Op [a-straat 1] is het in het onderzoek bekende bedrijf [M] B.V. gevestigd, eigendom van de zus van de verdachte. Zie p. 61 van de aanvulling op het verkorte arrest.
HR, 21-09-2021, nr. 19/00487
ECLI:NL:HR:2021:1284
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-09-2021
- Zaaknummer
19/00487
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1284, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑09‑2021; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2019:755
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:629
ECLI:NL:PHR:2021:629, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1284
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑09‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen uitvoer harddrugs naar Verenigd Koninkrijk, meermalen gepleegd (art. 2.A Opiumwet) opzettelijk aanwezig hebben MDMA (art. 2.C Opiumwet), deelname aan een criminele organisatie (art. 140 Sr) en gewoontewitwassen (art. 420ter Sr). Bewijsklachten o.m. over deelneming aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen en klacht over afwijzing getuigenverzoeken. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00487
Datum 21 september 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 januari 2019, nummer 20-001660-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Bakker, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De procureur-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negen jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad pas uitspraak doet nadat meer dan 28 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met zeven maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze acht jaren en vijf maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2021.
Conclusie 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Strafzaak naar aanleiding van opsporingsonderzoek Gutenberg. Onder meer bewijsklachten over deelneming aan een criminele organisatie (art. 140 Sr) en gewoontewitwassen (art. 420ter) en klacht over afwijzing getuigenverzoeken. Bewijsconstructie schiet ten aanzien van deelneming aan een criminele organisatie op onderdelen tekort, maar tot cassatie hoeft dat naar het oordeel van de AG niet te leiden, omdat de bewezenverklaring zonder meer uit de resterende bewijsvoering kan worden afgeleid.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/00487
Zitting 22 juni 2021
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
De verdachte is bij arrest van 28 januari 2019 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, wegens 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”, 2. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, 4. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, derde lid van de Opiumwet en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” en 5. “van het plegen van witwassen een gewoonte maken en medeplegen van witwassen en medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer van een in beslag genomen, nog niet teruggegeven vuurwapen bevolen.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. H. Bakker, advocaat te Amsterdam, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
De middelen
3. Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed, omdat het hof ten aanzien van twee belangrijke onderdelen van de bewijsvoering in strijd met art. 359, derde lid, Sv heeft verzuimd om deze te doen steunen op de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Uit de bewijsvoering kan niet met voldoende mate van nauwkeurigheid worden afgeleid (a) waarop het hof baseert welke telefoon(nummer)s aan de verdachte kunnen worden toegeschreven en (b) wat de inhoud is geweest van de OVC-gesprekken die zijn gevoerd in de antiekzaak van de medeverdachte [betrokkene 1]. Ten aanzien van deze onderdelen van de bewijsvoering zou het hof zich hoofdzakelijk hebben verlaten op interpretaties en conclusies van verbalisanten.
4. Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 10, derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en/of
- artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het vervaardigen en/of
- artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen
en
- artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af leveren, verstrekken of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en
in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 420bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen;”
5. Het hof heeft in de bestreden uitspraak de bewezenverklaring ter zake van feit 4 uitvoerig gemotiveerd. Daarnaast beslaat de aanvulling op het arrest met bewijsmiddelen 209 bladzijden. Het gaat het bestek van deze conclusie te buiten de omvangrijke bewijsconstructie hier integraal weer te geven. Ik zal de door het hof gehanteerde relevante bewijsoverwegingen daarom schetsen in verkorte vorm.
6. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie onder leiding van [betrokkene 1], waaraan naast de verdachte ook [betrokkene 2] en [betrokkene 3] deelnamen. In zijn bewijsoverwegingen bespreekt het hof zes ‘pijlers’ waarop het zijn oordeel baseert dat sprake was van een criminele organisatie met het oogmerk op de in de bewezenverklaring genoemde misdrijven en dat de verdachte daaraan heeft deelgenomen.
7. In het kader van de eerste pijler gaat het hof in op de onderlinge verhouding en samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Uit vooral een OVC-gesprek van 22 mei 2014 concludeert het hof dat [betrokkene 1] aan dit gesprek deelnam en sprak over onder meer de export van verdovende middelen en zijn werkwijze daarbij. In dit gesprek noemt [betrokkene 1] ook de naam van de verdachte. Het hof slaat daarnaast in het verband van deze eerste pijler acht op een OVC-gesprek van 1 mei 2014 waaraan onder anderen [betrokkene 1] en de verdachte deelnamen. Aan deze gesprekken, in samenhang met het overige bewijsmateriaal, verbindt het hof de conclusie dat [betrokkene 1] spreekt over criminele activiteiten die de in de tenlastelegging bedoelde criminele organisatie ontplooit. Het hof oordeelt daarnaast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en [betrokkene 1] niet alleen al jarenlang vrienden van elkaar zijn, maar ook zakelijk intensief met elkaar hebben samengewerkt. Het hof wijst er daartoe op dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat (i) de verdachte als “een soort intermediair” voor [betrokkene 1] optrad, in die zin dat hij voor hem contacten onderhield, berichten doorgaf, met hem zakelijke besprekingen en overleg voerde; (ii) de verdachte bij ontmoetingen van [betrokkene 1] met derden aanwezig was en dat bij twee van die ontmoetingen op 11 en 24 oktober 2013 monsters van verdovende middelen worden afgegeven en daarbij wordt gesproken over ‘housenootjes’, waarmee kennelijk XTC werd bedoeld; (iii) [betrokkene 1], wanneer hij over zichzelf en de verdachte praat, op 4 november 2013 zegt dat ‘wij toch de cannaclub zijn’; (iv) zij beide aanwezig zijn op verschillende momenten in de antiekzaak waarbij klaarblijkelijk grote hoeveelheden geld worden geteld; (v) uit een OVC-gesprek en een sms-bericht kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] de leiding had over de verdachte. Uit de bewijsmiddelen die zien op de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk komt volgens het hof naar voren dat de verdachte andere personen aanstuurde.
8. Deze export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk noemt het hof de tweede pijler. Volgens het hof loopt de betrokkenheid van de verdachte als een ‘rode draad’ door deze transporten. Het is telkens de verdachte geweest die via sms-contacten met Britse chauffeurs de tijdstippen en locaties voor ontmoetingen regelt. Uit de bewijsmiddelen ten aanzien van de transporten leidt het hof ook af dat het bedrijfspand aan [a-straat 1] te Best bij de activiteiten is betrokken. Dit onder meer doordat bij de transporten van 4 maart 2014 en 27/28 mei 2014 is waargenomen dat een VW Crafter die werd bestuurd door de Britse chauffeur [betrokkene 4] het bedrijfspand binnen is gereden. Het hof schrijft het deel van het bedrijfspand onder [a-straat 2] toe aan de verdachte.1.
9. Onder de derde (‘hennepactiviteiten’) en de vierde pijler (‘productie van synthetische drugs c.q. voorbereidingshandelingen daartoe’) brengt het hof tot uitdrukking op grond van welke feiten en omstandigheden het tot het oordeel komt dat de organisatie zich bezighield met de handel in hennep en met (de voorbereiding van) de productie van synthetische drugs.
10. De vijfde pijler betreft transporten van contante geldbedragen in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014. Het oordeel dat inderdaad sprake is geweest van een groot aantal geldtransporten baseert het hof hoofdzakelijk op de aanhouding op heterdaad van geldkoerier [betrokkene 5] op 4 juli 2014, terwijl hij een contant geldbedrag van € 95.000,- onder zich had, in combinatie met de daaraan voorafgaande sms-contacten tussen deze [betrokkene 5] en de verdachte. De auto waarin [betrokkene 5] werd aangehouden stond bovendien op naam van hetzelfde bedrijf als de auto’s van [betrokkene 1] en de verdachte. Uit politiële observatie was voorts gebleken dat op 1 mei 2014 een ontmoeting had plaatsgevonden waarbij [betrokkene 1], de verdachte en [betrokkene 5] aanwezig waren. Dat ook de eerdere transporten geldbedragen betroffen, leidt het hof af uit de “min of meer identieke gang van zaken bij deze transporten”, die er onder meer in bestond dat de verdachte contact heeft met de klaarblijkelijke geldgever. Voorts stoelt het hof dit oordeel op de inhoud van de gevoerde communicatie, in het bijzonder op een sms-bericht van verdachte van 23 januari 2014 waarin deze na verwarring over het kennelijk ontvangen geldbedrag een dag eerder meldt dat ‘de geldmachine’ niet liegt en een tapgesprek van 23 juni 2014 waarin [betrokkene 3] zegt dat hij ‘het geld’ al heeft gehaald. De feitelijke en directe betrokkenheid van de verdachte vloeit uit de bewijsmiddelen naar het oordeel van het hof rechtstreeks voort. Hij is de persoon die elk transport orkestreert en daarnaast op 13 mei en 16 juni 2014 ook feitelijk als chauffeur/ophaler van het geld heeft gefungeerd. Steun voor zijn conclusie vindt het hof in OVC-gesprekken waaraan deverdachte en [betrokkene 1] deelnemen en waar het tellen van geld te horen is en een telmachine wordt genoemd.
11. Als pijler 6 bespreekt het hof de professionaliteit en georganiseerdheid van de organisatie.
12. Het middel heeft in het bijzonder betrekking op twee onderdelen van de bewijsvoering van het hof. Ten eerste gaat het om de vaststelling dat de telefoon(nummer)s die aan de verdachte worden toegeschreven daadwerkelijk bij hem in gebruik waren. Deze vaststelling speelt in de bewijsvoering van het hof een belangrijke rol. Het hof heeft mede op basis van vele sms-berichten die zijn verstuurd met telefoon(nummer)s van de verdachte vastgesteld dat hij bij de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk en bij de geldtransporten een spilfunctie had. Het tweede bestreden onderdeel betreft de OVC-gesprekken in de antiekzaak, zoals die in de aanvulling op het arrest onder 4.4 zijn uitgewerkt.
13. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van het telefoongebruik van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft op de gronden als nader in haar twee pleitnotities verwoord (primair) integrale vrijspraak bepleit. De verweren zullen, voor zover zij betrekking hebben op de bewezen verklaarde feiten en zij niet reeds hun weerlegging vinden in de gebruikte bewijsmiddelen, hieronder nader worden besproken.
Het hof overweegt omtrent het bewijs, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, het volgende. […]2. Telefoongebruik verdachte en medeverdachten
Veel van het beschikbare bewijsmateriaal bestaat uit tapgesprekken en sms-correspondentie. Het onderzoeksteam heeft ten aanzien van de verdachte en de medeverdachten [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] telkens in een op het betreffende individu toegesneden proces-verbaal van bevindingen uitgewerkt dat en waarom een bepaald 06-nummer aan deze specifieke verdachte kan worden toegeschreven. De stukken op grond waarvan die conclusie wordt getrokken zijn telkens als bijlage bij het betreffende proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
De onderzoeksbevindingen die per genoemde (mede)verdachte(n) tot deze conclusies hebben geleid zijn neergelegd in processen-verbaal van telkens verbalisant [verbalisant 1].
Deze processen-verbaal bevinden zich in het Algemeen Dossier (bron 1.1) als volgt:
t.a.v. [betrokkene 1] op pag. 447 t/m 462, met bijlagen op pag. 463 t/m 606;
t.a.v. verdachte op pag. 608 t/m 626, met bijlagen op pag. 627 t/m 791;
t.a.v. [betrokkene 3] op pag. 793 t/m 803, met als bijlagen pag. 804 t/m 889;
t.a.v. [betrokkene 2] op pag. 891 t/m 900, met bijlagen op pag. 901 t/m 1020.
Uit de processen-verbaal in combinatie met de daarbij behorende bijlagen volgt dat aan de hand van onder meer CIOT-gegevens, de inzet van een IMSI-catcher, tapgesprekken, sms-berichten, OVC-gesprekken, zendmastgegevens, peilbaken-gegevens en observaties de gebruiker van een bepaald 06-nummer is geïdentificeerd.
De verdediging heeft betwist dat verdachte de (unieke) gebruiker was van de in het onderzoek aan hem gelieerde 06-nummers. Het hof heeft in navolging van de rechtbank de onderzoeksbevindingen en de daarop gebaseerde conclusies ten aanzien van alle afzonderlijke 06-nummers gecontroleerd en is tot het oordeel gekomen dat de door verbalisant [verbalisant 1] getrokken conclusies over welke verdachte de gebruiker van een in de bewijsvoering van belang zijnd 06-nummer is geweest, valide is en steun vindt in de voor het bewijs gebruikte onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in de bijlagen. Het hof verenigt zich daarom met de conclusies van verbalisant [verbalisant 1] in de door deze verbalisant opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en maakt die tot de zijne. Het hof heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden om aan deze conclusies, voor zover tot bewijs dienend, te twijfelen.”
