Hof 's-Hertogenbosch, 28-03-2013, nr. 20-000197-11
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5768, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-03-2013
- Zaaknummer
20-000197-11
- LJN
BZ5768
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5768, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑03‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSHE:2011:BP1443, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 28‑03‑2013
Inhoudsindicatie
art. 3 Opiumwet; GHB
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000197-11
Uitspraak : 28 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 januari 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-839003-09 tegen:
Naam verdachte,
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
wonende te (woonplaats, adres) .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van feit 1 subsidiair (aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn) en feit 2 (opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C en D, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd), schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de officier van justitie bij akte van 8 juli 2011 uitdrukkelijk beperkt tot het onder 2. bewezenverklaarde feit..
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende verdachte terzake het onder 2. tenlastegelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Door verdachte is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 juli 2008 tot en met 1 januari 2009 te (pleegplaats), (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden, althans een hoeveelheid 4-hydroxyboterzuur, zijnde 4-hydroxyboterzuur een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 1 juli 2008 tot en met 1 januari 2009 te (pleegplaats), telkens opzettelijk heeft vervaardigd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden 4-hydroxyboterzuur, zijnde 4-hydroxyboterzuur een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de verdachte is vrijspraak bepleit omdat geen sprake zou zijn geweest van het middel GHB (Gammahydroxyboterzuur). Daartoe is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Ik heb nooit de intentie gehad om GHB te maken. De reden waarom ik dit deed was dat ik op internet had gelezen dat men moeilijkheden had om de pH van GHB te reguleren. Ik heb jaren op een zinkfabriek gewerkt waar het logen, heetzurelogen en jarosiet precipitatie enkel en alleen gestuurd wordt op het reguleren van pH en/of zuurgraad. Daarom trok dit mijn aandacht, maar bij het experiment bleek mij al gauw dat het niet eenvoudig was om zowel de temperatuur als de snelheid van de toevoegingen in de hand te houden. Ook het afkoelingsproces luisterde vrij nauw. In beide door mij gedane proeven, ontstond er een product dat de kwalificatie GHB met pH 7 niet waardig was; verre van dat.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
In het dossier (pagina 87 en volgende) bevindt zich een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 9 januari 2009, opgemaakt door dr. J.D.J. van den Berg, inhoudende het onderzoek naar een aantal onder verdachte in beslag genomen glazen flessen, telkens bevattende een stroperige vloeistof dan wel een residu daarvan.
Uit de resultaten van het onderzoek naar de identificatie van de vloeistoffen is gebleken dat twee flessen respectievelijk circa 0,2 gram en 0,5 gram GHB per gram vloeistof bevatten.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard geen deskundige te zijn op het terrein van (de identificatie van en de gehaltebepaling in vloeistoffen van) verdovende middelen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat wel degelijk sprake is geweest van het middel Gammahydroxyboterzuur (GHB) oftewel 4-hydroxyboterzuur.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof houdt voorts rekening met het feit dat op het op de verdachte betrekking hebbende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 februari 2013 geen noemenswaardige feiten staan vermeld.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat op zichzelf oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf aangewezen is. Het hof zal echter, gelet op de gevolgen die zijn strafbaar handelen voor verdachte heeft gehad, te weten het overlijden van zijn echtgenote, deze straf evenwel geheel voorwaardelijk opleggen.
Het hof heeft bij de strafbepaling tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit inmiddels ruim vier jaar geleden is gepleegd.
Met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderd twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. M. van Zinnen en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. J.G.M. van Zandbeek, griffier,
en op 28 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.