Procestaal: Duits.
HvJ EU, 16-10-2012, nr. C-614/10
ECLI:EU:C:2012:631
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
16-10-2012
- Magistraten
V. Skouris, K. Lenaerts, A. Tizzano, M. Ilešič, G. Arestis, M. Berger, E. Jarašiūnas, E. Juhász, A. Borg Barthet, J.-C. Bonichot, M. Safjan, D. Šváby, A. Prechal
- Zaaknummer
C-614/10
- Roepnaam
Commissie/Oostenrijk
- Vakgebied(en)
Privacy (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2012:631, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 16‑10‑2012
Uitspraak 16‑10‑2012
V. Skouris, K. Lenaerts, A. Tizzano, M. Ilešič, G. Arestis, M. Berger, E. Jarašiūnas, E. Juhász, A. Borg Barthet, J.-C. Bonichot, M. Safjan, D. Šváby, A. Prechal
Partij(en)
In zaak C-614/10,*
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 22 december 2010,
Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Martenczuk en B.-R. Killmann als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verzoekster,
ondersteund door:
Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETGB), vertegenwoordigd door H. Kranenborg, I. Chatelier en H. Hijmans als gemachtigden,
interveniënt,
tegen
Republiek Oostenrijk, vertegenwoordigd door G. Hesse als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,
verweerster,
ondersteund door:
Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,
interveniënte,
wijst
HET HOF (Grote kamer),
samengesteld als volgt: V. Skouris, president, K. Lenaerts (rapporteur), vicepresident, A. Tizzano, M. Ilešič, G. Arestis, M. Berger, E. Jarašiūnas, kamerpresidenten, E. Juhász, A. Borg Barthet, J.-C. Bonichot, M. Safjan, D. Šváby en A. Prechal, rechters,
advocaat-generaal: J. Mazák,
griffier: K. Malacek, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 april 2012,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 3 juli 2012,
het navolgende
Arrest
1
De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat de Bondsrepubliek Oostenrijk, door niet alle nodige maatregelen te nemen om te verzekeren dat de in Oostenrijk geldende wettelijke regeling, wat de Datenschutzkommission (commissie gegevensbescherming; hierna: ‘DSK’) betreft, die is ingesteld als toezichthoudende autoriteit voor de bescherming van persoonsgegevens, voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281, blz. 31).
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
2
Artikel 28, lid 1, van richtlijn 95/46, met het opschrift ‘Toezichthoudende autoriteit’, luidt als volgt:
‘Elke lidstaat bepaalt dat een of meer autoriteiten worden belast met het toezicht op de toepassing op zijn grondgebied van de ter uitvoering van deze richtlijn door de lidstaten vastgestelde bepalingen.
Deze autoriteiten vervullen de hun opgedragen taken in volledige onafhankelijkheid.’
3
In hoofdstuk V van verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L8, blz. 1) is een onafhankelijke toezichthoudende autoriteit ingesteld, te weten de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (ETGB).
4
Artikel 43 van verordening nr. 45/2001, dat het statuut en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van het ambt van de ETGB regelt, bepaalt in lid 3:
‘De begroting van de [ETGB] valt onder een specifieke begrotingslijn van afdeling VIII van de algemene begroting van de Europese Unie.’
Oostenrijks recht
Federale grondwet
5
Artikel 20, lid 2, van het Bundes-Verfassungsgesetz (Oostenrijkse federale grondwet; hierna: ‘BVG’), zoals gewijzigd op 1 januari 2008, luidt als volgt:
‘Van de verplichting om instructies van hogere organen te eerbiedigen kunnen bij wet worden vrijgesteld, de organen
[…]
- 2.
die toezien op de eerbiediging van de geldende wettelijke regelingen door de overheid en op de plaatsing van overheidsopdrachten,
- 3.
die in hoogste ressort uitspraak doen, wanneer zij een collegiale samenstelling hebben, ten minste één rechter daarvan deel uitmaakt en hun beslissingen niet langs bestuursrechtelijke weg kunnen worden nietig verklaard of gewijzigd, [of]
[…]
- 8.
voor zover het Unierecht dit vereist.
De grondwet van een deelstaat kan andere categorieën van autonome organen in het leven roepen. De wet voorziet in een passend recht van toezicht op de taak van het autonome orgaan door hogere organen, op zijn minst het recht om kennis te nemen van alle aspecten van het beheer van de autonome organen, en — voor zover het niet de in de punten 2, 3 en 8 bedoelde organen betreft — het recht om de autonome organen om ernstige redenen op te heffen.’
