Hof 's-Hertogenbosch, 28-01-2019, nr. 20-001660-17
ECLI:NL:GHSHE:2019:755, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-01-2019
- Zaaknummer
20-001660-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:755, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑01‑2019; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2017:2741, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1284
- Wetingang
art. 2 Opiumwet; art. 10 Opiumwet; art. 11a Opiumwet; art. 47 Wetboek van Strafrecht; art. 57 Wetboek van Strafrecht; art. 140 Wetboek van Strafrecht; art. 420bis Wetboek van Strafrecht; art. 420ter Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 28‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Opiumwet, criminele organisatie en witwassen. Het hof komt tot een bewezenverklaring van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en onder C van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1 en 2), alsook van de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, derde lid van de Opiumwet en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 4) en tenslotte van het plegen van witwassen een gewoonte maken en medeplegen van witwassen en medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken (feit 5). Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001660-17
Uitspraak : 28 januari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 mei 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-993224-13 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de eerste rechter van het onder 6 ten laste gelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte zal vrijspreken van een deel van feit 2 alsmede van feit 3 en verdachte zal veroordelen ter zake van feit 1, het resterende deel van feit 2, feit 4 en feit 5 tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest, met onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vuurwapen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met
23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (telkens) een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.hij op of omstreeks 23 september 2014 te Best en/of Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
- 620 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(pasta), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres] te Best) en/of
- 5 ( witte) tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres] te Best) en/of
- 0,24 gram blauw poeder en tabletdelen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres] te Best) en/of
- meerdere tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres] te Best) en/of
- 440 gram diverse kleuren poeder en/of 40 gram blauw poeder, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres] te Best) en/of
- 11 ( hele) tabletten en 2 halve tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (Audi A8, [kenteken] , Eindhoven);
3.hij op omstreeks 23 september 2014 te Best en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende(een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer (andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad,
waarvan hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)
- een (deels gedemonteerde) tabletteermachine, rondloper, (vervuild met blauw poeder/MDMA) en/of (rode) chemiehandschoenen en/of een (oranje) cementmolen (vervuild met restanten blauw poeder/MDMA) en/of een groot aantal vervuilde digitale weegschalen en/of metalen mallen (ten behoeve van het persen van blokken/plakken verdovende middelen) en/of dozen met sealzakken besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad ( [adres] te Best) en/of - een amfetamine reactievat voorzien van gasbranders aan de onderzijde en met bijbehorende reflux (koelbuis) en/of
- een destillatieketel voorzien van een gasbrander aan de onderzijde en met bijbehorende destillatiespiraal (koelbuis) en/of
- een stoomgenerator (metalen ketel met gasbrander) en/of
- 2 x metalen opvangtank en/of
- een loogdoseerunit en/of
- 2 x metalen brander bak met gasbrander en/of
- diverse gebruikte 3 hals 20 liter rondbodemkolven (sommige gebroken) en/of
- een gasfles en/of
- slangen en/of
- toebehoren zoals lepels, spatels, klemmen e.d. en/of
- 2 elektrische verwarmingsdekens en/of
- diverse 220 liter klemdekselvaten
besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad ( [adres] te Best) en/of
- één of meer hoeveelheden van (een) chemische stof(fen) en/of chemicaliën (waaronder caustic soda en/of aceton en/of zwavelzuur en/of zoutzuur en/of mierenzuur en/of APAAN) besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad ( [adres] te Best);
4.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met
23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in
- artikel 10 derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en/of
- artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het vervaardigen en/of
- artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
- artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen
en/of
- artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af leveren, verstrekken of vervoeren en/of
- artikel 11, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- artikel 11, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten een grote hoeveelheid telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen
van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met
23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 420 bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen;
5.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met
23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
* (van) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en), waaronder 3.379,20 euro en/of 3.470,00 euro en/of 3.574,90 euro, althans een of meerdere (contante) geldbedragen ten behoeve van de huur van een woning, gelegen aan [adres] te Eindhoven de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was en/of
bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en/of
* (van) een of meerdere (contante) geldbedragen van totaal 23.905,54 euro, althans een of meerdere (contante) geldbedragen, ten behoeve van de huur van een loods, gelegen aan [adres] te Best de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was en/of
bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezeten/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en/of
* (van) een geldbedrag van 7.550 euro, althans een geldbedrag, ten behoeve van (aan)betaling van de huur van een villa gelegen op Ibiza de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was en/of
bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en/of
- ( van) een of meer voertuig(en), te weten
* een Audi A8 (met [kenteken] ) en/of
* een motorscooter (met [kenteken] ) en/of
- een Samsung 65f9000 en/of een vlakbeugel en/of een soundbar hk bd30 (een en ander, zoals vermeld op de factuur van Topsound d.d. 31 januari 2014)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
en/of
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was en/of
bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en)
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 januari 2014 tot en met
23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of Hilversum en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Badhoevedorp en/of Utrecht en/of Bergen op Zoom en/of Vlaardingen en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedrag(en), onder meer 56.000 euro en/of 120.000 euro en/of 100.000 euro en/of 100.000 euro en/of 95.200 euro en/of 50.000 euro en/of 120.000 euro en/of 95.000 euro de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedrag(en), onder meer 56.000 euro en/of 120.000 euro en/of 100.000 euro en/of 100.000 euro en/of 95.200 euro en/of 50.000 euro en/of 120.000 euro en/of 95.000 euro was en/of
bovenomschreven voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedrag(en), onder meer 56.000 euro en/of 120.000 euro en/of 100.000 euro en/of 100.000 euro en/of 95.200 euro en/of 50.000 euro en/of 120.000 euro en/of 95.000 euro
voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en)
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft met de advocaat-generaal en de verdediging uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2, eerste vijf gedachtestreepjes, en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat er een link bestaat tussen die productielocaties en verdachte, acht het hof het bewijs onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte betrokkenheid in de zin van medeplegen heeft gehad bij die productielocaties.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 25 februari 2014 tot en met 28 mei in Nederland en het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 23 september te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 (hele) en 2 halve tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (Audi A8, [kenteken] );
4.
hij in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 10 derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en/of
- artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het vervaardigen en/of
- artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen
en
- artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af leveren, verstrekken of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 420bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens
- voorwerpen, te weten geldbedragen, waaronder 3.379,20 euro en/of 3.470,00 euro en/of 3.574,90 euro, ten behoeve van de huur van een woning, gelegen aan [adres] te Eindhoven, omgezet en/of van bovenomschreven voorwerpen gebruik gemaakt,
en
- meerdere contante geldbedragen van totaal 23.905,54 euro, ten behoeve van de huur van een loods, gelegen aan [adres] te Best omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en
- een geldbedrag van 7.500 euro ten behoeve van (aan)betaling van de huur van een villa gelegen op Ibiza omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik gemaakt,
en
- van een of meer voertuig(en), te weten
* een Audi A8 (met [kenteken] ) en
* een motorscooter (met [kenteken] )
gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf
en
hij op tijdstippen in de periode van 20 januari 2014 tot en met 23 september 2014 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s)
telkens voorwerpen, te weten
geldbedragen, onder meer 56.000 euro en 120.000 euro en 100.000 euro en 100.000 euro en 95.200 euro en 50.000 euro en 120.000 euro en 95.000 euro voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 4 en 5 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft op de gronden als nader in haar twee pleitnotities verwoord (primair) integrale vrijspraak bepleit. De verweren zullen, voor zover zij betrekking hebben op de bewezen verklaarde feiten en zij niet reeds hun weerlegging vinden in de gebruikte bewijsmiddelen, hieronder nader worden besproken.
Het hof overweegt omtrent het bewijs, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, het volgende.
1. Inleidende opmerkingen
Medio augustus 2012 is onder leiding van het Landelijk Parket van het openbaar ministerie
een opsporingsonderzoek gestart onder [naam] . Dit onderzoek werd opgestart
naar aanleiding van meerdere CIE-meldingen in de periode van november 2009 tot en met
september 2012 over [medeverdachte 1] in relatie tot georganiseerde hennepteelt en transport van weed, amfetamine en MDMA naar Engeland en dat [medeverdachte 1]
en zijn zakenpartners contact hebben in de antiekhandel van de vader van [medeverdachte 1]
. Het betreft hier [medeverdachte 2] en zijn antiekhandel [naam]
(hierna: de antiekzaak) te Eindhoven.
De inhoud van de CIE-informatie deed het vermoeden rijzen dat in de antiekzaak van [medeverdachte 2]
gesprekken en/of ontmoetingen plaatsvonden die te maken hadden met
criminele activiteiten. Omdat andere c.q. lichtere opsporingsmiddelen gericht op het
onderscheppen van relevante communicatie, zoals telefoontaps e.d., geen soelaas boden,
werd een bevel afgegeven tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de
antiekzaak. Deze communicatie werd met ingang van 7 augustus 2013 opgenomen. De
inhoud van de aldaar opgenomen communicatie leidde tot de verdenking dat naast [medeverdachte 1]
, ook [medeverdachte 2] en verdachte zich schuldig maakten aan
strafbare feiten. Het onderzoeksteam verdacht [medeverdachte 2] ervan betrokken te
zijn bij de drugshandel van zijn zoon door deze te faciliteren en verdachte werd ervan
verdacht betrokken te zijn bij diezelfde drugshandel en te handelen onder leiding van
[medeverdachte 1] .
Naast het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de antiekzaak werden nog veel
andere bijzondere opsporingsmiddelen ingezet, zoals, zonder overigens volledig te willen
zijn: antecedentenonderzoek, stelselmatige observaties door politieambtenaren, peilbakens
en videocamera's en het vorderen van historische (print)gegevens. Verder is informatie
opgevraagd bij onder meer de Belastingdienst, banken en diverse bedrijven. Ook zijn er
rechtshulpverzoeken uitgegaan naar Groot-Brittannië, België en Spanje.
Gedurende de loop van het onderzoek kreeg het onderzoeksteam aldus de beschikking over
veel gevoerde communicatie en ook over steeds meer feitelijke gegevens. Telefoonnummers
kwamen in beeld, waarop vervolgens een tap werd aangesloten en waarvan de historische
gegevens en/of mastgegevens werden opgevraagd, personen die in beeld kwamen werden
stelselmatig geobserveerd, locaties die werden bezocht werden dynamisch of statisch met
een verborgen cameraopstelling geobserveerd, voertuigen die in beeld kwamen werden op
tenaamstelling gecontroleerd en soms voorzien van een peilbaken etc. Op deze wijze
kwamen ook andere dan de hiervoor genoemde personen als verdachte in beeld en werd het
onderzoek naar deze personen uitgebreid. [medeverdachte 3] kwam net als [medeverdachte 4] in
beeld als uitvoerder en 'ondergeschikte' van verdachte. Andere personen die in meer of
mindere mate konden worden gekoppeld aan locaties die de politie met drugs in verband
bracht, werden ook als verdachte aangemerkt en voorwerp van onderzoek. Het hof
wijst in dit verband op [medeverdachte 5] .
Uiteindelijk heeft het onderzoek [naam] na een looptijd van ongeveer twee jaar geleid tot
een actiedag op 23 september 2014, waarbij meerdere verdachten zijn aangehouden, een
groot aantal panden en locaties en woningen van de verdachten is doorzocht en waarbij een grote hoeveelheid, ook drugsgerelateerde, goederen in beslag is genomen. Ook nadien zijn nog doorzoekingen verricht en hebben er aanhoudingen plaatsgevonden. Een aanhoudingsbevel tegen [medeverdachte 1] kon niet worden uitgevoerd. Hij is tot op heden nog altijd voortvluchtig.
1.1.
Misdrijven
Het onderzoek heeft tot de verdenking geleid dat in meer of minder georganiseerd verband – waarover hierna meer – verschillende misdrijven zijn gepleegd. Kort weergegeven zijn het
de volgende feiten:
- een zevental transporten van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk;
- de handel in soft drugs in Nederland;
- het aanwezig hebben van verschillende soorten verdovende middelen op verschillende
locaties;
- het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie c.q. export van verdovende
middelen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door op verschillende locaties
voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben, bestemd voor die misdrijven;
- het voorhanden hebben van vuurwapens en/of munitie en/of andere verboden wapens;
- het witwassen van een grote hoeveelheid contante geldbedragen door het uitvoeren van
geldtransporten.
Ook heeft het onderzoek de verdenking opgeleverd dat er misdrijven buiten het georganiseerd verband werden gepleegd. Deze misdrijven betreffen feiten strafbaar gesteld bij de Opiumwet, maar ook (gewoonte)witwassen, fraude en geweld.
1.2.
De verdenkingen
Teneinde een beeld te kunnen geven van de uitgebrachte verdenkingen zoals die op de
tenlastelegging terecht zijn gekomen, zal het hof nu kort de context schetsen van de
aan de verdachten ten laste gelegde misdrijven.
Al het door het opsporingsonderzoek verkregen bewijsmateriaal heeft geleid tot de
verdenking dat sprake was van een criminele drugsorganisatie met aan het hoofd [medeverdachte 1]
, verdachte als zijn rechterhand en met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]
als feitelijke uitvoerders onder leiding van verdachte en tenslotte [medeverdachte 2] als
faciliteerder van de organisatie. Deze personen wordt deelname aan een organisatie als
bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet c.q. 140 van het Wetboek van Strafrecht
verweten, welke organisatie het oogmerk had op het plegen van drugsmisdrijven (export en
productie) en op witwassen.
Aan de organisatie wordt een aantal locaties gekoppeld, te weten:
- een opslagplaats in een schuur gelegen aan de [adres] te Best, zijnde het
perceel toebehorende aan [betrokkene 1] , maar waar ook verdachte, [medeverdachte 3]
en [medeverdachte 5] mee in verband worden gebracht en alwaar verdovende
middelen en voorwerpen bestemd voor de productie van verdovende middelen zijn
aangetroffen;
- een opslagbox gelegen op het terrein aan [adres] te Best, die aan [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 5] wordt toegeschreven en waar ook verdachte mee in verband wordt
gebracht, alwaar eveneens verdovende middelen en een groot aantal voorwerpen en stoffen
bestemd voor de productie van verdovende middelen zijn aangetroffen;
- een deel van het bedrijfspand gelegen aan [adres] te Best, dat toegeschreven wordt aan verdachte ( [huisnummer] );
- de antiekzaak van [medeverdachte 2] als ontmoetingsplaats voor [medeverdachte 1]
, verdachte en andere personen die als criminele contacten worden aangeduid en
als plaats waar contante geldbedragen en telefoons werden bewaard ten behoeve van
c.q. de organisatie.
Verder wordt de VOF [naam] meer zijdelings in verband gebracht met de organisatie via
betrokkenheid van [medeverdachte 2] en [betrokkene 2] bij deze VOF. De VOF heeft
één winkelvestiging aan [adres] in Valkenswaard en één winkelvestiging in Eindhoven
( [adres] ). Daarnaast heeft de VOF de beschikking over een loods gelegen aan de
[adres] te Eindhoven. Op de locaties aan [adres] en [adres] zijn
voorwerpen en stoffen aangetroffen die verband houden met de productie van synthetische
drugs.
De hiervoor genoemde veronderstelde leden van de organisatie worden ervan verdacht zich
door hun betrokkenheid ook 'zelfstandig', waarmee wordt bedoeld: als individuele
(mede)pleger, aan verschillende misdrijven te hebben schuldig gemaakt. [medeverdachte 1]
, verdachte en [medeverdachte 3] aan de export van verdovende middelen, het
plegen van voorbereidingshandelingen en het aanwezig hebben van verdovende middelen,
zowel ter plaatse van aan de organisatie gelieerde locaties als op meer private locaties, zoals
voertuigen en woningen. [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 4] worden
ook 'zelfstandig' verdacht van het plegen van witwassen in verband met de uitgevoerde
geldtransporten. [medeverdachte 4] wordt voorts beschuldigd van het bezit van xtc-pillen. [medeverdachte 2]
wordt ook van witwassen verdacht door het in bewaring nemen van grote
geldbedragen ten behoeve van [medeverdachte 1] . Daarnaast wordt hij beschuldigd
van verzekeringsfraude.
[medeverdachte 1] , verdachte en zijn partner [medeverdachte 6] worden daarnaast
er nog van verdacht in privésfeer zich aan witwassen schuldig te hebben gemaakt.
[medeverdachte 1] zou zich bovendien tijdens het uitgaan schuldig hebben gemaakt
aan een (zware) mishandeling van een cafébezoeker.
Via de aan de organisatie gelieerde locaties worden [medeverdachte 5] en [betrokkene 1]
ervan verdacht zich aan voorbereidingshandelingen c.q. aanwezigheid van
verdovende middelen te hebben schuldig gemaakt.
Ten slotte zijn er nog op verschillende plaatsen verboden wapens c.q. munitie aangetroffen
die dan naar gelang de locatie en de persoon die daaraan kan worden gekoppeld, bij de
desbetreffende persoon op de tenlastelegging zijn gebracht, te weten [medeverdachte 2] ,
verdachte, [medeverdachte 3] , [betrokkene 3] en [betrokkene 1] .
1.3.
Het strafdossier
Het totale dossier [naam] beslaat – de stukken in de zaken tegen [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8]
buiten beschouwing latend – ruim 38 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien
van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. Het hof is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de ten laste gelegde
feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden
bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook
stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat
voor ieder ten laste gelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van
voldoende wettig en overtuigend bewijs.
1.4.
Aanpak van het hof
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal hierna per zaaksdossier
worden besproken, uitmondende in een conclusie of tot een bewezenverklaring of tot een
vrijspraak wordt gekomen. Voor zover het hof tot de beslissing komt dat het bewezen
verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
1.5.
Beschuldigingen verdachte
Verdachte wordt – samengevat – verweten deel uit te hebben gemaakt van een criminele
organisatie gericht op het plegen van (gewoonte)witwassen en gericht op het plegen van
een breed scala aan Opiumwetdelicten van diverse soorten drugs (hard- en softdrugs), het
(mede)plegen van meerdere (hard)drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk, het op
meerdere locaties (mede) voorhanden hebben van harddrugs en voorwerpen en stoffen
bestemd voor de productie van synthetische drugs en diverse vormen van witwassen. Tot
slot wordt verdachte beschuldigd van verboden (vuur)wapenbezit met patroonmagazijnen
en munitie.
2. Telefoongebruik verdachte en medeverdachten
Veel van het beschikbare bewijsmateriaal bestaat uit tapgesprekken en sms-correspondentie.
Het onderzoeksteam heeft ten aanzien van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] telkens in een op het betreffende individu toegesneden proces-verbaal van bevindingen uitgewerkt dat en waarom een bepaald 06-nummer aan deze specifieke verdachte kan worden toegeschreven. De stukken op grond waarvan die conclusie wordt getrokken zijn telkens als bijlage bij het betreffende proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
De onderzoeksbevindingen die per genoemde (mede)verdachte(n) tot deze conclusies
hebben geleid zijn neergelegd in processen-verbaal van telkens [verbalisant 1] .
Deze processen-verbaal bevinden zich in het Algemeen Dossier (bron 1.1) als volgt:
t.a.v. [medeverdachte 1] op pag. 447 t/m 462, met bijlagen op pag. 463 t/m 606;
t.a.v. verdachte op pag. 608 t/m 626, met bijlagen op pag. 627 t/m 791;
t.a.v. [medeverdachte 4] op pag. 793 t/m 803, met als bijlagen pag. 804 t/m 889;
t.a.v. [medeverdachte 3] op pag. 891 t/m 900, met bijlagen op pag. 901 t/m 1020.
Uit de processen-verbaal in combinatie met de daarbij behorende bijlagen volgt dat aan de
hand van onder meer CIOT-gegevens, de inzet van een IMSI-catcher, tapgesprekken, sms-berichten, OVC-gesprekken, zendmastgegevens, peilbaken-gegevens en observaties de
gebruiker van een bepaald 06-nummer is geïdentificeerd.
De verdediging heeft betwist dat verdachte de (unieke) gebruiker was van de in het onderzoek aan hem gelieerde 06-nummers. Het hof heeft in navolging van de rechtbank de onderzoeksbevindingen en de daarop gebaseerde conclusies ten aanzien van alle afzonderlijke 06-nummers gecontroleerd en is tot het oordeel gekomen dat de door [verbalisant 1] getrokken conclusies over welke verdachte de gebruiker van een in de bewijsvoering van belang zijnd 06-nummer is geweest, valide is en steun vindt in de voor het bewijs gebruikte onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in de bijlagen. Het hof verenigt zich daarom met de conclusies van [verbalisant 1] in de door deze verbalisant opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en maakt die tot de zijne. Het hof heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden om aan deze conclusies, voor zover tot bewijs dienend, te twijfelen.
3. De criminele organisatie (feit 4)
Het hof acht het dienstig om eerst te beoordelen of er sprake was van een criminele
organisatie gericht op het plegen van Opiumwetdelicten en/of witwassen en zo ja, wie
daaraan hebben deelgenomen. Immers, deelname aan een criminele organisatie behoeft
niet te hebben bestaan in het concreet gepleegd hebben van strafbare feiten. Anders
geformuleerd: het is niet noodzakelijk voor de beoordeling van een criminele
(drugs)organisatie dat alle verdachten gezamenlijk voor alle strafbare feiten
verantwoordelijk zijn door deze al dan niet met elkaar gepleegd te hebben. Bovendien
moeten die andere ten laste gelegde strafbare feiten en de rol van de verdachte(n) daarbij
telkens en steeds op zichzelf worden beoordeeld langs de lat van de voor die feiten
toepasselijke maatstaf. Na de beoordeling van de vraag naar het bestaan van de
veronderstelde (drugs)organisatie zal het hof beoordelen of één of meer van de
verdachten zich individueel aan één of meer van de ten laste gelegde feiten schuldig hebben
gemaakt.
Zoals hiervoor in de inleiding reeds opgemerkt, worden verdachte en zijn medeverdachten
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]
verdacht van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van
Opiumwetmisdrijven (artikel 11a (oud) Opiumwet) en/of (gewoonte-)witwassen (artikel 140
Sr).
3.1.
Het juridisch kader
Eerst moet er vastgesteld kunnen worden of er sprake is van een 'organisatie'. Onder een
organisatie in de zin van art. 11a (oud) van de Opiumwet (als logische specialis van art. 140
Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en
structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor het bewijs van zo een
structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Toepassing van geweld of dreiging met geweld binnen de groep is voor het bewijs geen factor van doorslaggevend belang. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam of gemeenschappelijk optreden tegenover derden zijn ook niet vereist. Niettemin kunnen gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen c.q. handhaving van die hiërarchie door middel van geweld of dreiging met geweld wel sterke aanwijzingen opleveren voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Een organisatie in vorenbedoelde zin wordt pas een criminele als vast komt te staan dat deze
organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Dat oogmerk moet zijn gericht
op een pluraliteit van misdrijven. Het gaat hier niet om het gepleegd zijn van misdrijven,
maar om het oogmerk tot het plegen van meerdere misdrijven. Voor het bewijs van dat
oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader
van de organisatie zijn gepleegd en aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van
de samenwerking, te weten aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op
het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van het oogmerk van de organisatie moet worden onderscheiden het opzet van de
deelnemer. Om vast te kunnen stellen of iemand deelnemer is aan de organisatie geldt het
volgende. In het deelnemen ligt het opzet besloten. Voor wat betreft het opzet van de
deelnemer aan de organisatie geldt dat hij in zijn algemeenheid moet weten dat de
organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is nodig enige vorm van opzet
op de door de organisatie beoogde, laat staan gepleegde, concrete misdrijven, ook niet als
het gaat om misdrijven van verschillende aard. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende: de
betrokkene moet in zijn algemeenheid weten, in de zin van 'onvoorwaardelijk opzet', dat de organisatie een misdadig oogmerk heeft.
Voor deelnemen is voorts nodig dat men behoort tot de organisatie en dat de deelnemer
betrokken is geweest (een aandeel hebben in dan wel ondersteunen) bij gedragingen die
strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de
organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die
organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend
zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie en evenmin dat
deze persoon in structurele zin gedragingen als hiervoor bedoeld heeft gepleegd c.q. daarbij
betrokken is geweest.
3.2.
Beoordeling hof
Het hof komt tot het oordeel dat er sprake is geweest van een organisatie in de
hierboven bedoelde zin. Dat oordeel berust op een aantal pijlers die met elkaar in verband
staan en in samenhang moeten worden bezien. Het hof stelt aan de hand van de bewijsmiddelen daartoe onder meer het volgende vast.
- Pijler 1: de verdachten en hun onderlinge verhoudingen c.q. samenwerking
Uit de bewijsmiddelen blijkt in de eerste plaats dat [medeverdachte 1] zich op
aanzienlijke schaal bezig hield met criminele activiteiten met betrekking tot verdovende
middelen, inhoudende zowel (de export van) hard drugs (synthetische drugs) als
hennep/hasj. Het hof wijst dan vooral op een OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarbij
[medeverdachte 1] als gespreksdeelnemer is geïdentificeerd en waarin hij
overduidelijk praat over onder meer de export van verdovende middelen en hoe hij dat
aanpakt. Zo wordt er gesproken over het verpakken en transporteren van verdovende
middelen, over de inbeslagname van een partij verdovende middelen, over grote
geldbedragen, over de productie van en handel in synthetische drugs en over het feit dat hij
'in hennep' doet. Ook vloeit uit dat gesprek een goede indicatie voort voor wat betreft de
hoogte van de met die handel gemoeide geldbedragen en op welke wijze die geldbedragen
terugvloeien. Ook wordt in dit gesprek [naam] (het hof begrijpt:
verdachte) door [medeverdachte 1] genoemd en refereert hij aan een gesprek met
zijn vader ( [medeverdachte 2] ) over, zo concludeert het hof, een mislukt/onderschept illegaal transport. Voorts valt in dit gesprek op dat [medeverdachte 1] meerdere keren in het meervoud spreekt ('ons') als hij refereert aan illegale activiteiten.
Voorts wijst het hof op de criminele context van een OVC-gesprek van 1 mei 2014
met onder meer [medeverdachte 1] en verdachte als gesprekdeelnemers waarin wordt
gesproken over 'een goede locatie', 'geen gekke dingen gebeuren', iets 'afgeven', 'versnijden', 'ergens tussen gedaan', 'mee gerotzooid', 'doorspoelen', 'eerst testen', 'de stekker eruit trekken' en 'gas erop'.
Het hof trekt met de rechtbank uit deze OVC-gesprekken in samenhang bezien met de overige tot het bewijs gebezigde OVC-gesprekken en de overige bewijsmiddelen het gevolg dat [medeverdachte 1] , daar waar hij spreekt over door hem verrichte criminele activiteiten, hij doelt op activiteiten die in het kader van de onderhavige organisatie worden uitgevoerd.
Dat [medeverdachte 1] en verdachte, behalve al jarenlange vrienden van elkaar, ook
op zakelijk gebied intensief met elkaar samenwerkten kan eveneens uit de bewijsmiddelen
worden afgeleid. Zo blijkt dat verdachte optrad als een soort van intermediair voor [medeverdachte 1]
door voor hem contacten te onderhouden en berichten door te geven, dat
hij met [medeverdachte 1] zakelijke besprekingen voert en overleg daarover voert,
en dat hij aanwezig was bij ontmoetingen en besprekingen tussen [medeverdachte 1]
en andere personen, waarbij (11 oktober 2013 en 24 oktober 2013) klaarblijkelijk monsters
van verdovende middelen worden afgegeven en waarin gesproken wordt over
'housenootjes', wat kennelijk xtc-pillen zijn. Dat deze samenwerking ook bestond met
betrekking tot verdovende middelen blijkt voorts uit het feit dat [medeverdachte 1] ,
wanneer hij over zichzelf en verdachte praat, op 4 november 2013 in de antiekzaak zegt dat
'wij toch de cannaclub zijn'. Ook zijn zij beide aanwezig op verschillende momenten in de
antiekzaak waarbij klaarblijkelijk grote hoeveelheden geld worden geteld. Ten slotte wijst het hof erop dat uit een OVC-gesprek en sms-bericht kan worden afgeleid dat in
de zakelijke samenwerking [medeverdachte 1] uiteindelijk de leiding had over
verdachte. Zo begroet verdachte in een OVC-gesprek van 6 november 2013 [medeverdachte 1]
met 'Hé leider' en wordt overduidelijk [medeverdachte 1] door
verdachte in een sms-bericht aan [medeverdachte 4] op 26 februari 2014 aangemerkt als 'de
baas'.
Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de export van verdovende middelen naar het
Verenigd Koninkrijk (zie hierna) en de productie c.q. voorbereiding met betrekking tot
synthetische drugs (zie hierna) blijkt dat verdachte andere personen aanstuurde, met name
komt dan [medeverdachte 3] in beeld. [medeverdachte 3] komt overigens ook in beeld bij de
hennepactiviteiten.
Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de geldtransporten (zie hierna) blijkt dat verdachte
contacten onderhield met [medeverdachte 4] . Het beeld dat uit die bewijsmiddelen naar voren
komt is dat verdachte tegen een vergoeding gebruik maakte van de diensten van [medeverdachte 4]
als chauffeur om grote geldbedragen op te halen en bij hem af te leveren. Uit de
bewijsmiddelen blijkt bovendien dat [medeverdachte 4] van het bestaan en de betrokkenheid
van [medeverdachte 1] afwist, aangezien er tijdens sms-verkeer op 26 februari 2014
evident sprake is van [medeverdachte 1] als 'de baas' en [medeverdachte 4] op enig moment
een keer aan verdachte vraagt om iets te verifiëren bij 'die lange' (geldtransport 3 april
2014), terwijl op 'de baas' en 'die lange', gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, op
niemand anders gedoeld kan worden dan [medeverdachte 1] .
De rol van [medeverdachte 2] in het geheel wordt door het openbaar ministerie als een faciliterende geduid. Het hof is echter van oordeel dat zijn rol niet zodanig is geweest dat deze als deelneming aan de criminele organisatie kan worden aangemerkt. Echter, door geldbedragen in ontvangst te nemen en te bewaren, heeft [medeverdachte 2] zich wel schuldig gemaakt aan witwassen door geldbedragen voorhanden te hebben waarvan hij wist dat deze van enig misdrijf afkomstig waren. Deze activiteiten zijn ondersteunend geweest voor [medeverdachte 1] en de organisatie waar hij deel van uitmaakte.
- Pijler 2: de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat in de periode van 1 februari
2014 tot en met 28 mei 2014 een aantal transporten van verdovende middelen heeft
plaatsgevonden naar het Verenigd Koninkrijk. In totaal acht het hof bewezen dat vijf
van de zeven ten laste gelegde transporten hebben plaatsgevonden. Anders dan de verdediging acht het hof bewezen dat het hier telkens om transporten van harddrugs (middelen als bedoeld op Lijst I van de Opiumwet) ging. Zo is bij het transport van 9 april 2014 de lading onderschept en betrof het in totaal een hoeveelheid van circa 48 kilogram MDMA en 36 kilogram amfetamine en betrof het onderschepte transport van 28 mei 2014 een hoeveelheid van circa 23 kilo MDMA, 15 kilo xtc-pillen en 10 kilo cocaïne.
De rode draad die door deze georganiseerde transporten loopt, is de betrokkenheid van
verdachte. Hij is degene die telkens in de sms-contacten met de Britse chauffeurs ( [betrokkene 4] c.q.
[betrokkene 5] ) het tijdstip en de plaats van de ontmoeting regelt waarbij dan kennelijk de
contrabande aan de chauffeur wordt meegegeven teneinde vervolgens te worden
getransporteerd naar het Verenigd Koninkrijk. De aard en inhoud van de onderschepte
communicatie laat – bij gebreke van een adequate verklaring van verdachte die ten
enenmale is uitgebleven – redelijkerwijs geen andere conclusie toe. Ook kan uit die
communicatie worden afgeleid dat verdachte bij enkele gelegenheden iemand anders op pad
stuurt om die overdracht namens hem te bewerkstelligen – bij in ieder geval één gelegenheid
is dat [medeverdachte 3] geweest – en dat verdachte bij in ieder geval één transport contact
opneemt met de chauffeur in opdracht van iemand anders. Uit het dossier is maar van één
persoon gebleken van wie verdachte opdrachten aannam: [medeverdachte 1] .
Wat uit de bewijsmiddelen ten aanzien van deze drugstransporten ook kan worden afgeleid,
is het gebruik van de hiervoor reeds genoemde opslagbox gelegen op het terrein aan [adres]
te Best, die mede aan [medeverdachte 3] kan worden toegeschreven, en het bedrijfspand gelegen
aan [adres] te Best, dat aan verdachte kan worden toegeschreven, ten behoeve van
mede deze transporten. Zo kan de opslagbox gelegen aan [adres] via de daarin
aangetroffen kassabon van de aankoop op 19 maart 2014 van acht KIPSTA tassen bij
[bedrijf] in Best gekoppeld worden aan het onderschepte drugstransport van 9 april 2014
(chauffeur [betrokkene 4] ), aangezien de verdovende middelen werden aangetroffen in identieke tassen
als die aangekocht waren. Deze locatie kan bovendien gekoppeld worden aan het eveneens
onderschepte transport van 28 mei 2014 (chauffeur [betrokkene 5] ) via de conclusie van de
deskundige dat het bijna zeker is dat de sealnaden van de bij dit transport aangetroffen
sealzakken met daarin verdovende middelen zijn veroorzaakt met één van de sealmachines
die in de opslagbox zijn aangetroffen. De locatie aan [adres] te Best kan vervolgens
aan de transporten van 4 maart 2014 en 27/28 mei 2014 worden gekoppeld doordat in beide
gevallen is waargenomen dat de VW Crafter met [kenteken] en met, zo
concludeert het hof, telkens [betrokkene 5] als bestuurder het bedrijfspand binnen rijdt
alwaar – eveneens als conclusie van het hof – verdovende middelen in de VW Crafter
zijn geladen. Daarnaast kan datzelfde bedrijfspand worden gekoppeld aan het transport van
17 maart 2014, doordat [medeverdachte 3] die dag vanuit dat pand komt gereden met, zo stelt het hof vast, verdovende middelen bestemd voor een overdracht in Familleureux (België). Bij dit laatste voorval mag niet onvermeld blijven dat [medeverdachte 3] de drugs heeft vervoerd in een Mercedes Vito in gebruik bij [medeverdachte 1] .
De locaties gelegen aan [adres] en [adres] , beide in Best, kunnen aldus aan de
organisatie worden toegeschreven en stonden kennelijk ten dienste van het plegen van de
Opiumwetmisdrijven die de organisatie ontegenzeggelijk mede als oogmerk heeft gehad.
Of één of meer van de verdachten zich ook 'individueel' als pleger of medepleger aan één of
meer van deze transporten heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- Pijler 3: hennepactiviteiten
Dat binnen de organisatie ook sprake is geweest van hennep gerelateerde activiteiten blijkt uit de in het dossier uitgewerkte vermoedelijke negen leveringen van softdrugs. Het hof zal de inhoud van
de stukken die zien op vier 'henneptransporten' tot het bewijs bezigen voor de conclusie dat
de organisatie mede het plegen van hennepmisdrijven als oogmerk had. Dat het bij deze transporten om hennep ging, leidt
het hof af uit opgenomen gesprekken waarin kennelijk bedragen worden genoemd die, gezien hun hoogte, goed passen bij hennephandel. Ook wijst het hof op de aangetroffen
THC sporen in voertuigen die in dit kader door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werden
gebruikt.
Dat de organisatie zich mede met hennep heeft ingelaten vindt naar het oordeel van het hof tevens bevestiging in uitlatingen van [medeverdachte 1] in het hiervoor reeds
aangehaalde OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarin hij zegt dat hij nu in hennep doet, een
OVC-gesprek van 4 november 2013 waarin hij zegt 'wij zijn de cannaclub' en een OVC-gesprek van 7 november 2013 waarin hij spreekt over 'scharen' en 'knippen'. Bovendien zijn daar nog OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over 'kilo's' en/of 'hokken' hetgeen tegen de achtergrond van het voorgaande niet anders kan worden uitgelegd dan aan hennep gelieerd. Tot slot kan niet onvermeld blijven dat in twee van de aan de organisatie verbonden locaties, te weten de opslagbox aan [adres] te Best en de garage aan de [adres] te Best, 9 plakken hasj à 920 gram – overigens kennelijk soortgelijk qua afmeting als de mallen/pers die op locatie [adres] zijn aangetroffen – onderscheidenlijk 3 plakken hasj, hennep en henneptoppen zijn aangetroffen.
Uit het feit dat het gaat om meerdere hokken, kilo's hennep, meerdere transporten, een en ander gedurende een langere periode, blijkt dat de hennepactiviteiten een grootschalig karakter hadden. Het hof acht daarom bewezen dat door de organisatie is gehandeld in de uitoefening van beroep of bedrijf.
- Pijler 4: productie van synthetische drugs c.q. voorbereidingshandelingen daartoe
Dat de organisatie zich ook bezig hield met de productie van synthetische drugs, althans in
ieder geval met voorbereidingshandelingen daartoe, volgt uit de op de actiedag van
23 september 2014 aangetroffen situatie in de hiervoor reeds genoemde opslagbox aan [adres]
in Best en de opslaglocatie aan de [adres] te Best. Uit de bewijsmiddelen komt – samengevat – naar voren dat nagenoeg alle benodigdheden voor het totale productieproces van synthetische drugs aanwezig waren, te weten het proces van
vervaardiging van BMK uit apaan met zoutzuur, de vervaardiging van amfetamine uit BMK
volgens de bekende Leuckartmethode en het tabletteren van MDMA. Ook wordt op beide
locaties eindproduct (MDMA/amfetamine) aangetroffen. Voorts verdient opmerking dat de
op beide locaties aangetroffen voorwerpen en stoffen evident complementair aan elkaar zijn,
in die zin dat als de goederen als aangetroffen op de twee locaties met elkaar gecombineerd
worden, dit een compleet drugslaboratorium oplevert, inzetbaar voor bijvoorbeeld de
productie van amfetamine en/of MDMA. Op [adres] ontbrak een tabletteermachine, die op de [adres] werd aangetroffen. Naast de al eerder genoemde
omstandigheden waaruit de band tussen [adres] en de [adres] kan
worden afgeleid, wijst het hof op de door de politie geconstateerde overeenkomsten
tussen verschillende op deze twee locaties aangetroffen voorwerpen. Zo worden op beide
locaties soortgelijke pollepels, soortgelijk zwart verpakkingsplastic/krimpfolie en soortgelijke sealzakken aangetroffen.
Het hof betrekt bij zijn conclusie dat beide locaties met elkaar verbonden zijn en aan
de organisatie toebehoren niet elk bewijsmiddel afzonderlijk, maar in onderling verband en
samenhang bezien.
Of één of meer van de verdachten zich ook 'individueel' als pleger of medepleger aan
strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen heeft schuldig
gemaakt, komt later aan de orde.
- Pijler 5: geldtransporten
De organisatie had, zo luidt de verdenking, naast het plegen van Opiumwetfeiten ook
witwassen als oogmerk. Dat wordt in het dossier aldus uitgewerkt dat de verdachte en zijn
medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] feitelijke betrokkenheid
zouden hebben gehad bij de in het strafdossier nader uitgewerkte negentien veronderstelde
transporten van contante geldbedragen die in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4
juli 2014 zouden hebben plaatsgevonden.
Het hof komt met de rechtbank tot het oordeel dat inderdaad sprake is geweest van een groot aantal transporten van contante geldbedragen. Het hof baseert dat oordeel op de bevestiging die verkregen wordt door de aanhouding op heterdaad van geldkoerier/chauffeur [betrokkene 6] op 4 juli 2014 terwijl hij een contant geldbedrag van € 95.000,- onder zich heeft in
combinatie met de daaraan voorafgaande sms-contacten tussen verdachte en kennelijk de
geldgever waarin onderling een tijd en plaats voor de ontmoeting wordt geregeld, een
observatie waarin de door verdachte aan de geldgever genoemde auto waarin [betrokkene 6] werd
aangehouden ook gezien wordt en gezien wordt dat er een onbekende man bij de bestuurder
van deze auto, die later dus [betrokkene 6] blijkt te zijn, instapt en [betrokkene 6] later wegrijdt. Het hof laat hier niet onvermeld dat de auto waarin [betrokkene 6] op dat moment reed op naam stond van hetzelfde bedrijf als het bedrijf op wiens naam de auto's van [medeverdachte 1] en verdachte stonden, zijnde [naam] B.V., en dat uit een observatie is gebleken van een ontmoeting op 1 mei 2014 van onder meer [medeverdachte 1] , verdachte en [betrokkene 6] . Uit dit alles wordt dan ook geconcludeerd dat de geldtransporten werden verricht uit hoofde van en ten dienste van de organisatie.
Dat de eerdere transporten ook geldbedragen betroffen, leidt het hof af uit de min of
meer identieke gang van zaken bij deze transporten: verdachte heeft contact met
klaarblijkelijk de geldgevers, hij krijgt of geeft een adres voor de overdracht en er wordt een
code uitgewisseld kennelijk ter identificatie van de bewuste geldgever en om herleidbaarheid van het geldbedrag mogelijk te maken. Voorts wordt dit oordeel gestoeld op
de inhoud van de gevoerde communicatie, waarbij in het bijzonder moet worden gewezen
op het sms-bericht van verdachte op 23 januari 2014 waarin deze na verwarring over het
kennelijk ontvangen geldbedrag een dag eerder meldt dat 'de geldmachine' niet liegt en een
tapgesprek van 23 juni 2014 waarin [medeverdachte 4] zegt dat hij 'het geld' al heeft gehaald.
Uit de bewijsmiddelen vloeit feitelijke en directe betrokkenheid van verdachte rechtstreeks
voort. Niet alleen als de persoon die elk transport orkestreert, maar ook feitelijk als
chauffeur/ophaler van het geld op 13 mei 2014, toen [medeverdachte 4] desgevraagd aan verdachte
berichtte dat hij niet beschikbaar was, en op 16 juni 2014. De betrokkenheid van [medeverdachte 4]
als chauffeur komt ook rechtstreeks uit de bewijsmiddelen naar voren: niet alleen wordt hij
bij drie transporten door observanten positief geïdentificeerd als geldophaler, ook zijn
voertuig wordt bij een aantal transporten waargenomen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk is dan dat deze transporten verband hielden met betalingen door derden aan de organisatie wegens door deze geleverde verdovende middelen. Steun voor deze conclusie vindt het hof in OVC-gesprekken waar verdachte en [medeverdachte 1] aan deelnemen en waar het tellen van geld te horen is en een telmachine wordt genoemd. Door geen van de verdachten is een ander scenario aangevoerd en evenmin is uit het verhandelde ter terechtzitting of het strafdossier een andere verklaring voor de transporten dan deze door het hof getrokken conclusie aannemelijk geworden. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de organisatie als mede-activiteit het zogenaamde Hawala-bankieren of ondergronds bankieren bedreef.
Of één of meer van de verdachten zich ook 'individueel' als pleger of medepleger aan dit
witwassen heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- Pijler 6: professionaliteit en georganiseerdheid
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, blijkt zonneklaar
dat het hier een goed functionerende organisatie betrof. Dat moge ook blijken uit het feit dat
op professionele wijze getracht werd het zicht op de activiteiten van de verschillende
personen te bemoeilijken. Zo werd nagenoeg uitsluitend gecommuniceerd met behulp van
telefoons die niet of zeer lastig zijn af te luisteren. Overigens vond er maar sporadisch
daadwerkelijk telefonisch gesproken contact plaats. Dat was kennelijk 'usance' binnen de
organisatie en is blijkens onderschepte communicatie ook daadwerkelijk als een zodanig
gebruik geduid. Er werd om de opsporing te bemoeilijken vooral gecommuniceerd via
sms-berichten en daarin werd evident versluierd taalgebruik gebezigd. Daartoe werd gebruik
gemaakt van prepaid toestellen en vaak van één-op-één lijnen en ook werd er zeer frequent
gewisseld van telefoon. Voorts vonden de zakelijke besprekingen in openbare en niet steeds
dezelfde horecagelegenheden plaats, zodat afluisteren zeer moeilijk werd gemaakt, maar
vooral vonden de zakelijke besprekingen plaats in de relatieve beslotenheid van de door
[medeverdachte 1] en verdachte vertrouwde locatie van de antiekzaak van [medeverdachte 2]
. Ook is gebleken van het gebruik van technische hulpmiddelen om opsporing
door de politie te bemoeilijken, zoals 'jammers', en maakten [medeverdachte 1] en
verdachte bij hun activiteiten, maar ook privé, gebruik van voertuigen die, kennelijk ter
afscherming van het eigendom van deze voertuigen, bewust niet op hun eigen naam waren
gesteld, maar op naam van een bedrijf dat indirect banden heeft met verdachte ( [naam]
B.V.).
3.3.
Conclusie en respons op verweren voor zover nog niet besproken
Voor zover door de verdediging is betoogd dat sprake moet zijn van andere of striktere aan
een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet en art. 140 Sr. te stellen eisen
dan hiervoor door het hof vooropgesteld, wordt het verweer reeds verworpen op de
grond dat het verweer geen steun vindt in het recht. Maar ook voor zover het verweer
weliswaar uitgaat van het hierboven geschetste juridische kader maar berust op de stelling
dat voldoende bewijs ontbreekt om van een organisatie als hiervoor bedoeld te kunnen
spreken dan wel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor de conclusie dat de verdachte
aan die organisatie heeft deelgenomen, kan het niet slagen.
Het hof stelt aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de onderscheidenlijke pijlers en de rol van de verdachten daarbij vast, dat in de ten laste gelegde periode op grote schaal drugsgerelateerde
misdrijven werden gepleegd en contante geldbedragen werden witgewassen. In locaties die
aan de organisatie kunnen worden toegeschreven, werden voorwerpen en stoffen
aangetroffen die zonder redelijke twijfel bestemd waren voor het omzettings- dan wel
productieproces van synthetische drugs en op in elk geval twee locaties werden ook
daadwerkelijk eindproducten (synthetische drugs) aangetroffen alsmede softdrugs. Bij
productie of het bevorderen daarvan bleef het evenwel niet. Ook werd er op grote schaal
gehandeld, ook internationaal, in verdovende middelen, zowel hard- als softdrugs en
werden de daarmee behaalde verdiensten witgewassen. Om zo ongehinderd mogelijk te
kunnen werken en om het zicht op de handel te belemmeren werden tactieken aangewend en
technische hulpmiddelen gebruikt. Kortom: het ging er zeer professioneel aan toe. Een en
ander geschiedde binnen een gestructureerd samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1]
aan de top en met verdachte als zijn rechterhand. Verdachte was de persoon met
wie [medeverdachte 1] zakelijke dingen besprak, die met hem meeging naar ontmoetingen en die zijn
vertrouweling was. Directe contacten tussen [medeverdachte 1] en de overige personen zijn niet vastgesteld kunnen worden, hetgeen steun biedt aan het oordeel van het hof dat het kennelijk de taak van verdachte was om de verschillende activiteiten uit te voeren. Voor het uitvoeren van die activiteiten (de export, de geldtransporten en de voorbereidingshandelingen) maakte hij voornamelijk gebruik van personen die binnen de organisatie daadwerkelijk het meeste risico liepen: de uitvoerders [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de samenwerking, hoewel niet telkens tussen
alle verdachten onderling, niet incidenteel is geweest; integendeel, deze samenwerking had
ontegenzeggelijk een duurzaam karakter en stond, hoewel dus in een afwisselende samenstelling van verdachten, telkens ten dienste van de drugshandel en het witwassen van de daarmee verdiende geldbedragen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat sprake is
geweest van een samenwerkingsverband met een dusdanige duurzaamheid en structuur, dat
sprake is van een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet en art. 140 Sr.
Gelet op de door de deelnemers aan de organisatie gepleegde handelingen, het duurzame en
gestructureerde karakter van de samenwerking en de planmatigheid en stelselmatigheid van
de activiteiten was het oogmerk van de organisatie gericht op het opzettelijk verrichten van
de hierna bewezenverklaarde drugsmisdrijven en op het witwassen van de verdiensten.
Ten slotte moet ten aanzien van elk van de verdachten worden vastgesteld dat hij behoorde
tot de organisatie, dat hij betrokken is geweest (een aandeel hebben in dan wel
ondersteunen) bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de
verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie door daar ofwel een direct aandeel in te hebben ofwel meer ondersteunende handelingen in te hebben verricht en dat hij – al dan niet
in zijn algemeenheid ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) – wist dat hij deel uit maakte van een
samenwerkingsverband dat als oogmerk het plegen van (drugs)misdrijven en witwassen
had.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
4. Uitvoer drugs Verenigd Koninkrijk (feit 1)
Gelet op de inhoud van het dossier en het requisitoir van het openbaar ministerie, ziet het
ten laste gelegde op zeven transporten van harddrugs vanuit Nederland naar het Verenigd
Koninkrijk. Die zeven transporten zouden hebben plaatsgevonden in het jaar 2014 op
respectievelijk 25 februari, 3/4 maart, 17 maart, 8/9 april, 29 april, 8 mei en 27/28 mei.
Het hof zal allereerst de bewezen verklaarde drugstransporten bespreken aan de hand van
de bewijsmiddelen.
4.1.
Drugstransport 27/28 mei 2014 (chauffeur [betrokkene 5] )
Op 28 mei 2014 wordt op Brits grondgebied nabij de kanaaltunnel te Calais door douaneambtenaren een Volkswagen Crafter (hierna telkens VW Crafter) met het Brits kenteken [kenteken] gecontroleerd. Daarin worden na verwijdering van interieurpanelen ongeveer 11 kilo cocaïne, 23 kilo MDMA-poeder en 51.800 tabletten MDMA aangetroffen.
