de functie van hoofdmedewerker basispolitiezorg met als rang brigadier. De werkzaamheden van eiser bestaan onder meer uit het arresteren van verdachten. Met ingang van 14 april 2007 is eiser arbeidsongeschikt geworden.
4.3 Het betoog van eiser dat slechts moet worden beoordeeld of de werkomstandigheden excessief zijn, zonder dat de functie en de bij die functie behorende werkomstandigheden bij dit oordeel worden betrokken, slaagt, gelet op genoemde rechtspraak van de Raad, niet. De rechtbank ziet voorts in het betoog van eiser geen aanleiding te concluderen dat op basis van deze rechtspraak sprake is van rechtsongelijkheid. Immers, de functie en de daarbij behorende werkomstandigheden van eiser verschillen in voor onderhavige beoordeling relevante mate van de functies en werkomstandigheden in andere beroepsgroepen. Van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld is daarom geen sprake. In de aard van de term "beroepsziekte" ligt bovendien besloten dat bij de beoordeling of sprake is van een beroepsziekte zoveel mogelijk moet worden geabstraheerd van de individuele wijze van reageren op de bij het werk behorende omstandigheden en dat moet worden aangesloten bij de functie en de daarbij behorende werkzaamheden. Het door de Raad ontwikkelde criterium past hierin.
4.4 Eiser heeft aan zijn stelling dat in zijn geval sprake is van een beroepsziekte de volgende feiten ten grondslag heeft gelegd. Eiser is verschillende keren bij zogenoemde 'bloed-bloedcontacten' betrokken geweest. In 1984 is eiser bij een arrestatie, door een psychotisch persoon in zijn rug gebeten. In die tijd was nog niet veel bekend over de oorzaken en de gevolgen van besmetting met het HIV-virus. Pas in 1987 is uiteindelijk gebleken dat eiser niet met het HIV-virus was besmet. In begin jaren negentig heeft eiser bij de insluiting van een arrestant zijn hand opengehaald waarbij er naar alle waarschijnlijkheid 'bloed-bloed-' of 'bloed-spermacontact' is geweest, terwijl eiser later heeft gehoord dat deze arrestant seropositief was. Eiser heeft nogmaals een bloedonderzoek moeten ondergaan, welk onderzoek pas na enige maanden kon worden uitgevoerd, zodat eiser weer een substantiële periode in onzekerheid verkeerde. Halverwege de jaren 2000 heeft een drugsverslaafde bij een arrestatie zijn vingers in de mond van eiser gestoken, terwijl deze drugsverslaafde, een bekende van eiser, vlak daarvoor met de vingers van deze hand expres zijn geslachtsdelen had vastgepakt. Tot slot is eiser tussen 1992 en 1993 betrokken geweest bij twee rijksrechercheonderzoeken.
4.5 Vast staat dat eiser, blijkens de brief van 20 oktober 2008 van drs. [naam arts] Psychiatrie AMC, lijdt aan posttraumatische stress-stoornis (hierna: PTSS), alsmede dat tussen partijen niet in geschil is dat de PTSS is gerelateerd aan het werk van eiser.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat de eerste drie genoemde incidenten in verhouding tot het werk van eiser en de daarbij behorende werkomstandigheden geen buitensporig karakter dragen. Het standpunt van verweerder dat deze incidenten inherent zijn aan het ambt van politieambtenaar vormt daartoe een onvoldoende onderbouwing. De door verweerder overgelegde cijfers, waaruit volgens verweerder blijkt dat de incidenten die eiser heeft gemaakt vaker voorkomen, bieden naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de incidenten geen buitensporig karakter dragen. Bovendien dateren deze cijfers uit 2008 en niet duidelijk is of deze incidenten ook betrekking hebben op mogelijke besmetting met het HIV-virus. Tevens geven deze cijfers geen inzicht in de omstandigheden waaronder en de frequentie waarmee een individuele politieambtenaar met incidenten als deze wordt geconfronteerd.
Verweerder heeft voorts nagelaten, althans niet kenbaar bij zijn standpunt betrokken, dat eiser, zoals hij heeft gesteld, tot twee maal toe lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd alvorens hij duidelijkheid had over een eventuele besmetting met het HIV-virus. Hierbij is van belang dat in die tijd veel onzekerheid bestond over oorzaken van deze ziekte en dat deze ziekte tot de dood kon leiden, alsmede dat er toen bij verweerder geen protocollen voor opvang bij contactincidenten waren en ook in geval van eiser niet is gebleken van enige nazorg.
Voorts heeft verweerder niet, althans niet kenbaar, onderkend dat met name door het incident met de drugsverslaafde, zwaarwegend inbreuk is gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van eiser. Een dergelijk incident kan niet zonder meer gelijk worden gesteld met een willekeurig gewelddadig incident.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet dan wel onvoldoende beoordeeld of de door eiser gestelde incidenten - de opeenvolgende mogelijke
HIV-besmettingen, gevolgd door de grove inbreuk op eisers lichamelijk en persoonlijke integriteit -, bij elkaar genomen, in verhouding tot het werk van eiser en de daarbij behorende werkomstandigheden, objectief beschouwd een buitensporig karakter dragen.
5 Gelet op het vorenstaande dient het beroep, geregistreerd onder nummer AWB 09/4308 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gegrond te worden verklaard en dient het besluit waartegen dit beroep zich richt te worden vernietigd.
6 Uit voorgaand oordeel volgt voorts dat het beroep geregistreerd onder nummer AWB 09/4309 eveneens wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb gegrond moet worden verklaard. Immers, bij het besluit waartegen dit beroep zich richt heeft verweerder zijn standpunt, dat de bezoldiging van eiser met een percentage tot 80% wordt gekort aangezien geen sprake is van een beroepsziekte en dus geen sprake is van een beroepsincident, gehandhaafd.
7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit), zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 874,- (ingevolge artikel 3, tweede lid van dit Besluit is in dit geval sprake van samenhangende zaken, welke voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a van het Besluit worden beschouwd als één zaak; 1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1).
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart de beroepen gegrond;
2 vernietigt de bestreden besluiten;
3 bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-;
5 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van de som van € 300,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. P.M. Beishuizen rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2010.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA te Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: