Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23 april 2020, ECLI:GHARL:2020:3335.
Rb. Midden-Nederland, 05-02-2021, nr. 16/199166-20
ECLI:NL:RBMNE:2021:404
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
05-02-2021
- Zaaknummer
16/199166-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2021:404, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 05‑02‑2021; (Beschikking)
Uitspraak 05‑02‑2021
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Lelystad
Zorgmachtiging (artikel 2.3, eerste lid, Wet forensische zorg (Wfz) jo. art. 6:5, aanhef en onderdeel a, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz))
Parketnummer: 16/199166-20
Ambtshalve beschikking van de rechtbank tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz, ten aanzien van:
[betrokkene] .
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd te Penitentiaire Inrichting Zaanstad,
hierna te noemen: betrokkene.
1. Procesverloop
1.1.
Bij vonnis (in de vorm van een tussenbeslissing) van 27 november 2020 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen betrokkene met parketnummer 16/199166-20 heropend. De rechtbank heeft de officier van justitie binnen het kader van de betreffende strafzaak de opdracht gegeven de mogelijkheden voor het afgeven van een zorgmachtiging, als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg (hierna: Wfz), te onderzoeken.
Op 5 januari 2021 werd aan de rechtbank een e-mailbericht van de ‘officier van justitie verplichte zorg’ toegestuurd, waarin is medegedeeld dat door de geneesheer-directeur (psychiater
C.J. Bavinck) een negatieve medische verklaring is afgegeven en dat de motivering van deze psychiater erop neerkomt dat hij een zorgmachtiging niet doelmatig acht. Voorts werd medegedeeld dat het niet is toegestaan om de integrale medische verklaring te verstrekken.
De voorzitter heeft in reactie op voornoemd bericht op 7 januari 2021 gevraagd naar de onderliggende stukken, waarop de officier van justitie op 12 januari 2021 heeft geantwoord dat, nu de aanvraag zorgmachtiging in een – los van deze strafzaak staande – civiele procedure gebeurt, en de (negatieve) medische verklaring daarnaast ook nog gevoelige medische gegevens bevat, de onderliggende stukken niet toegevoegd mogen worden aan het strafdossier.
Bij e-mailbericht van 19 januari 2021 heeft de voorzitter de officier van justitie bericht dat zij alsnog de in art. 5:17, derde lid, Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) vermelde stukken wenst te ontvangen. De voorzitter heeft verder gewezen op artikel 8:34 Wvggz, waarin naast een geheimhoudingsplicht ook is opgenomen in welke gevallen wel mededeling kan worden gedaan van medische/gevoelige gegevens. De voorzitter heeft medegedeeld dat dit verzoek in elk geval kan worden opgevat als een voorzittersbeslissing ex art. 258 Sv tot het verstrekken van die stukken.
Vervolgens heeft de ‘officier van justitie verplichte zorg’ op 20 januari 2021 aan de rechtbank een e-mailbericht verzonden waarin zij aangeeft dat zij de stukken die zijn opgesteld in het kader van het voorbereiden van een zorgmachtiging onder protest zal overleggen, met de mededeling dat het standpunt van het Openbaar Ministerie inzake de verstrekking van medische gegevens ongewijzigd is. Dit standpunt is nader toegelicht in een bijgevoegde brief van 20 januari 2021.
Bij separaat e-mailbericht van 20 januari 2021 heeft de rechtbank vervolgens ontvangen:
- -
de (negatieve) medische verklaring ten behoeve van de voorbereiding van een zorgmachtiging van 22 december 202o, opgesteld door psychiater C.J. Bavinck;
- -
de bevindingen van de geneesheer-directeur (eveneens C.J. Bavinck) van 22 december 2020.
Verder zijn bij de beoordeling van het afgeven van een zorgmachtiging van belang:
- -
een rapport betreffende een psychiatrisch onderzoek pro Justitia van 4 november 2020, opgemaakt door deskundige G.F. Nijeboer, psychiater;
- -
een rapport betreffende een psychologisch onderzoek pro Justitia van 30 oktober 2020, opgemaakt door deskundige R. Bout, GZ-psycholoog;
- -
de overige inhoud van het dossier in de strafzaak met opgemeld parketnummer.
1.2.