De chauffeur van de VW Crafter was [betrokkene 5] , die een dag eerder – op 27 mei 2014 rond
15.20
uur – de overtocht van Dover naar Calais had gemaakt.
Op grond van de volgende feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat in de
VW Crafter op 27 mei 2014 in aanwezigheid van verdachte harddrugs zijn geladen in de
loods gelegen aan [adres] te Best.
* Op camerabeelden die zijn gemaakt van de loods is te zien dat op 27 mei 2014 om 21.16
uur een witte VW Crafter de loods binnenrijdt terwijl ook verdachte daar is. Het kenteken
van de VW Crafter is dan kennelijk niet te zien maar wel dat die kentekenplaten wit zijn.
Om 22.16 uur (volgens de camerabeelden) rijdt de VW Crafter de loods weer uit.
Observanten zien om 22.18 uur op [adres] een witte VW Crafter rijden met het Brits
kenteken [kenteken] . Het hof concludeert hieruit dat de VW Crafter die in de loods is
geweest dezelfde auto is als die waarin later de drugs zijn aangetroffen. Observanten van
politie zien voorts dat de VW Crafter de Nederlands-Belgische grens passeert. Later zien
observanten dat de VW Crafter stopt bij een tankstation aan de A10 te Jabbeke (België),
waar deze gedurende ongeveer 4 uur wordt geparkeerd. De bestuurder stapt in de laadruimte
en verblijft daar vier uur lang en bij het uitstappen wordt gezien dat hij mank loopt. De douanebeambte die uren later de VW Crafter controleert, ziet dat de bestuurder – die dan is geïdentificeerd als [betrokkene 5] – met krukken loopt. Het hof concludeert op grond van de onafgebroken observatie vanaf 22.18 uur tot aan de Franse grens in samenhang met het specifieke persoonkenmerk van [betrokkene 5] dat hij mank loopt, dat het [betrokkene 5] is geweest die met de VW Crafter de loods te Best heeft bezocht.
* Aan de ontmoeting tussen verdachte en [betrokkene 5] gaan sms-berichten van verdachte
vooraf waarin een tijdstip wordt afgesproken en een adres in Best dat vlakbij de loods is gelegen. De beide deelnemers aan dit sms-verkeer houden elkaar voortdurend op de hoogte
van hun aankomsttijd, die correspondeert met het tijdstip waarop de VW Crafter daadwerkelijk bij de loods arriveert. Als de Engelse douane een dag later de VW Crafter
doorzoekt, wordt een Nokia telefoon aangetroffen. Het door verdachte gebruikte telefoonnummer staat opgeslagen in de contactenlijst van die Nokia en een deel van de door het Nederlandse onderzoeksteam onderschepte sms-berichten is daarin terug te vinden. Uit dit alles leidt het hof af dat het de bestuurder van de VW Crafter – [betrokkene 5] dus –
was met wie verdachte sms'te. En hoewel uit de camerabeelden blijkt dat verdachte ruim
een half uur eerder uit de loods is vertrokken dan de VW Crafter, kan uit het bericht van
[betrokkene 5] 'all ok' en het antwoord van verdachte daarop 'Thanks mate, I try to work
something out dat would make you happy. See you next week' worden opgemaakt dat
[betrokkene 5] in de loods met iets bezig is geweest – kennelijk het verstoppen van pakketten
drugs in het interieur van de bestelauto – buiten aanwezigheid van verdachte. Deze
vaststelling is significant voor de werkwijze van verdachte en relevant voor het bewijs van
hierna te bespreken transporten van 29 april waar diezelfde werkwijze wordt gevolgd.
Het hof komt op grond van deze feiten en omstandigheden, bezien in samenhang met
de redengevende feiten en omstandigheden die aan de bewezenverklaring van hierna te
bespreken transporten ten grondslag liggen, tot het oordeel dat de op 28 mei 2014 bij
[betrokkene 5] aangetroffen MDMA en cocaïne door verdachte is geleverd. Verdachte heeft in
nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 5] MDMA en cocaïne naar het Verenigd
Koninkrijk uitgevoerd.
4.2.
Drugstransport 3/4 maart 2014 (chauffeur [betrokkene 5] )
Het hof stelt op grond van de navolgende feiten en omstandigheden vast dat [betrokkene 5]
ook op 4 maart 2014 de loods gelegen aan [adres] te Best heeft bezocht.
* Verdachte wisselt op 4 maart 2014 sms-berichten uit met de gebruiker van een Brits
telefoonnummer. Deze laat weten dat hij een grote VW-bestelbus rijdt met kenteken
[kenteken] . De strekking van de berichten is dat verdachte goederen gaat overdragen en
dat ze een plek zoeken om dat 'veilig' te kunnen doen.
* Observanten van politie zien op 4 maart 2014 een witte VW Crafter waarbij het stuur
rechts zit, een Brits voertuig dus, de loods binnen rijden. De observanten hebben toen
kennelijk niet het kenteken kunnen waarnemen. Twaalf minuten later zien de observanten
een VW Crafter over [adres] in Best rijden die als kenteken [kenteken] heeft, zijnde het
kenteken dat de gebruiker van het Britse telefoonnummer heeft doorgegeven.
* Het voertuig met dit kenteken is op 3 maart 2014 te zien op camerabeelden van de terminal van de Kanaaltunnel te Groot-Brittannië en op 4 maart 2014 op beelden van de UK Control Zone te Calais. Als passagier van dit voertuig was de naam [betrokkene 5] opgegeven. Ook verbindt het hof hieraan de conclusie dat [betrokkene 5] de gebruiker is van het Brits
telefoonnummer waarmee verdachte op 3 en 4 maart 2014 sms-contact heeft.
Ter beantwoording van de vraag wat [betrokkene 5] in de loods is komen doen, acht het hof
het navolgende van belang. Het sms-verkeer houdt zoals gezegd in dat verdachte
goederen aan [betrokkene 5] gaat overdragen en dat ze een plek zoeken waar ze dat 'veilig'
kunnen doen. De goederen worden aangeduid met 'chairs' (stoelen). Verdachte heeft al
iemand met een busje op weg gestuurd, maar stelt uiteindelijk aan [betrokkene 5] voor om naar
Best te komen omdat hij, verdachte, daar een veilige plek heeft waar [betrokkene 5] binnen kan
parkeren en kan laden. Op straat spullen overladen vindt verdachte niet veilig en zeker
niet in België. Aan de chauffeur die al op weg is laat verdachte weten dat hij terug moet
komen. Verdachte is kennelijk tegelijk met [betrokkene 5] in de loods geweest, want tijdens de
hiervoor genoemde observatie van het bezoek van [betrokkene 5] aan de loods, zien de observanten de Audi A8 van verdachte staan. Significant voor de aard van de overgedragen
goederen is voorts het volgende. Komend uit de loods stopt [betrokkene 5] met de VW Crafter
bij de nabij gelegen groothandel [naam] waar hij bijna twee uur blijft staan. In de tussentijd
sms't [betrokkene 5] aan verdachte dat hij '10 green' terug moet geven omdat het niet past en
vervolgens dat het toch is gelukt. Hij spreekt over tassen/zakken waar teveel lucht in zat.
Het hof trekt hieruit de conclusie dat in de loods aan [adres] in Best harddrugs
zijn overgedragen. Dat de overgedragen goederen werkelijk stoelen zijn geweest, past
geenszins bij een lading die risicovol is en die past in tassen of zakken. Door de over te
dragen goederen aan te duiden met 'chairs' heeft verdachte bewust de ware aard van de
goederen willen verhullen voor eventuele lezers van de sms-berichten. Een risicovolle
lading die in tassen/zakken is verpakt, komt veel meer overeen met de lading die op 28 mei
2014 bij [betrokkene 5] is aangetroffen en die lading betrof harddrugs.
Al met al acht het hof bewezen dat verdachte op 4 maart 2014 in nauwe en bewuste
samenwerking met [betrokkene 5] en een derde harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk heeft
uitgevoerd. Dat er sprake is geweest van harddrugs leidt het hof af uit de op 28 mei
2014 bij [betrokkene 5] aangetroffen verdovende middelen, zoals hiervoor besproken.
4.3.
Drugstransport 29 april 2014 (chauffeur [betrokkene 5] )
Bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband met de bewijsmiddelen op grond
waarvan het hof bewezen acht dat verdachte op 27/28 mei 2014 en op 3/4 maart 2014
strafbaar betrokken is bij drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk, acht het hof
op grond van het navolgende bewezen dat ook op 29 april 2014 een transport van harddrugs
naar het Verenigd koninkrijk heeft plaatsgevonden waarbij verdachte diezelfde betrokkenheid heeft.
* Tussen verdachte en de gebruiker van een Brits telefoonnummer wordt een ontmoeting
afgesproken in Best op hetzelfde adres als dat waar op 4 maart 2014 werd afgesproken,
te weten het adres van groothandel [naam] te Best ( [adres] in Best). Op 4 maart 2014 is
verdachte aldaar met zijn Audi AS [betrokkene 5] gaan ophalen.
* Er vindt op 29 april 2014 daadwerkelijk een ontmoeting plaats, want de gebruiker van het
Britse telefoonnummer sms't: 'I'm here'. Aangenomen kan worden dat net als op 4 maart
2014 verdachte ook op 29 april 2014 zijn bezoeker heeft opgehaald en dat verdachte deze
bezoeker (tevens de gebruiker van het Britse telefoonnummer) net zoals later op 27/28 mei
2014 de drugs zelf laat inladen. Verdachte sms't immers: 'And mate you think you get it
done or do you need me back again?'
* Dat daadwerkelijk iets is overgedragen en ingeladen, blijkt ook uit het feit dat de gebruiker van het Britse telefoonnummer op de vraag van verdachte of hij nog meer ruimte heeft, sms't dat hij er niks meer bij kan hebben ('No full up').
* [betrokkene 5] is op 29 april 2014 van Dover naar Calais gereisd en is op 30 april 2014
teruggereisd.
Het hof acht de conclusie gerechtvaardigd dat het [betrokkene 5] is geweest die verdachte
in de loods gelegen aan [adres] in Best heeft bezocht en dat daar evenals op 27 mei
2014 drugs zijn ingeladen, waarna [betrokkene 5] met die drugs naar het Verenigd Koninkrijk
is gereden. Verdachte heeft dit drugstransport in nauwe en bewuste samenwerking met
[betrokkene 5] gepleegd.
4.4.
Drugstransport 8/9 april 2014 (chauffeur [betrokkene 4] )
Op 9 april 2014 wordt te Dover (Verenigd Koninkrijk) in een vrachtwagen ongeveer
48 kilogram MDMA en 36 kilogram amfetamine aangetroffen, in pakketten van één of twee
kilogram verdeeld over sporttassen van het merk KIPSTA. De vrachtwagen had juist daarvoor de oversteek van Calais naar Dover gemaakt en een dag eerder – op 8 april 2014 – die van Dover naar Calais. Op 8 april 2014 heeft veelvuldig sms-contact plaatsgevonden tussen een Brits telefoonnummer en een telefoonnummer dat in gebruik was bij verdachte. Die sms-berichten gaan over een ontmoeting en het overdragen van tassen. Meer specifiek wordt vanuit het Britse telefoonnummer bericht over tassen die men wil kunnen verstoppen zodat ze niet zichtbaar zijn. Verdachte bericht dat hij iemand stuurt met tassen naar 'dezelfde
plaats als gebruikelijk'. Uit de tachograaf van de door [betrokkene 4] bestuurde vrachtwagen blijkt dat
deze op 8/9 april 2014 gedurende de avond en nacht in Familleureux (België) is geweest.
Deze Belgische plaats wordt ook als ontmoetingsplaats voorgesteld in sms-verkeer gevoerd
op 25 februari 2014 tussen een (ander) telefoonnummer van verdachte en een (ander) Brits
telefoonnummer. [betrokkene 4] blijkt ook op 25 februari 2014 de oversteek van Calais naar Dover te
hebben gemaakt en een dag later vice versa.
Het hof komt op grond van deze feiten en omstandigheden tot het oordeel dat de
op 9 april 2014 bij [betrokkene 4] aangetroffen MDMA en amfetamine door verdachte is geleverd.
Verdachte heeft derhalve in nauwe en bewuste samenwerking met [betrokkene 4] MDMA en
amfetamine naar het Verenigd Koninkrijk uitgevoerd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van dit transport, omdat in de tenlastelegging is
verzuimd België als pleegplaats op te nemen, terwijl de illegale lading mogelijk eerst in
België is ingeladen.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof acht vast staan dat de voor het Verenigd Koninkrijk bestemde drugs in Nederland zijn ingeladen, vanuit Nederland naar Familleureux (België) zijn gereden en aldaar zijn overgeladen in de vrachtwagen van [betrokkene 4] met als eindbestemming Engeland. Bij deze gang van zaken vallen de handelingen die op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden onder de reikwijdte van het begrip 'buiten het grondgebied van Nederland brengen' van drugs zoals neergelegd in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet.
4.5.
Drugstransport 17 maart 2014 (chauffeur [betrokkene 4] )
Bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband met de bewijsmiddelen op grond
waarvan het hof bewezen acht dat verdachte op 8/9 april 2014 strafbaar betrokken is
bij een drugstransport naar het Verenigd Koninkrijk, acht het hof op grond van het
navolgende bewezen dat ook op 17 maart 2014 een transport van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk heeft plaatsgevonden waarbij hij diezelfde betrokkenheid heeft.
* In de periode van 11 tot en met 17 maart 2014 heeft verdachte veelvuldig sms-contact met
de gebruiker van een Brits telefoonnummer. Op grond van de resultaten van onderzoek dat
is verricht door de Britse autoriteiten stelt het hof vast dat eerder genoemde [betrokkene 4] toen
de gebruiker van dat telefoonnummer was.
* In de aanloop naar 17 maart 2014 vindt sms-verkeer tussen verdachte en [betrokkene 4] plaats dat
gaat over de levering van '4 big clothes' en '2 small clothes'. Voorts blijkt eruit dat, hoewel [betrokkene 4] meerdere malen het Kanaal oversteekt, hij óf geen ruimte heeft voor de lading
óf dat de lading verzegeld is en niet verbroken kan worden. Deze berichten hebben er alle
schijn van dat hetgeen verdachte aan [betrokkene 4] wil overdragen illegale goederen zijn.
* De aanstaande ontmoeting en levering waar in de aanloop naar 17 maart 2014 over wordt
ge-sms't, vindt blijkens het sms-verkeer uiteindelijk plaats op 17 maart 2014. [betrokkene 4] reist op
17 maart 2014 van Dover naar Calais. Er wordt afgesproken op de 'normal place' om
18.00
uur à 18.30 uur en verdachte gaat niet zelf maar stuurt iemand ('Round 6 and 6.30 he
will be there').
* Observanten zien op 17 maart 2014 om 16:45 uur een zwarte Mercedes Vito met, naar later blijkt [medeverdachte 3] als bestuurder, uit de loods [adres] in Best wegrijden. Om 17:12 uur zien observanten genoemde Vito over de A67 voorbij de afslag Eersel in de
richting van Antwerpen rijden.
* Familleureux (België) ligt op circa 180 kilometer afstand van [adres] in Best,
tussen de 1 uur en drie kwartier en 2 uur autorijden (navigatieprogramma Google Maps, hof).
* De levering heeft daadwerkelijk plaatsgevonden, gelet op het sms-verkeer dat op 17 maart
2014 vanaf 19.24 uur op gang komt. De inhoud daarvan duidt erop dat een deel van de
goederen is overgedragen en dat verdachte min of meer eist dat [betrokkene 4] de rest ook afneemt.
Uiteindelijk vindt blijkens het sms-verkeer laat in de avond een nieuwe ontmoeting en
levering plaats.
* Uit het sms-verkeer dat verdachte en [betrokkene 4] voeren nadat een deel van de goederen is overgedragen en verdachte op afname van het restant aanstuurt, blijkt naar het oordeel van het hof evident dat het om een illegale lading gaat. Er wordt dan immers niet enkel gesproken over 'clothes' maar ook over 'bags' (tassen/zakken) en ook de aantallen 4 en 2
worden weer genoemd waarna er maten worden doorgegeven (60x30x30 en 80x40x40) die
beter passen bij de maten van tassen dan bij kledingmaten. Het hof kan uit de sms-berichten
over grenscontrole en dat het rijden met de goederen een risico is ('driving with
the risk') en dat [betrokkene 4] op de afgesproken ontmoetingsplek te veel chauffeurs ziet kijken om
de goederen te kunnen overdragen, niet anders afleiden dan dat zowel verdachte als [betrokkene 4]
uitermate bang zijn gezien te worden met de goederen en neemt aan dat het gebruik van het
woord 'clothes' bedoeld is om de werkelijk aard ervan te verhullen. De conclusie dat het
daadwerkelijk om harddrugs gaat, baseert het hof op de omstandigheid dat bij het
hiervoor besproken, maar in de tijd later gelegen transport van 8/9 april 2014 harddrugs
bij [betrokkene 4] zijn aangetroffen.
Het hof acht de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte 3] met de zwarte Mercedes
Vita met verdovende middelen vanuit de loods gelegen aan [adres] in Best naar
Familleureux (België) is gereden en daar de drugs aan [betrokkene 4] heeft overgedragen. Immers,
de reisafstand en daarmee gemoeide reistijd van het traject Best-Familleureux past bij het
moment waarop [medeverdachte 3] is vertrokken en het met [betrokkene 4] afgesproken ontmoetingstijdstip.
Al met al acht het hof bewezen dat verdachte dit (hard)drugstransport in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 3] en [betrokkene 4] heeft gepleegd.
De overtuiging van het hof dat verdachte een van de daders is van de hiervoor opgesomde drugstransporten wordt verder versterkt door het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang en (tijds)verband bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring echter niet willen geven, zodat het hof dit ten nadele van de verdachte betrekt bij het waarderen van het voorhanden bewijs.
4.6.
Vrijspraken drugstransporten
Het hof acht verdachtes betrokkenheid bij de gestelde drugstransporten van 25 februari 2014 ( [betrokkene 4] ) en 8 mei 2014 ( [betrokkene 5] ) niet voldoende komen vast te staan. Het hof zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken. Het hof overweegt hiertoe het navolgende.
M.b.t. het transport op 25 februari 2014 ( [betrokkene 4] )
Het hof kan hierover kort zijn. Het bewijs bestaat uit de inhoud van sms-berichten van
verdachte en [betrokkene 4] op 25 februari 2014 duidend op een ontmoeting diezelfde dag in
Familleureux in België. De inhoud van die sms-berichten kent echter geen dubieuze inhoud
en er is ook geen bewijs dat daadwerkelijk een ontmoeting of overdracht van drugs heeft
plaatsgevonden. Bij deze stand, ook bezien in het licht van de redengevende feiten en
omstandigheden van de wél bewezenverklaarde transporten, schiet het bewijs op meerdere
onderdelen tekort voor een bewezenverklaring. Het hof zal verdachte hiervan dan ook
vrijspreken.
M.b.t. het transport op 8 mei 2014 ( [betrokkene 5] )
Het bewijs bestaat uit door verbalisanten bekeken camerabeelden van de door verdachte
gehuurde en gebruikte loods gelegen aan [adres] in Best. Hierop is op 8 mei 2014 te
zien dat er om 19:58 uur een witte Volkswagen Crafter met als eerste twee letters van het
[kenteken] ' de loods inrijdt. Op dat moment bevindt de door verdachte in gebruik zijnde
Audi A8 zich eveneens op het terrein van genoemde loods. De Audi vertrekt vervolgens om
20:30 uur en de Volkswagen Crafter rijdt om 21:33 uur de loods uit waarna deze wegrijdt.
Het dossier bevat voorts stukken van de Kanaaltunnel betreffende een retourbeweging van
het voertuig [kenteken] met als bestuurder [betrokkene 5] op 8 mei 2014 (uit Engeland) en 9
mei 2014 (naar Engeland).
Het hof stelt vast dat het dossier geen onderliggend sms-verkeer van verdachte en
(mogelijk) [betrokkene 5] bevat. Het hof acht dit alles, ook bezien in het licht van de redengevende feiten en omstandigheden van de wèl bewezen verklaarde transporten,
onvoldoende voor een bewezenverklaring.
5. Aantreffen drugs in Audi A8, [kenteken] (feit 2)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 23 september 2014 in Eindhoven in het voertuig Audi
A8 met het [kenteken] xtc-pillen zijn aangetroffen. Deze lagen in de middenarmsteun van de achterbank. Voorts volgt uit diverse bewijsmiddelen onmiskenbaar dat verdachte deze auto huurde en in gebruik had.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen weet had van de aanwezigheid van die pillen in zijn auto. De pillen lagen niet in het zicht en kunnen daar bovendien zijn neergelegd door mensen die wel eens met verdachte mee reden.
Het hof stelt voorop dat verdachte als gebruiker van genoemd voertuig – behoudens contra-indicaties – geacht wordt weet te hebben van en verantwoordelijk te zijn voor de
aanwezigheid van de daarin aangetroffen voorwerpen en stoffen. Objectieve contra-indicaties voor die veronderstelling, zoals het gebruik door derden van de Audi A8 of bijrijders, ontbreken echter en verdachte zelf heeft hiertoe ook geen aanknopingspunten aangedragen. De enkele stelling van de verdediging dat er vaak genoeg iemand met verdachte is meegereden, is daartoe onvoldoende. Verdachte heeft, na zijn eerder zwijgen bij de politie, ter terechtzitting van de rechtbank van 6 maart 2017 volstaan met een kale ontkenning van zijn wetenschap van de xtc-pillen in de Audi A8 zonder enige nadere uitleg. In hoger beroep heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Bij deze stand en tegen de achtergrond van verdachtes betrokkenheid bij de diverse in de onderhavige zaak bewezenverklaarde Opiumwetdelicten, zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen en waarbij onder meer sprake is van MDMA/xtc-pillen, acht het hof de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de xtc-pillen in zijn Audi A8, dat hij daarover kon beschikken en aldus dat hij deze strafrechtelijk bezien 'aanwezig heeft gehad'.
Het verweer wordt daarom verworpen.
6. Witwassen (feit 5)
6.1.
Witwassen privé
Op basis van de bewijsmiddelen wordt van het volgende uitgegaan voor wat betreft de
contante betalingen van de huur van de woning en de huur van de loods te Best, de
aanbetaling voor de huur van de vakantievilla te Ibiza en het gebruik van de motorvoertuigen.
Verdachte huurde de woning aan [adres] te Eindhoven sinds maart 2010. Zijn partner – medeverdachte – [medeverdachte 6] - staat ingeschreven sinds oktober 2012. De huur van de woning bedroeg € 3.464,- per 3 maanden, wat neerkomt op € 1.155,- per maand. Makelaar [betrokkene 7] – de verhuurder van de woning – heeft verklaard dat de huur per 3 maanden door verdachte vooruit werd betaald, zowel giraal als contant. Dat er girale betalingen voor de huur zijn gedaan, volgt ook uit de bankafschriften van verdachte. Makelaar [betrokkene 7] heeft een overzicht aangeleverd waaruit blijkt dat er in september 2012 een bedrag van € 3.379,20, in maart 2014 een bedrag van € 3.470,- en in september 2014 een bedrag van € 3.574,90 contant aan huur is betaald. Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring en gaat er dan ook van uit dat de genoemde bedragen door verdachte contant aan huur zijn betaald. Dat [betrokkene 7] geen onderliggende stortingsbewijzen c.q. administratie of andere gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake was van contante betalingen doet daar niet aan af. Het hof neemt daarbij in aanmerking, dat niet is gebleken dat verdachte of diens medeverdachte [medeverdachte 6] in de genoemde maanden de huur giraal hebben betaald, terwijl evenmin uit het dossier blijkt dat zij een huurachterstand hadden. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat die bedragen contant zijn betaald.
Het verweer wordt daarom verworpen.
De loods gelegen aan [adres] te Best is onderverdeeld in drie ruimtes: [adres] [huisnummer] , [huisnummer] en
[huisnummer] . Perceel [huisnummer] wordt verhuurd aan [bedrijf] , gerund door [betrokkene 8]
, de zwager van verdachte. [betrokkene 8] heeft verklaard dat hij de ruimte heeft
gehuurd op verzoek van verdachte die van plan zou zijn een bedrijf in decoratieartikelen te
starten. [betrokkene 8] wist niks van de betalingen van de huur, dat regelde verdachte allemaal,
zo verklaart hij. Op grond van de verklaringen van [betrokkene 8] , [betrokkene 9] (de eigenaresse
van de loods), haar zus [betrokkene 10] en [betrokkene 11] stelt het hof vast dat de huur
van € 1.417, 72 exclusief BTW per maand over de huurperiode van mei 2013 tot en met
september 2014 contant is betaald door verdachte, in totaal tot een bedrag van
€ 23.905,54. De verdediging heeft erop gewezen dat betalingsoverzichten of andere informatie met betrekking tot de feitelijke betalingen ontbreken. Naar het oordeel van het hof staat dat echter niet aan een bewezenverklaring in de weg. Het ontbreken daarvan zal mede het gevolg zijn van het feit dat de betalingen contant geschiedden.
Uit de afschriften van de bankrekening van verdachte blijkt voorts dat hij op 3 september
2014 een bedrag van € 7.500,- van zijn ABN-Amro-rekening ( [rekeningnummer] ) heeft
overgemaakt naar [naam] t/a [naam] voor – zo blijkt uit de
opgenomen telecommunicatie – het boeken van een vakantievilla op Ibiza. Uit opgenomen
telecommunicatie is voorts gebleken dat verdachte in de periode van 10 september 2014 tot
en met 17 september 2014 op reis is gegaan naar Ibiza. Uit boekingsgegevens van [vliegtuigmaatschappij]
blijkt dat verdachte van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 naar Ibiza is
gereisd, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] . Door verdachte is op
Eindhoven Airport nog een bedrag van € 762,- contant betaald voor de tickets.
Op 26 september 2013 is de Audi A8 (met [kenteken] ) aan het eerder in dit arrest
genoemde [naam] B.V. verkocht voor een bedrag van € 19.000,-. Tijdens de actiedag op
23 september 2014 is er in de woning van verdachte een huurcontract gevonden met
betrekking tot de Audi A8 waaruit blijkt dat verdachte de auto vanaf 1 februari 2014 voor
€ 1.000,- inclusief per maand huurt van [naam] B.V. Zoals echter blijkt uit meerdere
observaties – onder meer bij de woning van verdachte en de loods aan [adres] te Best –,
de opgenomen telefoongesprekken en OVC-gesprekken, maakt verdachte sinds september 2013 gebruik van de Audi A8.
Voor wat betreft de motorscooter blijkt uit de factuur van 9 mei 2014 dat deze is gekocht
voor een bedrag van € 2.500,- contant op naam van [betrokkene 12] , de vader van verdachte. Ook is de verzekering op naam van de vader van verdachte gezet. Uit de opgenomen telefoongesprekken en observaties blijkt echter dat het verdachte zelf is die gebruik ging maken en maakte van de motorscooter. De motorscooter is ook aangetroffen bij de woning van verdachte aan [adres] te Eindhoven op de actiedag op 23 september 2014.
Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft
opgeleverd dat de gelden en goederen waarop de witwasgedragingen van verdachte
betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn. Witwassen kan dan bewezen
worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders
kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Daarvoor zal eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een vermoeden van
witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een
verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld of de goederen. Deze verklaring
dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te
zijn. Indien hieraan wordt voldaan en de verklaring van verdachte daartoe dus aanleiding
geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te
doen naar de eventuele alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten
van dit onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden
uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst
hebben en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof stelt vast dat de hiervoor genoemde bedragen aan huur voor de woning, de
loods en de vakantievilla en het gebruik van de motorvoertuigen niet in verhouding staan tot het bij de Belastingdienst bekende legale gezinsinkomen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 6] over de periode van 2012 tot en met 2014 en daaruit ook niet verklaard kunnen worden. Uit het overzicht in het dossier blijkt dat verdachte met zijn partner in de periode van 2008 tot en met 2014 een bedrag van € 41.391,50 aan inkomsten heeft ontvangen en daartegenover een bedrag van € 219.805,47 heeft uitgegeven.
Het hof is gelet hierop dan ook van oordeel dat sprake is van een vermoeden van
witwassen en van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer
verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de
herkomst van voormelde geldbedragen.
Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte echter geweigerd om vragen te
beantwoorden. Hij heeft geen verklaring willen geven omtrent de herkomst van het geld
en de goederen.
Dit met uitzondering van de apparatuur van TopSound. De raadsman van verdachte heeft ter
terechtzitting in eerste aanleg op dit onderdeel twee documenten overlegd: een factuur van TopSound d.d. 31 januari 2014 tot een bedrag van € 3.864,95 inclusief BTW en een betalingsoverzicht van de Rabobank waaruit volgens de raadsman zou blijken dat de ouders van medeverdachte [medeverdachte 6] de factuur van TopSound hebben betaald.
Met de rechtbank constateert het hof dat de overgelegde factuur nogal wat verschillen vertoont met de factuur van TopSound zoals die van de winkel is verkregen door het onderzoeksteam. Op de overgelegde factuur ontbreekt een onderdeel van de aangekochte goederen, namelijk de soundbar hk bd 30 ter waarde van € 699,00. Het totaalbedrag op de overgelegde factuur (€ 3.864,95) verschilt dan ook met die op de factuur van de winkel (€ 4.563,95). De ouders van [medeverdachte 6] zouden ook – blijkens het betalingsoverzicht van de Rabobank – een bedrag van € 3.864,95 hebben betaald. Dit is opvallend, te meer nu door verdachte niet is weersproken dat de soundbar hk bd30 was aangekocht, dan wel dat deze in zijn woning is aangetroffen en in beslag is genomen. Voorts staat op de factuur van de winkel vermeld 'refunt aktie' in een klein lettertype terwijl dezelfde vermelding staat op de overgelegde factuur maar dan in hoofdletters 'REFUNT AKTIE'. Ten slotte staat op de factuur van de winkel bij 'Voldaan' het volgende vermeld: 'voldaan m' terwijl op de ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde factuur staat vermeld bij 'Voldaan': 'VIA BANK'. De verdachte heeft over deze factuur noch over de aankoop een verklaring willen afleggen.
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris is [betrokkene 13] gedeeltelijk op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring teruggekomen. Volgens [betrokkene 13] was de dagomzet gedeeltelijk gepind en gedeeltelijk contant betaald, waardoor niet meer te achterhalen was op welke wijze de televisie was betaald. Verschillen in de facturen verklaart hij doordat de soundbar later zou kunnen zijn bijgeschreven om het mogelijk te maken dat er een grotere 'refund'-actie op de televisie kon plaatsvinden. Voor het grote verschil in tijd tussen de factuurdatum en de leverdatum van de soundbar, bijna een half jaar, zou hij als enige reden kunnen bedenken dat de soundbar eerder niet te leveren was.
Hoewel er aanwijzingen zijn dat de apparatuur en de vlakbeugel door verdachte contant zijn betaald met geld dat – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig was, acht het hof het bewijs daarvan onvoldoende overtuigend om tot een bewezenverklaring op dit punt te komen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het (medeplegen van) (gewoonte)witwassen van de apparatuur en de vlakbeugel.
Gelet op het hetgeen overigens hiervoor is overwogen, is het hof anders dan de verdediging van oordeel dat het niet anders kan dan dat de contante huurbetalingen voor de woning, de loodsruimte, de vakantievilla en de motorvoertuigen wel – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte daarvan op de hoogte was.
Voorts overweegt het hof dat – gelet op het voorgaande – verdachte meermalen
geldbedragen en goederen heeft witgewassen. Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar
slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard,
de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. Het hof is dan ook van
oordeel dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van
gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot de contante huurbetalingen voor de woning en de loodsruimte, de aanbetaling van de vakantievilla en (het gebruik van) de motorvoertuigen is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende blijk geeft van concrete en daadwerkelijke betrokkenheid van een ander of anderen dan verdachte. De enkele omstandigheid dat verdachte getrouwd is met medeverdachte [medeverdachte 6] is daartoe niet voldoende. Van medeplegen is voor deze onderdelen dan ook geen sprake.
6.2.
Geldtransporten
Zoals hiervoor overwogen onder 'criminele organisatie' komt het hof tot het oordeel
dat sprake is geweest van een groot aantal (contante) geldtransporten in de periode van
20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014. Deze geldtransporten zijn als witwasgedragingen in de vorm van ondergronds bankieren ten laste gelegd bij verdachte en zijn medeverdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . Het hof acht bewezen dat verdachte en
zijn medeverdachten lid zijn geweest van een criminele organisatie die mede als oogmerk
had het witwassen van de verdiensten van de organisatie (zie hiervoor onder 'criminele
organisatie'). Voor wat betreft verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1]
acht het hof eveneens bewezen dat zij onderdeel uitmaakten van de criminele organisatie voor zover die als oogmerk had de handel in verdovende middelen.
Hierna zal eerst nader worden ingegaan op de geldtransporten en de feiten en
omstandigheden waaronder de transporten zijn uitgevoerd en hebben plaatsgevonden. Het hof zal daarna voor de verdachte afzonderlijk beoordelen of en zo ja, voor welk(e)
geldtransport(en) hij verantwoordelijk wordt gehouden en beoordelen of het ten laste gelegde witwassen in de vorm van ondergronds bankieren bewezen kan worden verklaard.
Het dossier bevat ten aanzien van de ten laste gelegde periode opgenomen en uitgeluisterde
telefoongesprekken en vele sms-berichten, vooral tussen verdachte, zijn medeverdachte
[medeverdachte 4] en verder onbekend gebleven personen. Zoals eerder overwogen, heeft het hof de onderzoeksbevindingen van alle afzonderlijke 06-nummers gecontroleerd en
zich verenigd met de conclusies van [verbalisant 1] ter zake van het gebruik van alle
in de bewijsvoering van belang zijnde 06-nummers. Dit betekent dat het hof er van uitgaat dat de in het dossier genoemde en aan verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] gekoppelde telefoonnummers door verdachte en zijn medeverdachten ook zijn gebruikt in het kader van het ondergronds bankieren. Voorts bevat het dossier observaties van medeverdachte [medeverdachte 4] zelf dan wel van zijn auto, een Ford Mondeo met [kenteken] .
Op basis van de opgenomen telecommunicatie en de observaties stelt het hof vast dat
18 van de 19 geldtransporten in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014 op essentiële punten langs een gelijk en zich herhalend patroon verlopen (zelfde modus operandi). Het begint met telefonisch / sms-contact tussen verdachte en een verder onbekend gebleven persoon (naar het hof aanneemt de opdracht- c.q. geldgever). Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte (en ook op sommige momenten medeverdachte [medeverdachte 4] ) op meerdere data waarop geldtransporten hebben plaatsgevonden, telefonisch dan wel sms-contact heeft met nummers uit het Verenigd Koninkrijk, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten.
Aan verdachte wordt vervolgens gevraagd om iets op te halen en daarvoor een ontmoeting
te regelen. Verdachte deelt daarna mee dat het geregeld gaat worden en geeft tijdstippen
en locaties door. Ook worden zogenaamde tokens doorgegeven, bijvoorbeeld '504 note'.
Als verdachte een chauffeur voor het transport heeft geregeld (dan wel medeverdachte
[medeverdachte 4] , dan wel hij zelf, dan wel een ander) geeft hij de aankomsttijd van de chauffeur door aan de geldgever. Als de chauffeur op de afgesproken locatie is, onderhoudt verdachte
eveneens contact en laat zich informeren of alles volgens plan verloopt. Ook geeft hij steeds
de locatie en verwachtte aankomsttijd van de chauffeur door aan de geldgever. Als de
overdracht heeft plaatsgevonden, informeert de chauffeur verdachte dat het is gelukt en dat
hij op zijn weg terug is. Verdachte heeft dan weer contact met de opdracht- c.q. geldgever
waarbij hij bevestigt dat het gelukt is.
Dat op 17 juni 2014 ook een geldtransport zou hebben plaatsgevonden acht het hof niet bewezen.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat medeverdachte [medeverdachte 4] bij 13
van de 18 geldtransporten als chauffeur is opgetreden. Dit blijkt uit de telefonische en sms-contacten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] waarbij verdachte contact opneemt met [medeverdachte 4] en hem vraagt of hij kan rijden, waarna [medeverdachte 4] al dan niet bevestigend
antwoordt. Bij 7 van deze 13 geldtransporten is ook [medeverdachte 4] zelf, dan wel zijn auto (de
Ford Mondeo zoals hiervoor genoemd) waargenomen door het observatieteam op de tussen
verdachte en de opdracht- c.q. geldgever afgesproken locatie voor de overdracht. Zo wordt
[medeverdachte 4] op 27 februari 2014 te Amstelveen waargenomen op de afgesproken locatie, wordt
geconstateerd dat hij bij een onbekend gebleven persoon in de auto stapt en na een paar
minuten weer uitstapt met een zwarte tas in zijn handen. Op 24 maart 2014 te Amsterdam
wordt waargenomen dat een onbekend gebleven man bij [medeverdachte 4] – op de afgesproken
locatie – in de auto stapt en na een paar minuten weer uitstapt. En op 22 mei 2014 wordt in
Amsterdam waargenomen dat een onbekende man met een opgerolde blauwe plastic tas in
de auto bij [medeverdachte 4] stapt en dat [medeverdachte 4] – als hij weer in Eindhoven is gearriveerd – de
woning van verdachte aan [adres] te Eindhoven binnengaat met een kennelijk gevulde
blauwe plastic tas in zijn hand. De observaties op 18 maart 2014 en 20 maart 2014 waarbij
alleen de auto van [medeverdachte 4] wordt waargenomen in respectievelijk Badhoevedorp en
Amsterdam vertonen eenzelfde patroon als de hiervoor genoemde observaties.
Tijdens het rijden naar de afgesproken locatie en het wachten op de geldgever vindt er veel
(voornamelijk sms-)contact tussen verdachte en de opdracht- c.q. geldgever enerzijds en
verdachte en [medeverdachte 4] anderzijds plaats. [medeverdachte 4] laat steeds aan verdachte weten waar hij is
en hoe laat hij zal arriveren. Ook als hij ter plekke is gearriveerd, houdt hij contact met
verdachte. Verdachte geeft vervolgens aan de geldgever door dat [medeverdachte 4] is gearriveerd en
waar hij zich bevindt. Verdachte informeert telkens aan beide kanten naar de situatie, hoe
alles verloopt en of het transport doorgang zal vinden c.q. vindt. Als [medeverdachte 4] vervolgens
weer richting het zuiden rijdt, is er weer contact met verdachte waarbij wordt bevestigd dat
het gelukt is. Verdachte bevestigt vervolgens weer aan de geldgever dat het gelukt is.
De transporten waarbij [medeverdachte 4] niet, maar verdachte wel is betrokken, volgen eenzelfde
patroon. Dit geldt ook voor het transport op 4 juli 2014 waarbij [betrokkene 6] is
opgetreden als chauffeur en waar hieronder nader op zal worden ingegaan.
In het onderzoek is er niet naar aanleiding van ieder verstuurd tokenbericht door de politie
ingegrepen, noch zijn de transporten waarbij medeverdachte [medeverdachte 4] is waargenomen als
chauffeur onderschept. Hierdoor zijn niet bij alle 18 geldtransporten contante geldbedragen
aangetroffen. Desalniettemin is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van 18
transporten van contant geld. Het hof baseert dit onder meer op het feit dat [betrokkene 6]
– door verdachte op 4 juli 2014 ingeschakeld als chauffeur – op heterdaad is betrapt
op het vervoeren van contant geld, in totaal een bedrag van € 95.000,-. In opdracht van
verdachte trad [betrokkene 6] op als chauffeur op 4 juli 2014. Hij wordt waargenomen
op de afgesproken locatie te Amsterdam met zijn auto, een zwarte Citroën. Voorts wordt
waargenomen dat een onbekende man met een tas in zijn handen naar deze auto loopt en in de auto stapt. Ongeveer 7 minuten later rijdt de Citroën richting Utrecht. Nadat de
bestuurder staande is gehouden, wordt er bij een doorzoeking van de Citroën een plastic tas
gevonden die verborgen lag in een geprepareerde, verborgen ruimte achter de achterbank,
met daarin geldbundels met verschillende coupures, in totaal een bedrag van € 95.000,-.
De conclusie dat het gaat om 18 contante geldtransporten wordt voorts bevestigd door de
vele sms-berichten op verschillende data. Zo bericht verdachte bijvoorbeeld op 22 januari
2014: 'Hi I got 52K en 2 papers of 50's were fake'. Een paar minuten later bericht hij:
'Hallo vriend het moest gister 60865 zijn en ik heb gehad 52K mi 100 vals'. Later die dag
bericht hij: 'Nee 52, heb geldmachine vriend die liegt niet'. Ook bericht verdachte op 22
maart 2014 aan de opdracht- c.q. geldgever: 'Got 120 in' en op 3 april 2014: 'Got 100 in
and al checked and done'. Voorts voert medeverdachte [medeverdachte 4] op 23 juni 2014 een
gesprek met een onbekend gebleven persoon waarbij laatstgenoemde aan [medeverdachte 4] vraagt of
hij 'het' heeft ontvangen. [medeverdachte 4] bevestigt dit en zegt dat het 'ok' is. [medeverdachte 4] zegt
vervolgens dat hij '120' heeft ontvangen. Volgens de onbekende persoon vergist [medeverdachte 4]
zich, het zou '220' moeten zijn. [medeverdachte 4] herhaalt nogmaals dat de jongen hem '120' heeft
gegeven. Verder komen op 13 mei en 14 mei 2014, 13 juni 2014 en 16 juni 2014 in de
sms-berichten cijfers naar voren tot een grootte van ongeveer '150' . Hoewel de cijfers die
genoemd worden in de berichten hoofdzakelijk tien- of honderdtallen zijn, acht het hof
bewezen dat hiermee – op verbloemde wijze – in de regel geldbedragen in euro's die het
tien- of duizendvoudige daarvan beliepen, worden bedoeld, mede gelet op het bedrag van
€ 95.000,- aangetroffen op 4 juli 2014.
Gelet op de inhoud en het karakter van de sms-berichten bij de transporten, de
verschillende observaties en constateringen, waaruit blijkt dat de transporten telkens op essentiële punten langs een gelijk en zich herhalend patroon verliepen (zelfde modus operandi), en alles in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de conclusie dat sprake is geweest van in totaal 18 transporten van contante geldbedragen, waarbij – zo acht het hof bewezen – verdachte direct feitelijk betrokken is geweest. Verdachte heeft daarbij een organiserende rol gespeeld. Hij orkestreerde elk transport door contacten te onderhouden met zowel de opdrachtgevers c.q. geldgevers als met de medeverdachte [medeverdachte 4] als ook met de geldkoerier [betrokkene 6] . Voorts heeft hij een uitvoerende rol gehad door zelf op te treden als chauffeur indien [medeverdachte 4] verhinderd was. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd die tot een andere conclusie zou kunnen of moeten leiden. Bij de politie en ter zitting heeft hij geweigerd een verklaring af te leggen over de inhoud van de sms-berichten en de observaties. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat hij verantwoordelijk is te houden voor de geldtransporten en de feitelijke uitvoering daarvan. Daarbij heeft hij, zo volgt uit het voorgaande, nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte 4] , op grond waarvan het hof medeplegen bewezen acht.
Het medeplegen ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte 1] acht het hof
niet bewezen nu het hof op grond van de bewijsmiddelen niet kan vaststellen dat [medeverdachte 1] feitelijk zelf betrokken is geweest bij de geldtransporten en evenmin kan vaststellen dat hij anderszins een bijdrage van voldoende gewicht aan de feitelijke uitvoering van de transporten heeft verricht.
Voorts acht het hof bewezen dat verdachte wist dat de geldbedragen middellijk van
enig misdrijf afkomstig waren en dat er dus sprake is geweest van witwassen. Zoals eerder
vastgesteld, heeft de criminele organisatie waar verdachte deel van uitmaakte, zich schuldig
gemaakt aan in totaal vijf transporten van verdovende middelen (harddrugs) naar het Verenigd Koninkrijk in de periode van 1 februari 2014 tot en met 28 mei 2014 en is er
sprake geweest van hennep gerelateerde activiteiten in de vorm van in elk geval vier
leveringen van softdrugs. Zoals ook eerder is vastgesteld is het hof van oordeel dat
redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk is dan dat de geldtransporten verband hielden
met betalingen door derden aan de organisatie wegens door de organisatie geleverde
verdovende middelen. Het hof acht het voorts aannemelijk dat verdachten de
verdiensten van de handel in verdovende middelen hebben gebruikt om de leden van de
organisatie uit te betalen en hebben gebruikt om de eerder genoemde drugstransporten in
stand te houden en te faciliteren. Door geen van de verdachten is een ander scenario
aangevoerd en evenmin is uit het verhandelde ter terechtzitting of het strafdossier een
andere verklaring voor de transporten dan deze door het hof getrokken conclusie
aannemelijk geworden. In het bijzonder is het niet aannemelijk geworden dat de organisatie
als mede-activiteit het zogenaamde Hawala-bankieren bedreef.
Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de geldbedragen afkomstig
zijn uit een door de criminele organisatie – en dus niet onmiddellijk uit een door verdachte –
begaan misdrijf c.q. begane misdrijven, inhoudende de handel in verdovende middelen.
Gelet op verdachtes betrokkenheid was verdachte op de hoogte van de handel in verdovende
middelen door de organisatie en was hij zich dus bewust van de criminele herkomst van de
geldbedragen. Verdachte heeft door het samen met anderen voorhanden krijgen daarvan
zich mede schuldig gemaakt aan witwassen.
Het hof is voorts van oordeel dat verdachte meermalen grote geldbedragen heeft
witgewassen en dat er daarmee sprake is geweest van gewoontewitwassen. In casu gaat het
niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling
verband gelet op de aard, de langere periode en de frequentie van de gepleegde feiten.
7. Slotconclusie met betrekking tot de gevoerde verweren
Voor zover de gevoerde verweren hun weerlegging niet reeds vinden in de gebruikte bewijsmiddelen, worden zij op grond van hetgeen hiervoor is overwogen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, derde lid van de Opiumwet
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
medeplegen van witwassen
en
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe onder meer gewezen op de omstandigheid dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met de rechtbank overweegt het hof het volgende. Verdachte heeft ruim twee jaar deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten met betrekking tot hard- en softdrugs, waaronder de uitvoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en voorbereidingshandelingen voor de fabricage van synthetische drugs, en het witwassen van de daaruit voortkomende verdiensten voor geleverde verdovende middelen. Verdachte trad hierbij op als rechterhand van de leider van de organisatie en was in dat verband belast met de coördinatie van de uitvoering van de vele criminele activiteiten. Hoewel hoog in de rangorde trad verdachte zelf ook uitvoerend op. Hij kan dan ook verantwoordelijk gehouden worden voor het mede verrichten van 18 geldtransporten in een tijdsbestek van ruim zes maanden, waarbij voor zover bekend geworden een totaalbedrag van ruim € 800.000,-, doch in werkelijkheid veeleer een miljoen euro ruim uitstijgend, voor de drugsbende is opgehaald en afgeleverd.
Daarnaast acht het hof vaststaan dat verdachte mede vijf drugstransporten van grote
hoeveelheden diverse soorten harddrugs naar Groot-Brittannië heeft uitgevoerd. De totale
hoeveelheid harddrugs die hiermee gemoeid is geweest, moet de 132 kilogram van de twee
onderschepte transporten vele malen te boven zijn gegaan. Verdachte had voorts een
overslaglocatie van drugs. Tot slot heeft verdachte zich ook nog eens schuldig gemaakt aan witwassen in de privésfeer.
De organisatie waarvan verdachte lid was, heeft zich ingelaten met allerhande drugsdelicten. De kwalificatie drugsorganisatie is dan ook primair van toepassing. Hierbij komt het beeld naar voren dat het beramen en plegen van criminele activiteiten dagelijkse kost, 'business as usual', was.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als
hiervoor genoemd een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent.
Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden.
Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie. Het is algemeen bekend dat
verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze
middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag
bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in
verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met
andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Daarnaast mag niet onvermeld blijven dat
de uitvoer van drugs de negatieve beeldvorming van Nederland in het buitenland op het gebied van haar drugsbeleid versterkt.
Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
Het hof houdt voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 28 september 2018 eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een Opiumwetdelict, hetgeen verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw feiten in die sfeer te begaan.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande en de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 23 september 2014, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 22 mei 2017 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met acht maanden.
Namens verdachte is op 30 mei 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op
28 januari 2019. In hoger beroep is dus geen sprake van een termijnoverschrijding. Wanneer de strafprocedure in zijn geheel wordt bezien, is de redelijke termijn daarentegen wel geschonden en wel met een periode van ongeveer vier maanden.
Kortom, zowel in eerste aanleg als in de totale duur van de strafprocedure is sprake van een schending van de redelijke termijn. Naar het oordeel van het hof zijn er evenwel bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen, namelijk de complexiteit van de zaken tegen verdachte en zijn medeverdachten in totaliteit en de omvang van het dossier. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om aan deze termijnoverschrijding consequenties te verbinden anders dan de enkele constatering dat de termijn is geschonden.
Alles overwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het verzoek tot verlenging van de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen, nu, gelet op het vorenstaande, de strafvorderlijke belangen bij opheffing van de schorsing zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen bij de voortduring ervan.
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar de door
verdachte begane misdrijven werd aangetroffen en dit aan verdachte toebehorende voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 6 ten laste gelegde;
Vernietigt het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot verlenging van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een Walther P22 (vuurwapen).
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes en mr. S.C.M. van Keulen, griffiers,
en op 28 januari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hartmann is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.