Wet van 1979 betreffende de rechtspositie van ambtenaren
6
In § 45, lid 1, van het Beamten-Dienstrechtsgesetz 1979 (wet van 1979 betreffende de rechtspositie van ambtenaren; hierna: ‘BDG 1979’) is bepaald:
‘De hiërarchieke meerdere waakt erover dat zijn medewerkers de aan hen toegewezen taken overeenkomstig de wet en doeltreffend en spaarzaam vervullen. Hij leidt zijn medewerkers bij de uitoefening van hun functies, geeft hun zo nodig instructies, verhelpt eventuele fouten en misstanden en waakt erover dat de werkuren worden geëerbiedigd. Hij bevordert de carrière van zijn medewerkers overeenkomstig hun prestaties en geeft hun de taken die het best met hun bekwaamheden overeenstemmen.’
Wet van 2000 betreffende de gegevensbescherming
7
Het Datenschutzgesetz 2000 (wet van 2000 betreffende de gegevensbescherming; hierna: ‘DSG 2000’) heeft tot doel richtlijn 95/46 om te zetten in Oostenrijks recht.
8
Volgens § 36, lid 1, DSG 2000 bestaat de DSK uit zes leden die door de bondspresident op voorstel van de bondsregering worden benoemd voor een ambtstermijn van vijf jaar.
9
Krachtens § 36, lid 2, DSG 2000 worden vijf leden van de DSK voorgesteld door de autoriteiten die de beroepsbelangen wettelijk vertegenwoordigen, door de Oostenrijkse Länder en door de president van het Oberste Gerichtshof. Volgens § 36, lid 3, DSG 2000, wordt ‘een van de juristen in de federale overheidsdienst voorgesteld’ als het zesde lid.
10
Daar de functie van lid van de DSK als een deeltijdactiviteit is opgezet, wordt deze functie overeenkomstig § 36, lid 3 bis, DSG 2000 naast andere beroepsactiviteiten uitgeoefend.
11
Volgens § 37, lid 1, DSG 2000 zijn de leden van de DSK ‘in de uitoefening van hun functie onafhankelijk en door geen enkele instructie gebonden’. § 37, lid 2, DSG 2000 bepaalt dat de personeelsleden van het secretariaat van de DSK ‘enkel onderworpen zijn aan de technische instructies van de voorzitter of de bestuurder van de [DSK]’.
12
§ 38, lid 1, DSG 2000 bepaalt dat de DSK een reglement van orde vaststelt, waarin het dagelijkse beheer aan een van haar leden, de ‘bestuurder’, wordt opgedragen.
13
§ 38, lid 2, DSG 2000 luidt:
‘Ter ondersteuning van het beheer van de [DSK] creëert de bondskanselier een secretariaat waaraan hij de noodzakelijke uitrusting en het noodzakelijke personeel ter beschikking stelt. Hij heeft het recht om op ieder ogenblik bij de voorzitter en de bestuurder informatie in te winnen over alle aspecten van het beheer van de [DSK]’.
Reglement van orde van de DSK
14
Volgens § 4, lid 1, van het reglement van orde van de DSK wordt de functie van bestuurder uitgeoefend door de federale ambtenaar die overeenkomstig § 36, lid 3, DSG 2000 is benoemd.
15
§ 7, lid 1, van dit reglement bepaalt dat, onverminderd het bestuurlijke toezicht door de bondskanselarij, de personeelsleden van het secretariaat alleen instructies ontvangen van de voorzitter of de bestuurder van de DSK.
Precontentieuze procedure
16
Op 5 juli 2005 heeft de Commissie de Republiek Oostenrijk een aanmaningsbrief gezonden waarin zij aanvoerde dat de feitelijke en juridische organisatie van de DSK niet voldeed aan het criterium van onafhankelijkheid als vereist in artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46.
17
Bij brief van 2 november 2005 heeft de Republiek Oostenrijk de Commissie haar opmerkingen in antwoord daarop doen toekomen. Zij stelde daarin dat de DSK voldeed aan de vereisten van de richtlijn.
18
Op 8 januari 2008 heeft de Commissie de Republiek Oostenrijk een nieuwe aanmaningsbrief gezonden en haar verzocht meer informatie te verstrekken over de gevolgen van de inwerkingtreding van de wijziging van het BVG van 1 januari 2008 voor de DSK.
19
In haar aanvullende opmerkingen van 9 januari en 7 maart 2008 heeft Republiek Oostenrijk uiteengezet dat artikel 20, lid 2, BVG, zoals gewijzigd, niet van invloed was op de onafhankelijkheid van de DSK.
20
De Commissie heeft vervolgens de Republiek Oostenrijk op 9 oktober 2009 een met redenen omkleed advies gezonden waarin zij de eerder geformuleerde grieven herhaalde.
21
Aangezien de Commissie geen genoegen kon nemen met de argumentatie van de Republiek Oostenrijk in haar brief van 9 december 2009 in antwoord op dat met redenen omklede advies, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.
22
Bij beschikking van de president van het Hof van 18 mei 2011 is de Bondsrepubliek Duitsland toegelaten tot interventie aan de zijde van de Republiek Oostenrijk.
23
Bij beschikking van de president van het Hof van 7 juli 2011 is de ETGB toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie.
24
Bij brief van 25 november 2011 heeft de Republiek Oostenrijk op grond van artikel 44, lid 3, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof verzocht dat de zaak door de Grote kamer zou worden beslist.
Het beroep
Argumenten van partijen
25
De Commissie en de ETGB betogen dat de Republiek Oostenrijk artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 onjuist heeft omgezet doordat de geldende nationale regeling de DSK niet in staat stelt haar taken ‘in volledige onafhankelijkheid’ te vervullen in de zin van deze bepaling. Zij wijzen in dit verband in de eerste plaats op het feit dat de bestuurder van de DSK volgens de geldende regeling altijd een ambtenaar van de bondskanselarij moet zijn. Het gehele dagelijkse beheer van de DSK is aldus de facto in handen van een federale ambtenaar, die gebonden blijft aan de instructies van zijn werkgever en onderworpen blijft aan het bestuurlijke toezicht als bedoeld in § 45, lid 1, BDG 1979. § 37, lid 1, DSG 2000 voorziet enkel in een functionele autonomie ten opzichte van de toezichthoudende autoriteit.
26
In de tweede plaats stellen de Commissie en de ETGB dat het secretariaat van de DSK structureel is geïntegreerd in de diensten van de bondskanselarij. Vanwege deze integratie is de DSK noch op organisatorisch noch op materieel vlak onafhankelijk. Blijkens § 38, lid 2, DSG 2000 en § 7, lid 1, van het reglement van orde staan alle personeelsleden van het secretariaat van de DSK immers onder het gezag van de bondskanselarij en zijn zij aldus aan het bestuurlijke toezicht ervan onderworpen.
27
In de derde plaats wijzen de Commissie en de ETGB op het uit artikel 20 BVG en § 38, lid 2, DSG 2000 voortvloeiende recht op informatie van de bondskanselier.
28
De Republiek Oostenrijk en de Bondsrepubliek Duitsland vorderen verwerping van het beroep.
29
Zij beklemtonen dat de DSK een ‘collegiaal orgaan met rechtsprekende bevoegdheden’ in de zin van het BVG is. Een dergelijk orgaan is een onafhankelijke rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU en van artikel 6, lid 1, van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat dus voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid als bedoeld in artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46.
30
Volgens de Republiek Oostenrijk betreft artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 een functionele onafhankelijkheid. De DSK beschikt over een dergelijke onafhankelijkheid, aangezien overeenkomstig § 37, lid 1, DSG 2000 de leden ervan bij de uitoefening van hun functie onafhankelijk zijn en door geen enkele instructie zijn gebonden.
31
Geen van de door de Commissie aangevoerde kenmerken kan afdoen aan de onafhankelijkheid van de DSK in de zin van artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46.
32
Ten eerste is de bestuurder niet noodzakelijkerwijs een ambtenaar van de bondskanselarij. Overeenkomstig § 4, lid 1, van het reglement van orde en § 36, lid 3, DSG 2000 wordt een van de juristen in de federale overheidsdienst daarvoor voorgesteld. Bovendien heeft de DSK zelf in de hand hoe haar bestuurder wordt benoemd doordat zij autonoom vorm kan geven aan haar reglement van orde. Dat de bestuurder, net al iedere andere ambtenaar, voor zijn bevordering afhankelijk is van een beslissing van zijn hiërarchieke meerdere en, in laatste instantie, van een minister, is niet van invloed op zijn onafhankelijkheid.
33
Wat, ten tweede, de integratie van het secretariaat van de DSK in de diensten van de bondskanselarij betreft, betoogt de Republiek Oostenrijk dat elk federaal bestuursorgaan vanuit begrotingsrechtelijk oogpunt onder een afdeling van een ministerie valt. Het is immers de taak van de regering om er, in samenwerking met het parlement, voor de zorgen dat de verschillende uitvoeringsorganen over toereikende middelen en voldoende personeel beschikken. Bovendien houdt het secretariaat zich uitsluitend bezig met het beheer van de taken van de DSK. De personeelsleden van het secretariaat volgen de instructies van de voorzitter en van bestuurder van de DSK. Dat de personeelsleden van het secretariaat, zowel vanuit hiërarchisch oogpunt als vanuit het oogpunt van hun bezoldiging, juridisch zijn verbonden aan de bondskanselarij, doet niet af aan hun onafhankelijkheid. Het bestuurlijke toezicht, in de zin van een disciplinaire controle, vormt een garantie voor de goede werking van de DSK.
34
Wat, ten derde, het ‘recht op informatie’ van de bondskanselier betreft, brengt de Republiek Oostenrijk in herinnering dat dit recht tot doel heeft een bepaalde democratische terugkoppeling van de autonome organen aan het parlement te waarborgen. Het laat niet toe dat er invloed op het beheer van de DSK wordt uitgeoefend. Bovendien is ook een recht op informatie niet in strijd met de vereisten van onafhankelijkheid die voor een gerecht gelden.
35
In haar memorie in interventie voegt de Bondsrepubliek Duitsland daaraan toe dat een beperkt bestuurlijk toezicht in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46. Het beperkte bestuurlijke toezicht verzekert enkel dat de persoon op wie dat toezicht wordt uitgeoefend, handelt met inachtneming van zijn verplichtingen. Dat toezicht doet niet af aan zijn materiële en persoonlijke onafhankelijkheid, en in het bijzonder kan daarmee geen inhoudelijke invloed worden uitgeoefend. De Duitse constitutionele rechtspraak erkent dat een beperkt bestuurlijk toezicht ten aanzien van rechters verenigbaar is met het beginsel van hun onafhankelijkheid.
Beoordeling door het Hof
36
Artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 gebiedt de lidstaten om voor het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens een of meer autoriteiten in te stellen die de hun opgedragen taken in volledige onafhankelijkheid vervullen. Het vereiste dat door een onafhankelijke autoriteit toezicht wordt gehouden op de naleving van de Unievoorschriften betreffende de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens, vloeit tevens voort uit primair Unierecht, met name uit artikel 8, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en uit artikel 16, lid 2, VWEU.
37
De instelling van onafhankelijke toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten is dus van wezenlijk belang voor de eerbiediging van de bescherming van personen bij de verwerking van persoonsgegevens (arrest van 9 maart 2010, Commissie/Duitsland, C-518/07, Jurispr. blz. I-1885, punt 23).
38
Teneinde de gegrondheid van het onderhavige beroep te beoordelen moet worden onderzocht of, zoals de Commissie betoogt, de in Oostenrijk geldende regeling de DSK niet in staat stelt haar taken ‘in volledige onafhankelijkheid’ te vervullen in de zin van artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46.
39
In dit verband dient meteen de redenering van de Republiek Oostenrijk en van de Bondsrepubliek Duitsland te worden afgewezen dat de DSK de bij artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 vereiste mate van onafhankelijkheid geniet aangezien zij voldoet aan de in artikel 267 VWEU besloten liggende onafhankelijkheidsvoorwaarde om als rechterlijke instantie van een lidstaat te kunnen worden aangemerkt.
40
Uit het reeds aangehaalde arrest Commissie/Duitsland blijkt immers dat de uitdrukking ‘in volledige onafhankelijkheid’ in artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 autonoom moet worden uitgelegd, en dus los van artikel 267 VWEU, op basis van de bewoordingen van deze bepaling van richtlijn 95/46 alsmede van de doelstellingen en de opzet ervan (zie arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punten 17 en 29).
41
Het Hof heeft in genoemd arrest Commissie/Duitsland (punt 30) reeds geoordeeld dat de woorden ‘in volledige onafhankelijkheid’ in artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 in die zin moesten worden uitgelegd dat de autoriteiten die toezicht houden op de verwerking van persoonsgegevens, een onafhankelijkheid moeten genieten die hen in staat stelt om hun taken zonder beïnvloeding van buitenaf te vervullen. Het Hof heeft in datzelfde arrest gepreciseerd dat die autoriteiten vrij moeten zijn van elke — rechtstreekse of indirecte — beïnvloeding van buitenaf die hun beslissingen zou kunnen sturen (zie in die zin arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punten 19, 25, 30 en 50).
42
Dat de DSK functioneel onafhankelijk is nu haar leden overeenkomstig § 37, lid 1, DSG 2000 ‘bij de uitoefening van hun functie onafhankelijk zijn en door geen enkele instructie zijn gebonden’ is weliswaar een noodzakelijke voorwaarde opdat die autoriteit aan het criterium van onafhankelijkheid in de zin van artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 kan voldoen, doch, anders dan de Republiek Oostenrijk betoogt, volstaat een dergelijke functionele onafhankelijkheid als zodanig niet om die toezichthoudende autoriteit voor elke beïnvloeding van buitenaf te behoeden.
43
Met de bij artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 vereiste onafhankelijkheid wordt immers niet alleen beoogd rechtstreekse beïnvloeding — in de vorm van instructies — uit te sluiten, maar tevens, zoals in punt 41 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, elke vorm van indirecte beïnvloeding die de beslissingen van de toezichthoudende autoriteit zou kunnen sturen.
44
De verschillende onderdelen van de Oostenrijkse regeling waarop de drie grieven in het verzoekschrift van de Commissie betrekking hebben, verzetten zich ertegen dat kan worden aangenomen dat de DSK haar taken vrij van indirecte beïnvloeding vervult.
45
Wat om te beginnen de eerste grief betreft, die betrekking heeft op de positie van de bestuurder binnen de DSK, blijkt uit § 36, lid 3, juncto § 38, lid 1, DSG 2000 en uit § 4, lid 1, van het reglement van orde van de DSK, dat die bestuurder een federale ambtenaar is.
46
Vervolgens moet worden vastgesteld dat deze federale ambtenaar krachtens § 38, lid 1, DSG 2000, het dagelijks beheer van de DSK waarneemt.
47
Zoals de Republiek Oostenrijk opmerkt is de bestuurder van de DSK ingevolge de geldende regeling, niet noodzakelijkerwijs een ambtenaar van de bondskanselarij, ook al is niet betwist dat die functie wel altijd door een dergelijke ambtenaar werd bekleed.
48
Niettemin staat vast dat, ongeacht tot welke federale autoriteit de bestuurder van de DSK behoort, er tussen hem en die federale autoriteit een dienstverband bestaat, dat de hiërarchieke meerdere van die bestuurder in staat stelt toezicht uit te oefenen op diens activiteiten.
49
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat § 45, lid 1, BDG 1979 de hiërarchieke meerdere een uitgebreide toezichtsbevoegdheid verleent over de ambtenaren die tot zijn afdeling behoren. Op grond van deze bepaling kan de hiërarchieke meerdere er immers niet alleen op toezien dat zijn medewerkers de aan hen toegewezen taken overeenkomstig de wet en doeltreffend en spaarzaam vervullen, maar leidt hij hen ook bij de uitoefening van hun functies, verhelpt hij eventuele fouten en misstanden, waakt hij erover dat de werkuren worden geëerbiedigd, bevordert hij de carrière van zijn medewerkers overeenkomstig hun prestaties en geeft hij hun de taken die het best met hun bekwaamheden overeenstemmen.
50
Gelet op de positie die de bestuurder binnen de DSK bekleedt, verzet artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 zich tegen het bestuurlijke toezicht waaraan deze bestuurder krachtens § 45, lid 1, BDG 1979 is onderworpen. Ook al beoogt § 37, lid 1, DSG 2000 te verhinderen dat de hiërarchieke meerdere hem instructies geeft, dit neemt niet weg dat § 45, lid 1, BDG 1979 de hiërarchieke meerdere een toezichtsbevoegdheid verleent die afbreuk kan doen aan de onafhankelijkheid van de DSK bij de vervulling van haar taken.
51
In dit verband volstaat het te vermelden dat niet is uitgesloten dat de beoordeling van de bestuurder van de DSK door de hiërarchieke meerdere met het oog op de bevordering van de carrière van die ambtenaar, zou kunnen leiden tot een vorm van ‘geanticipeerde gehoorzaamheid’ bij die ambtenaar (zie in die zin arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 36).
52
Bovendien is de DSK vanwege de banden van haar bestuurder met het politieke orgaan, dat is onderworpen aan het toezicht door de DSK, niet verheven boven iedere verdenking van partijdigheid. Gelet op de door de toezichthoudende autoriteiten vervulde rol van hoeders van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, vereist artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 dat de beslissingen van deze autoriteiten, en dus de autoriteiten zelf, boven iedere verdenking van partijdigheid verheven zijn (zie arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 36).
53
De Republiek Oostenrijk antwoordt echter dat de overeenkomstig § 36, lid 3, DSG 2000 benoemde federale ambtenaar zijn functie van bestuurder krachtens § 4, lid 1, van het reglement van orde van de DSK uitoefent. Aangezien de aanwezigheid, binnen de DSK, van een ambtenaar van de bondskanselarij als bestuurder op een autonome beslissing van deze autoriteit berust, kan dit geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van deze toezichthoudende autoriteit.
54
Dit argument dient te worden afgewezen.
55
Zoals blijkt uit de punten 48 tot en met 52 van het onderhavige arrest, doet het dienstverband tussen de bestuurder van de DSK en de federale autoriteit waartoe hij behoort, afbreuk aan de onafhankelijkheid van de DSK, en in casu doet de wijze van benoeming van die bestuurder niet af aan deze constatering. Het staat aan de Republiek Oostenrijk om de nodige rechtsvoorschriften vast te stellen ter verzekering dat die toezichthoudende autoriteit haar taken ‘in volledige onafhankelijkheid’ kan vervullen in de zin van artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46.
56
Wat vervolgens de tweede grief van de Commissie betreft, dient in herinnering te worden gebracht dat overeenkomstig § 38, lid 2, DSG 2000 de bondskanselarij aan het secretariaat van de DSK de noodzakelijke uitrusting en het noodzakelijke personeel ter beschikking stelt. Niet betwist is dat het secretariaat van de DSK bestaat uit ambtenaren van de bondskanselarij.
57
Zoals de Commissie betoogt kan vanwege de integratie van het secretariaat van de DSK in de diensten van de bondskanselarij, evenmin worden aangenomen dat die toezichthoudende autoriteit haar taken vrij van elke beïnvloeding door de bondskanselarij kan vervullen.
58
Zoals de Republiek Oostenrijk beklemtoont hoeft de DSK niet over een autonome begrotingslijn te beschikken, zoals die welke voor de ETGB is voorzien in artikel 43, lid 3, van verordening nr. 45/2001, om aan het criterium van onafhankelijkheid van artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 te kunnen voldoen. De lidstaten zijn immers niet verplicht om in hun nationale wettelijke regeling voorschriften op te nemen die vergelijkbaar zijn met die van hoofdstuk V van verordening nr. 45/2001, om aan hun toezichthoudende autoriteit(en) volledige onafhankelijkheid te verzekeren, en zij kunnen dus bepalen dat vanuit het oogpunt van het begrotingsrecht de toezichthoudende autoriteit onder een bepaalde afdeling van een ministerie valt. De toekenning van het personeel en de materiële middelen die noodzakelijk zijn voor een dergelijke autoriteit, mag echter niet beletten dat zij haar taken ‘in volledige onafhankelijkheid’ vervult in de zin van artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46.
59
De in Oostenrijk geldende regeling voldoet niet aan laatstgenoemde voorwaarde. Het aan het secretariaat van de DSK ter beschikking gestelde personeel bestaat immers uit ambtenaren van de bondskanselarij, op wie die kanselarij het bestuurlijke toezicht als bedoeld in § 45, lid 1, BDG 1979 uitoefent. Blijkens de punten 49 tot en met 52 van het onderhavige arrest is een dergelijk toezicht niet verenigbaar met het in artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 voorziene vereiste van onafhankelijkheid, waaraan de met het toezicht op de bescherming van persoonsgegevens belaste autoriteiten moeten voldoen.
60
Het argument van de Republiek Oostenrijk dat de organisatie van het secretariaat geen afbreuk kan doen aan de onafhankelijkheid van de DSK aangezien het secretariaat enkel uitvoering geeft aan de beslissingen van de DSK, moet worden afgewezen.
61
Gelet, enerzijds, op de werklast die op een met de bescherming van persoonsgegevens belaste toezichthoudende autoriteit drukt en, anderzijds, op het feit dat de leden van de DSK hun functie overeenkomstig § 36, lid 3 bis, DSG 2000 naast andere beroepswerkzaamheden vervullen, moet worden vastgesteld dat de leden van een dergelijke autoriteit voor de vervulling van hun functie in grote mate steunen op de bijstand van het hun ter beschikking gestelde personeel. Het feit dat het secretariaat bestaat uit ambtenaren van de bondskanselarij, die zelf aan toezicht door de DSK is onderworpen, brengt het risico mee van beïnvloeding van de beslissingen van de DSK. Hoe dan ook belet een dergelijke organisatorische verstrengeling tussen de DSK en de bondskanselarij dat de DSK verheven is boven iedere verdenking van partijdigheid, zodat deze verstrengeling onverenigbaar is met het vereiste van ‘onafhankelijkheid’ in de zin van artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46.
62
Wat de derde door de Commissie aangevoerde grief betreft, moet worden vastgesteld dat de bondskanselier overeenkomstig artikel 20, lid 2, BVG en § 38, lid 2, DSG 2000 het recht heeft om op elk willekeurig tijdstip bij de voorzitter en de bestuurder van de DSK informatie in te winnen over alle aspecten van het beheer van deze toezichthoudende autoriteit.
63
Een dergelijk recht op informatie leidt er eveneens toe dat de DSK indirect wordt beïnvloed door de bondskanselier, hetgeen onverenigbaar is met het criterium van onafhankelijkheid als bedoeld in artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46. In dit verband kan worden volstaan met op te merken, ten eerste, dat het recht op informatie zeer ruim is aangezien het betrekking heeft op ‘alle aspecten van het beheer van de [DSK]’ en, ten tweede, dat het onvoorwaardelijk is.
64
In die omstandigheden verzet het in artikel 20, lid 2, BVG en § 38, lid 2, DSG 2000 verankerde recht op informatie zich ertegen dat kan worden aangenomen dat de DSK onder alle omstandigheden zonder enige verdenking van partijdigheid kan functioneren.
65
Wat ten slotte het in punt 35 van het onderhavige arrest weergegeven argument van de Bondsrepubliek Duitsland betreft, volstaat het in herinnering te roepen dat de bestuurder van de DSK een federale ambtenaar is die is onderworpen aan een zodanig bestuurlijk toezicht dat niet is uitgesloten dat de hiërarchieke meerdere van die bestuurder een indirecte invloed uitoefent op de beslissingen van die toezichthoudende autoriteit (zie punten 48-52 van het onderhavige arrest).
66
Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de Republiek Oostenrijk, door niet alle nodige maatregelen te nemen om te verzekeren dat de in Oostenrijk geldende wettelijke regeling wat de DSK betreft aan het criterium van onafhankelijkheid voldoet, en meer specifiek, door een regeling in te stellen op grond waarvan
- —
de bestuurder van de DSK een federale ambtenaar is die is onderworpen aan bestuurlijk toezicht,
- —
het secretariaat van de DSK is geïntegreerd in de diensten van de bondskanselarij, en
- —
de bondskanselier een onvoorwaardelijk recht heeft op informatie over alle aspecten van het beheer van de DSK,
de krachtens artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
67
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Republiek Oostenrijk in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.
68
Volgens artikel 69, lid 4, eerste en derde alinea, van dat reglement dragen de Bondsrepubliek Duitsland en de ETGB, die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten.
Het Hof (Grote kamer) verklaart:
- 1)
Door niet alle nodige maatregelen te nemen om te verzekeren dat de in Oostenrijk geldende wettelijke regeling wat de Datenschutzkommission (commissie voor gegevensbescherming) betreft voldoet aan het criterium van onafhankelijkheid, en meer specifiek, door een regeling in te stellen op grond waarvan
- —
de bestuurder van de Datenschutzkommission een federale ambtenaar is die is onderworpen aan bestuurlijk toezicht,
- —
het secretariaat van de Datenschutzkommission is geïntegreerd in de diensten van de bondskanselarij, en
- —
de bondskanselier een onvoorwaardelijk recht heeft op informatie over alle aspecten van het beheer van de Datenschutzkommission,
is de Republiek Oostenrijk de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
- 2)
De Bondsrepubliek Oostenrijk wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.
- 3)
De Bondsrepubliek Duitsland en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming dragen hun eigen kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑10‑2012