Ter terechtzitting in de strafzaak van 22 januari 2021 waren aanwezig en zijn gehoord:
- -
betrokkene;
- -
de advocaat van betrokkene, mr. A.T. van Vulpen, advocaat te Almere;
- -
de officier van justitie, mr. L.B. Okhuijsen.
2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft in de strafzaak gevorderd om betrokkene te ontslaan van alle rechtsvervolging en de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet ambtshalve een zorgmachtiging mag verlenen omdat het Openbaar Ministerie hiertoe geen verzoekschrift heeft ingediend.
3. Standpunt van betrokkene
De advocaat van betrokkene heeft, naast het in de strafzaak besproken primaire verzoek tot niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie, de rechtbank verzocht ambtshalve te beslissen tot het afgeven van een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden, nu aan alle voorwaarden is voldaan.
4. Overwegingen van de rechtbank
Het wettelijk kader en de parlementaire geschiedenis
Wettelijk kader afgeven zorgmachtiging
Artikel 2.3 van de Wfz:
1. Indien de rechter van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, kan hij, ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie, met toepassing van die wet een zorgmachtiging ingevolge die wet afgeven als bedoeld in artikel 6:5, aanhef en onderdeel a, van die wet. Aan deze bevoegdheid kan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven: (…) 4°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging; (…)
Artikel 5:19 van de Wvggz:
1. Indien de officier van justitie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voorbereidt met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg is het bepaalde in hoofdstuk 5 van overeenkomstige toepassing (….) 2. Indien de rechter ambtshalve toepassing van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg overweegt, verzoekt hij de officier van justitie toepassing te geven aan het bepaalde in dit artikel.
Artikel 5:4, eerste lid, van de Wvggz:
1. Zodra de officier van justitie ambtshalve of op aanvraag met de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging begint: a. wijst hij een geneesheer-directeur aan,
(…)
Artikel 5:8, eerste lid, van de Wvggz:
1. De geneesheer-directeur zorgt voor een medische verklaring van een psychiater (….) over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene en of uit het gedrag van betrokkene als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit ten behoeve van de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging aan de rechter.
Artikel 5:9, eerste lid, van de Wvggz:
1. De geneesheer-directeur draagt ervoor zorg dat de psychiater in de medische verklaring in elk geval zijn bevindingen vermeldt inzake: a. de symptomen die betrokkene vertoont en een diagnose of voorlopige diagnose van de psychische stoornis van betrokkene; b. de relatie tussen de psychische stoornis en het gedrag dat tot het ernstig nadeel leidt; c. de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen.
Artikel 5:11, eerste en tweede lid, van de Wvggz:
1. De geneesheer-directeur verstrekt de medische verklaring aan de officier van justitie. 2. De officier van justitie kan besluiten de voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging te beëindigen, indien uit de medische verklaring blijkt dat: a. er geen sprake is van een psychische stoornis, b. het gedrag dat voortvloeit uit de psychische stoornis niet tot een ernstig nadeel leidt, of c. verplichte zorg niet noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen.
Artikel 5:13, eerste lid, van de Wvggz:
1. De zorgverantwoordelijke stelt in overleg met betrokkene en de vertegenwoordiger een zorgplan vast, indien van toepassing volgens het vastgestelde model, bedoeld in het zevende lid.
Artikel 5:15 van de Wvggz:
1. De geneesheer-directeur beoordeelt of het zorgplan voldoet aan de uitgangspunten van artikel 2:1, en, indien toepassing is gegeven aan artikel 5:5, vijfde lid, of het plan, bedoeld in artikel 5:5, voldoet aan het uitgangspunt dat geen ernstig nadeel ontstaat. 2. De geneesheer-directeur draagt zijn bevindingen als bedoeld in het eerste lid, vergezeld van de zorgkaart en het zorgplan over aan de officier van justitie.
Artikel 5:17, eerste lid, van de Wvggz:
1. Indien de officier van justitie beslist dat is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, dient hij onverwijld een verzoekschrift voor een zorgmachtiging bij de rechter in (…)
Parlementaire geschiedenis
Aan de parlementaire geschiedenis van totstandkoming van de bovenstaande wettelijke bepalingen, wordt het volgende ontleend.
De Tweede Nota van Wijziging (Tweede Kamer 2015-2016, 32399, nr. 25)
GGZ Nederland vraagt waar de bevoegdheid ligt van een officier van justitie om een geneesheer-directeur aan te wijzen en vraagt of een geneesheer-directeur dit kan weigeren. Verder vraagt GGZ Nederland of het inderdaad zo is dat de officier van justitie of de burgemeester toch om een zorgmachtiging (….) kunnen verzoeken, ondanks dat de onafhankelijke psychiater geen stoornis of ernstig nadeel heeft gezien (…) In het regio-overleg worden hierover afspraken gemaakt opdat vermeden wordt dat een geneesheer-directeur weigert. Ten aanzien van de zorgmachtiging merkt de regering op dat de officier van justitie inderdaad een verzoek daartoe in kan dienen. De rechter maakt uiteindelijk de afweging of daadwerkelijk een zorgmachtiging wordt afgegeven. (blz. 117)
Artikel 5:11 (...) Indien de geneesheer-directeur al meteen vermoedt dat geen verplichte zorg noodzakelijk is, dient hij toch te zorgen voor een medische verklaring. Aan de hand van de medische verklaring overlegt hij met de officier van justitie over het beëindigen van de voorbereiding. De eindbeslissing of de procedure wordt voortgezet, berust bij de officier van justitie. (blz. 164)
Artikel 5:15 (…) Ook dient de geneesheer-directeur in het licht van artikel 2:1 te bezien of de voorgestelde (verplichte) zorg in de uitvoeringspraktijk niet tot problemen zal leiden. De rechter neemt op grond van artikel 5:17 ook kennis van dit advies. (blz. 165)
De Memorie van Antwoord (Eerste Kamer 2017-2018, 32399, D)
Daarnaast kan de OvJ de rechter verzoeken om een zorgmachtiging af te geven ook als naar de mening van de onafhankelijke psychiater die de medische verklaring afgeeft, of van de geneesheer-directeur, niet aan de criteria voor verplichte zorg wordt voldaan. Als naar het oordeel van de OvJ wel aan die criteria wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat hij het criterium ernstig nadeel door de over de verdachte aanwezige informatie uit het justitiedomein anders weegt, dan kan hij om een rechterlijk oordeel vragen. Deze bevoegdheid kent de Wbopz niet. Door dit geheel van mogelijkheden, blijft de doelgroep waar het OM op doelt niet verstoken van passende zorg. (blz. 9)
Het is in eerste instantie aan de OvJ zich een oordeel te vormen of hij verplichte zorg aangewezen acht. In veruit de meeste gevallen waarin de strafrechter een zorgmachtiging afgeeft, zal dat ook op verzoek van de OvJ gebeuren. Het door de Rvdr geschetste voorbeeld, waarin de rechter ambtshalve en tegen de wens van de OvJ in een zorgmachtiging afgeeft betreft naar verwachting een uitzonderingssituatie. (blz. 11)
De medische verklaring is echter ook gebaseerd op de ernst van het nadeel en de relatie tussen stoornis en ernstig nadeel. Daarbij is ook een juridische toets gewenst, zoals ook blijkt uit de derde evaluatie van de Wbopz. Onder de Wbopz is een medische verklaring met als oordeel dat er gevaar is als gevolg van die stoornis noodzakelijk voor het indienen van een verzoekschrift voor een gedwongen opname. Bij gebreke van een dergelijke verklaring, dient de procedure te worden beëindigd. Daarmee is het oordeel van de psychiater niet toetsbaar bij de rechter. Dat wordt onder de huidige wetgeving als een gemis ervaren. (…) Op deze wijze wordt rechterlijke toetsing mogelijk ook in die gevallen waarin nu geen geneeskundige verklaring wordt afgegeven. (blz. 63)
Beoordeling beëindigen voorbereiding van verzoekschrift zorgmachtiging
Had de officier van justitie de voorbereiding mogen beëindigen?
Bij de beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank (onder meer) acht geslagen op de hiervoor opgenomen artikelen 5:11 en 5:17 Wvggz.
De officier van justitie heeft de voorbereiding van de zorgmachtiging beëindigd. Zij heeft daarin de psychiater, tevens de geneesheer-directeur, gevolgd, wiens motivering erop neerkomt dat hij een zorgmachtiging niet doelmatig acht. Ook werd (in eerste instantie) geweigerd de stukken die ter voorbereiding van de zorgmachtiging waren opgemaakt, aan de rechtbank te verstrekken en deze zijn vervolgens alsnog - onder protest -verstrekt.
In artikel 2.3, eerste lid, Wfz is aan de rechter de bevoegdheid toegekend om ambtshalve (en dus zonder daartoe strekkend verzoekschrift van de officier van justitie), een zorgmachtiging af te geven.1.Het is niet passend dat de officier van justitie gebruik maakt van een eventuele bevoegdheid tot het voortijdig beëindigen van de voorbereiding van een zorgmachtiging, in het geval de rechter op grond van artikel 5:19, tweede lid, Wvggz de officier van justitie heeft verzocht een verzoekschrift voor te bereiden, omdat de rechter in dat geval ambtshalve toepassing van artikel 2.3, eerste lid, Wfz overweegt. Of en in hoeverre een zorgmachtiging doelmatig moet worden geacht, dient te worden bepaald na voldoende onderzoek zonder dat dit onderzoek voortijdig wordt afgebroken. Bovendien gaat het hier om de beoordeling van begrippen die niet alleen medisch, maar ook juridisch van aard zijn en waarover de rechter zich uiteindelijk (gehoord de officier van justitie en de verdediging) een oordeel dient te vormen; niet de officier van justitie of geneesheer-directeur.
Hierbij heeft verder nog te gelden dat de officier van justitie bij de beëindiging, gelet op art 5:11 Wvggz, een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd. Het uit een oogpunt van doelmatigheid beëindigen van de voorbereiding van de zorgmachtiging is namelijk geen in artikel 5:11 Wvggz genoemde grond voor die beëindiging. Die beslissing van de officier van justitie, in overeenstemming met het standpunt van de geneesheer-directeur, gaat dus in tegen voornoemde bepaling en is dus ook daarom niet in overeenstemming met de wet. De officier van justitie had dan ook niet op die grond tot beëindiging van de voorbereiding van de zorgmachtiging mogen overgaan.
Staat geheimhouding aan het verstrekken van stukken in de weg?
Wanneer het traject van een zorgmachtiging bij een verdachte wordt overwogen, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, is het noodzakelijk dat de officier van justitie en de rechter gebruik kunnen maken van de relevante gegevens over die persoon, met inbegrip van de gegevens die op grond van de Wvggz worden verkregen. Alleen zo kan een integrale en zorgvuldige afweging worden gemaakt die leidt tot het opleggen van de meest geëigende maatregel voor een persoon.
De ‘officier van justitie verplichte zorg’ verwijst in dit kader in haar brief naar een dialoog over het gebruik van deze informatie in een andere (toekomstige) strafzaak. Die situatie is dus niet vergelijkbaar met deze zaak.
De gegevens op grond van de Wvggz zijn ook voor de strafrechter relevant en de geheimhoudingsbepaling van artikel 8:34 Wvggz staat ook om deze reden niet aan verstrekking in de weg. De rechtbank concludeert dat het Openbaar Ministerie ten onrechte heeft gemeend dat zij vanwege geheimhouding van de stukken niet tot verstrekking ervan kon overgaan en het Openbaar Ministerie heeft dan ook – in eerste instantie – ten onrechte niet voldaan aan de opdracht de zorgmachtigingsstukken aan de rechtbank te verstrekken.
De ambtshalve bevoegdheid tot het afgeven van een zorgmachtiging
De ambtshalve bevoegdheid
Met ingang van 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht – en daarmee de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis – komen te vervallen. Met ingang van laatstgenoemde datum maakt artikel 2.3. Wfz het voor de strafrechter mogelijk om met toepassing van de Wvggz een zorgmachtiging tot verplichte zorg, waaronder opname, af te geven om ernstig nadeel af te wenden.
Op grond van artikel 2.3 van de Wfz komt de rechter de bevoegdheid toe ambtshalve een zorgmachtiging af te geven. Dat kan zelfs tegen het standpunt van de officier van justitie in, hoewel dat – zo ook de wetsgeschiedenis – zich slechts in uitzonderingssituaties zal voordoen. Indien de strafrechter ambtshalve toepassing van artikel 2.3, eerste lid, Wfz overweegt, verzoekt hij de officier van justitie toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 5:19 eerste lid, Wvggz. Dat wil zeggen dat de officier van justitie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging moet voorbereiden. Hij moet dus onder andere een geneesheer-directeur aanwijzen, die een zorgverantwoordelijke en een onafhankelijk psychiater zal zoeken. Of de officier van justitie een verzoekschrift indient is dus niet van belang, gezien artikel 2.3, eerste lid, Wfz. Daarin staat namelijk dat de strafrechter ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie een zorgmachtiging afgeeft.
Het ambtshalve gebruik maken van deze bevoegdheid is vanzelfsprekend alleen mogelijk als de rechtbank beschikt over de gegevens die zij nodig heeft voor die beoordeling. De rechtbank gaat hierna in op de vraag of de rechtbank over voldoende gegevens beschikt om tot het afgeven van een zorgmachtiging over te gaan.
De medische verklaring
Voor de afgifte van een zorgmachtiging is een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater nodig, die in elk geval zijn bevindingen vermeldt inzake i) de symptomen die de betrokkene vertoont en een diagnose of voorlopige diagnose van de psychische stoornis van betrokkene, ii) de relatie tussen de psychische stoornis en het gedrag dat tot het ernstig nadeel leidt, en iii) de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen (artikel 5:9, eerste lid, Wvggz).
Na het aanwenden van haar bevoegdheden, heeft de rechtbank alsnog de beschikking gekregen over de in het kader van de voorbereiding van een zorgmachtiging opgemaakte medische verklaring. Uit deze medische verklaring, opgesteld door psychiater C.J. Bavinck, kan worden opgemaakt dat is voldaan aan de criteria voor verplicht zorg. Immers, de psychiater concludeert, kort gezegd, het volgende:
“Er is sprake van een psychische stoornis. Primair een verslavingsstoornis (alcohol, cannabis, opiaten en amfetamine en waarschijnlijk benzo's) en uit de stukken (waaronder de dubbelrapportage van het NIFP gebaseerd op meerdere bronnen) blijkt er sprake van een schizofrene stoornis. Voornoemde psychiater heeft geen reden om daar aan te twijfelen. Uit het gedrag van verdachte vloeit als gevolg van zijn psychische stoornis (een aanzienlijk risico op) ernstig nadeel voort. Het ernstig nadeel bestaat er uit dat sprake is van maatschappelijke teloorgang. Vanuit psychose en verslaving gerelateerd gedrag kan hij agressie oproepen en agressief jegens anderen zijn. Algemene veiligheid voor personen en goederen kan
daarmee ook in gevaar komen. De psychiater oordeelt dat het nodig is om zorg te verlenen en dat hij geen mogelijkheden ziet om de noodzakelijke zorg op vrijwillige basis te verlenen. Om ernstig nadeel te voorkomen zullen juist abstinentie en blijvend gebruik van medicatie noodzakelijk zijn. Vrijwilligheid is onvoldoende basis gebleken voor behandeling.”
Daarnaast beschikt de rechtbank over de onder 1.1 genoemde pro Justitia rapportages van de daar genoemde deskundigen. Deze deskundigen zijn geen behandelaar van verdachte en werken onafhankelijk van een zorgaanbieder, zodat zij aan de eisen van artikel 5:7 Wvggz voldoen.
De rechtbank merkt deze rapportages, waarin specifiek(er) over de benodigde zorg / behandeling wordt geadviseerd, eveneens aan als medische verklaring van een onafhankelijk psychiater en psycholoog. De rechtbank wijst in dit verband op de wetsgeschiedenis, meer specifiek op de Memorie van Antwoord:
“In die gevallen waarin over de betrokkene tevens een advies is opgesteld door een onafhankelijke psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, kan ook dat advies gelden als een medische verklaring. Dat kan aan de orde zijn in die gevallen waarin het de afgifte van een zorgmachtiging door de strafrechter betreft en alleen voor zover het advies van de NIFP-psychiater ook voor het overige voldoet aan de eisen die de Wvggz aan de medische verklaring stelt. Op deze wijze wordt rechterlijke toetsing mogelijk ook in die gevallen waarin nu geen geneeskundige verklaring wordt afgegeven.”
In de medische verklaring van psychiater Bavinck ontbreken de bevindingen omtrent de zorg die noodzakelijk is om het ernstig nadeel weg te nemen.
Het zorg-/behandelplan
In onderhavige zaak ontbreken niet alleen de bevindingen van de psychiater omtrent de noodzakelijke zorg. Ook ontbreken een zorg-/behandelplan en een zorgkaart. In de medische verklaring heeft de psychiater wel kort aangegeven dat om ernstig nadeel te voorkomen bij verdachte abstinentie van drugs en blijvend gebruik van medicatie (antipsychoticum) noodzakelijk zijn. Vrijwilligheid is onvoldoende basis gebleken voor behandeling.
De onder 1.1 vermelde pro Justitia rapportages gaan uitvoeriger in op de benodigde zorg. De rechtbank destilleert uit deze pro Justitia rapportages, alsmede uit de medische verklaring van psychiater Bavinck, het benodigde zorg-/behandelplan voor het kunnen afgeven van een zorgmachtiging.
Psychiater Nijeboer komt in zijn pro Justitia rapportage tot het advies om verdachte verder anti-psychotisch te behandelen en de motivatie om anti-psychotische medicatie te blijven gebruiken te vergroten. De psychotische problematiek moet in een kliniek verder worden behandeld. Mocht verdachte verder opknappen in een kliniek dan is het aan te raden betrokkene te laten verblijven in een wooninrichting met meer toezicht, mogelijk in een gesloten setting. Daarnaast is goed toezicht op het voorkómen van middelengebruik nodig. Ook wordt een behandeling van de depressieve stoornis geadviseerd, aldus voornoemde psychiater.
De psycholoog komt in zijn pro Justitia rapportage tot vergelijkbare behandel- dan wel zorgadviezen als psychiater Nijeboer. Verdachte heeft niet alleen vanuit het reduceren van de kans op recidive, maar ook vanuit zorgpunt professionele hulp nodig. De reeds ingezette medicamenteuze behandeling dient voortgezet te worden. Hierdoor zullen, hopelijk, de psychotische symptomen steeds verder naar de achtergrond worden verdreven. Daarnaast zal psycho-educatie het inzicht in de (ernst van de) stoornis bij verdachte kunnen vergroten waardoor hij mogelijk zijn medicatie consequent blijft innemen. Ook zal tijdens een behandeling aandacht besteed moeten worden aan het gebruik van de diverse middelen en de negatieve impact daarvan op de schizofrenie en het leven van verdachte. Deze behandeling moet in eerste instantie plaatsvinden in een gestructureerde klinische setting, bij voorkeur een dubbele diagnose kliniek, een Forensische Verslavingskliniek of een Forensisch Psychiatrisch Centrum. Na een geslaagd klinisch traject zal de behandeling ambulant, gecombineerd met verblijf in een begeleide woonsetting of ambulante begeleiding bij zelfstandig wonen, kunnen plaatsvinden, aldus voornoemde psycholoog.
Beveiligingsniveau voldoende bij het afgeven van een zorgmachtiging?
De Wvggz heeft als doel passende zorg te realiseren. Naast opname in een reguliere GGZ-instelling kan iemand daarom met een zorgmachtiging ook opgenomen worden in een zorgsetting met een hoger beveiligingsniveau. Onderdeel daarvan kan ook beveiliging zijn. De deskundigen geven aan dat er in eerste instantie behandeling dient plaatst te vinden in een gestructureerde, klinische setting, bij voorkeur een dubbele diagnose kliniek, een Forensische Verslavingskliniek of een Forensisch Psychiatrisch Centrum. Dit kan dus met een zorgmachtiging. Hoewel de rechtbank blijkens het vonnis van 13 november 2020 ook juist geïnformeerd wilde worden over de mogelijkheden behandeling te laten plaatsvinden op verschillende beveiligingsniveaus, houdt de medische verklaring van geneesheer-directeur daaromtrent niets in.
Verder biedt artikel 6:4 lid 3 Wvggz de mogelijkheid van een tijdelijke plaatsing in een instelling als bedoeld in artikel 3:1, lid 1 of artikel 3:3 lid 1 van de Wfz, dat wil zeggen een instelling die is aangewezen voor de verpleging van ter beschikking gestelden.
Die is bedoeld voor patiënten van wie bij de afgifte van een zorgmachtiging voorzienbaar is dat ze, al dan niet doordat ze tijdelijk in een crisis verkeren, dermate onhandelbaar zouden kunnen zijn in de accommodatie waarin ze zijn ondergebracht, dat een meer beveiligde omgeving voor hen is aangewezen. De periode waarin de zorgmachtiging kan voorzien, is beperkt tot maximaal acht weken. De tijdelijke overplaatsing kan echter gedurende de looptijd van de zorgmachtiging wel meerdere malen plaatsvinden.
De rechtbank is zich bewust van de in de literatuur genoemde vooral financiële problemen die zich kunnen voordoen bij het met een zorgmachtiging plaatsen van een persoon in een forensisch centrum, forensische kliniek of op een forensische afdeling. De wetgever heeft deze mogelijkheid echter expliciet geschapen. Financiële problemen bij de uitvoering daarvan behoren niet ten nadele van een verdachte te werken.
Duur van behandeling voldoende met een zorgmachtiging?
Psychiater Bavinck heeft in de door hem opgestelde medische verklaring onder meer opgenomen dat de strekking van de Wvggz is om opname in een accommodatie (zoals alle vormen van verplicht zorg) afgeschaald worden zodra er geen reden meer is voor klinische behandeling. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De artikelen 6:5 Wvggz en 2.3 Wfz bepalen dat de rechter een zorgmachtiging verleent voor de duur die noodzakelijk is om het doel van de verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor zes maanden. Een zorgmachtiging vervalt in beginsel wanneer de geldigheidsduur verstreken is (artikel 6:6 Wvggz). Dit geldt niet wanneer de officier van justitie vier weken voorafgaande aan het verlopen van de termijn van de machtiging een verzoekschrift voor een nieuwe machtiging heeft ingediend. In dat geval vervalt de machtiging pas nadat op laatstbedoeld verzoek is beslist. Er kan dus (steeds) opnieuw een machtiging worden afgegeven na het verstrijken van de zes maanden waarvoor de machtiging maximaal kan worden afgegeven. Na het verstrijken van de eerste zorgmachtiging, kan steeds een nieuwe machtiging worden afgegeven voor de duur van maximaal een jaar. En na vijf aaneengesloten jaren verplichte zorg, kan deze steeds worden verlengd met maximaal twee jaar.
Bovendien is, alvorens de geneesheer-directeur kan beslissen tot beëindiging van de verplichte zorg, houdende opname in een accommodatie, omdat het doel van de verplichte zorg is bereikt of niet langer wordt voldaan aan het criterium voor verplichte zorg, toestemming nodig van de Minister van Rechtsbescherming. Bij het geven van instemming met ontslag door de minister, gaat het primair om de vaststelling dat er geen grondslag meer bestaat om de vrijheid van de betrokkene te benemen of te beperken. Dit biedt ook de gelegenheid om te bezien of er aanleiding is voor voortzetting van het zorgtraject. De insteek van de minister is altijd de beveiliging van de samenleving, omdat het gaat om mensen die hebben laten zien dat er zonder behandeling risico’s zijn, die met zorg kunnen worden voorkomen of kunnen worden beperkt. De figuur van instemming heeft tot doel vanuit die invalshoek zorg continuïteit te bewerkstelligen.2.
Gelet op de in het voorgaande beschreven waarborgen in de wetgeving valt op voorhand niet in te zien dat de duur van de behandeling in het kader van een zorgmachtiging, waaronder mogelijk opname in een accommodatie, onvoldoende zou zijn.
5. Beoordeling
5.1.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis. In de pro Justitia rapportages wordt geconcludeerd dat sprake is van schizofrenie en een depressieve stoornis. Verder is sprake van een verslaving aan alcohol, heroïne, speed en cannabis. In de later, in het kader van de voorbereiding van een zorgmachtiging opgemaakte medische verklaring van psychiater C.J. Bavinck, is geconcludeerd dat primair sprake is van een verslavingsstoornis. Psychiater Bavinck refereert aan de pro Justitia rapportages ten aanzien van de schizofrene stoornis. Voorts geeft hij aan dat de depressieve stoornis nu minder op de voorgrond staat dan ten tijde van het onderzoek in het kader van de pro Justitia rapportages.
5.2.
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
- a.
ernstige psychische schade van betrokkene;
- b.
maatschappelijke teloorgang van betrokkene;
- c.
de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
5.3.
Om:
- a.
ernstig nadeel af te wenden;
- b.
de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren;
- c.
de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint,
heeft betrokkene verplichte zorg nodig.
5.4.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Om die reden is verplichte zorg nodig. De rechtbank baseert de vormen van zorg op de onder 1.1 genoemde pro Justitia rapportages van de betreffende psychiater en psycholoog en de rechtbank vat het daarin opgenomen behandeladvies op als het zorgplan en/of de medische verklaring. Verder heeft de rechtbank ten aanzien van de vormen van zorg acht geslagen op de medische verklaring van psychiater C.J. Bavinck.
De volgende vormen van zorg ontleent de rechtbank aan voornoemde rapportages, die (al dan niet gezamenlijk) als medische verklaring en zorgplan worden opgevat. De rechtbank zal bepalen dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen, voor na te noemen duur:
Vorm van zorg | Duur |
toedienen van medicatie | 6 maanden |
het verrichten van medische controles | 6 maanden |
het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening | 6 maanden |
beperken van de bewegingsvrijheid | 6 maanden |
insluiten | 6 maanden |
uitoefenen van toezicht op betrokkene | 6 maanden |
onderzoek aan kleding of lichaam | 6 maanden |
onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen | 6 maanden |
controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen | 6 maanden |
aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen | 6 maanden |
beperken van het recht op het ontvangen van bezoek | 6 maanden |
opnemen in een accommodatie | 6 maanden |
5.5.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Bij het bepalen van de juiste zorg is rekening gehouden met de veiligheid van betrokkene en met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen.
5.6.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
5.7.
De rechtbank komt tot de conclusie dat is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De zorgmachtiging zal, op grond van de ambtshalve bevoegdheid van de rechtbank daartoe, dan ook worden verleend.
5.8.
De verschillende vormen van zorg kunnen voor de hieronder gestelde termijnen worden toegepast. Deze termijnen zijn noodzakelijk om het doel van verplichte zorg te realiseren.
5.9.
Indien de geneesheer-directeur dit noodzakelijk acht vanwege de veiligheid binnen de accommodatie, kan betrokkene tijdelijk worden overgeplaatst naar een rijksinstelling voor forensische zorg of een private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden. De duur van een tijdelijke overplaatsing wordt beperkt tot acht weken.
De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is voor de duur van de opname in voornoemde instelling van overeenkomstige toepassing voor zover vermeld in artikel 6:4 lid 5.
6. Beslissing
De rechtbank:
Verleent ambtshalve een zorgmachtiging ten aanzien van
[betrokkene],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
Vorm van zorg | Duur |
toedienen van medicatie | 6 maanden |
het verrichten van medische controles | 6 maanden |
het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening | 6 maanden |
beperken van de bewegingsvrijheid | 6 maanden |
insluiten | 6 maanden |
uitoefenen van toezicht op betrokkene | 6 maanden |
onderzoek aan kleding of lichaam | 6 maanden |
onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen | 6 maanden |
controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen | 6 maanden |
aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen | 6 maanden |
beperken van het recht op het ontvangen van bezoek | 6 maanden |
opnemen in een accommodatie | 6 maanden |
Indien de geneesheer-directeur dit noodzakelijk acht vanwege de veiligheid binnen de accommodatie, kan betrokkene tijdelijk worden overgeplaatst naar een rijksinstelling voor forensische zorg of een private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden. De duur van een tijdelijke overplaatsing wordt beperkt tot acht weken.
De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is voor de duur van de opname in voornoemde instelling van overeenkomstige toepassing voor zover vermeld in artikel 6:4 lid 5.
Deze zorgmachtiging is geldig voor de duur van zes maanden, te weten uiterlijk tot en met
5 augustus 2021.
Deze zorgmachtiging is bij voorraad uitvoerbaar. De machtiging is geldig vanaf dagtekening en moet binnen twee weken ten uitvoer worden gelegd.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter,
mrs. R.F. van Aalst en H.B.W. Beekman, rechters,
bijgestaan door mr. D.J. Laanstra als griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 februari 2021.
De oudste rechter is buiten staat de beschikking te ondertekenen.
Tegen de beschikking van deze rechtbank staat voor betrokkene en officier van justitie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen door een advocaat middels het indienen van een verzoekschrift bij de griffie van de Hoge Raad,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑02‑2021
Tweede Kamer, 2011–2012, 32 398, nr. 15, p. 40.