CRvB, 05-08-2020, nr. 19/3699 AKW
ECLI:NL:CRVB:2020:1744
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-08-2020
- Zaaknummer
19/3699 AKW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2020:1744, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑08‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑08‑2020
Inhoudsindicatie
Kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2018 terecht geweigerd. De Svb heeft appellante op de peildata terecht nog niet als ingezetene van Nederland aangemerkt, omdat zij toen nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.
19. 3699 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 juli 2019, 18/4318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.N. van der Voet, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Voet. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellante is afkomstig uit Nigeria en heeft een dochter, geboren [in] 2016, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Appellante heeft in 2015 enige tijd beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “tijdelijk humanitaire gronden” op grond van de aangifte slachtoffer mensenhandel. Daarna is appellante enige tijd in procedure geweest met betrekking tot haar aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die was afgewezen. Deze procedure is geëindigd met een uitspraak van de rechtbank van 27 december 2017 waarin het beroep ongegrond is verklaard. Vervolgens heeft appellante bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 aangevraagd waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Dit document is door de IND afgegeven medio februari 2018. Op 14 maart 2018 heeft appellante woonruimte toegewezen gekregen door het Leger des Heils. Vanaf diezelfde datum ontvangt appellante bijstand op grond van de Participatiewet. Op 21 maart 2018 is appellante ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente Rotterdam.
1.2.
Bij besluit van 4 mei 2018 heeft de Svb de aanvraag van appellante van 4 april 2018 om kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het tweede kwartaal van 2018 afgewezen op de grond dat zij nog geen duurzame persoonlijke band met Nederland heeft en daarom nog geen ingezetene is van Nederland.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 5 juli 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 4 mei 2018 deels gegrond verklaard. Appellante heeft recht op kinderbijslag met ingang van het tweede kwartaal van 2018 omdat zij vanaf dat kwartaal een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Dit was volgens de Svb nog niet het geval in de periode van het tweede kwartaal van 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2018.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat bij de beoordeling van de vraag waar iemand woont alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval worden betrokken, waarbij het erop aankomt of deze omstandigheden van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. In de periode van het tweede kwartaal van 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2018 beschikte appellante nog niet over zelfstandige woonruimte, had zij wisselende verblijfplaatsen en ontving zij nog geen inkomen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in deze periode andere omstandigheden waren op grond waarvan een duurzame band kan worden aangenomen. De omstandigheid dat appellante op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Chavez Vilchez e.a. van 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354, een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan de nationaliteit van haar dochter is op zichzelf onvoldoende om een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland aan te nemen. Volgens de rechtbank heeft de Svb terecht aangenomen dat appellante met ingang van het tweede kwartaal van 2018 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft, omdat zij toen beschikte over een zelfstandige woning en bijstand is gaan ontvangen.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in ieder geval al vanaf het arrest Chavez Vilchez van 10 mei 2017 een afgeleid verblijfsrecht heeft dat is ontleend aan de nationaliteit van haar dochter voor wie zij de zorg heeft. Deze zorg voor haar kind dat in Nederland woont, moet doorslaggevend zijn voor het aannemen van een duurzame band van appellante met Nederland.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding is tussen partijen in geschil het recht op kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2018. Niet is in geschil dat artikel 6, tweede lid, van de AKW (de koppelingswetgeving) niet aan appellante wordt tegengeworpen. De vraag ligt voor of appellante op de peildata van deze kwartalen ingezetene van Nederland was.
4.2.
In artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont, wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak komt het er bij de beoordeling van de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6285 en de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908.
4.4.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb appellante op de peildata van de kwartalen in geding terecht nog niet als ingezetene van Nederland heeft aangemerkt, omdat zij toen nog geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. De rechtbank heeft, in overeenstemming met de in 4.3 genoemde rechtspraak, alle relevante omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd. Terecht heeft de rechtbank van belang geacht dat appellante in die kwartalen niet beschikte over duurzaam tot haar beschikking staande woonruimte, dat zij nog geen inkomen had en ook dat er geen omstandigheden zijn aangedragen op grond waarvan een duurzame band kan worden aangenomen. Dat appellante de zorg heeft voor haar Nederlandse kind en dat zij daardoor een afgeleid verblijfsrecht heeft om in Nederland te verblijven, is hiervoor onvoldoende. Inherent aan het recht op kinderbijslag is immers dat de ouder of verzorger de fysieke en/of financiële zorg heeft voor het kind. Voor het aannemen van een duurzame band met Nederland moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft terecht de Svb gevolgd in het standpunt dat de weging van deze omstandigheden leidt tot een duurzame band met Nederland met ingang van het tweede kwartaal van 2018.
4.5.
Dit betekent dat appellante op de peildata van het tweede kwartaal van 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2018 niet verzekerd was op grond van de AKW, omdat zij (nog) niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt. Zij had dus over die kwartalen geen recht op kinderbijslag.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.M. Welling
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip ingezetene.