14. De aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten aanzien van het telefoongebruik van de verdachte het volgende in:
“A.1 Telefoongebruik verdachte en medeverdachten:
Het hof overweegt het volgende: In onderstaande processen-verbaal van bevindingen omtrent het telefoongebruik van verdachte en medeverdachten worden conclusies geformuleerd uit de daarbij aangegeven bijlagen. Het hof heeft deze conclusies gecontroleerd aan de hand van de bijgevoegde onderliggende stukken en geconstateerd dat deze conclusie juiste gevolgtrekkingen zijn uit de in de bijlagen weergegeven bevindingen en informatie. Het hof volstaat dan ook met de concluderende weergave en interpretatie van de onderliggende stukken, telkens met de vermelding van de vindplaats.
[…]
A.1.3 [verdachte]
een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 23 januari 2015 (bron 1.1. p. 793-803):
Gebruik telecommunicatie [verdachte]
Gebruik prepaid toestellen en alleen sms-en
Uit het onderzoek bleek dat [verdachte] gedurende de onderzoeksperiode gebruik heeft gemaakt van meerdere prepaid telefoontoestellen. Deze toestellen gebruikt hij voor het ontvangen en verzenden van sms-berichten. Dit berichtenverkeer had veelal te maken met criminele activiteiten. In een OVC gesprek d.d. 24 oktober 2014 te 10.33 zei [verdachte] onder ander dat hij nog gewoon een sms-telefoon had met die andere.
Zie voor het gebruik prepaid toestellen en alleen sms-en de paragraaf “telefoonnummers in gebruik bij [verdachte]”.
CIOT gegevens, bijlage 3.
Veelvuldig wisselen van telefoon(s)
Gebleken is dat [verdachte] veelvuldig wisselde van nummer. Zie hiervoor de paragraaf “telefoonnummers in gebruik bij [verdachte]”.
Uitschakelen telefoons
Uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] vaak zijn reguliere telefoons uitzette als hij met criminele zaken bezig was. Dit bleek onder andere op 27 mei 2014. Op deze dag vond er een levering van verdovende middelen plaats vanuit de stash aan [a-straat 1] in Best. Daarnaast bleek dat [verdachte], voordat hij deze drugs afleverde, nog naar Breukelen moest. Voor deze afspraak in Breukelen gebruikte hij de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1]. Uit de opgenomen gesprekken van het nummer [telefoonnummer 2] (reguliere telefoon in gebruik bij [verdachte]) bleek dat deze telefoon uit stond. Dit nummer werd omstreeks 17.30 uur uitgeschakeld en pas weer omstreeks 22.31 uur in gebruik genomen. Zie de paragraaf “[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 1]” en het zaaksdossier uitvoer UK [betrokkene 4].
Gebruik series telefoonnummers
Ook bleek dat binnen het onderzoek gebruik was gemaakt van opeenvolgende telefoonnummers. Kennelijk waren deze telefoonnummers met meerdere tegelijk gekocht. Zo hebben [verdachte] en zijn handlanger de nog nader te noemen [betrokkene 3] gebruik gemaakt van de nummers [telefoonnummer 3], [telefoonnummer 4], [telefoonnummer 5], [telefoonnummer 6], [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 1].
Zie hiervoor de paragraaf: “telefoonnummers in gebruik bij [verdachte]”.
Gebruik blackberry’s
Uit het onderzoek bleek dat [verdachte] in het bezit was van meerdere blackberry’s. In gesprekken die [verdachte] voerde, met zijn reguliere nummer ([telefoonnummer 2]), was meerdere keren het geluid van een blackberry telefoon te horen, ook sprak hij over speciale blackberry’s. Zie hiervoor bijgevoegde gesprekken d.d. 22-11-2013 te 15.46 u, 14-02-2013 te 13.26 u, 02-04-2014 te 20.44 u en 27-08-2014 te 18.13 u.Daarnaast werden bij hem en zijn moeder meerdere encryptie kaarten aangetroffen, zie hiervoor de paragraaf gebruik PGP bij het verzenden van berichten. Uit de paragraaf gebruik blackberry’s, blijkt dat er onder andere gebruik werd gemaakt van een blackberry met een Amerikaanse simkaart (telefoonnummer [telefoonnummer 8]).
Tap en OVC gesprekken bijlage 2.
Opmerking verbalisant: Communicatie gevoerd met blackberry’s met encryptie of blackberry’s met Amerikaanse simkaarten is (nog) niet af te luisteren en ook het gegevensverkeer kan niet/slechts beperkt worden onderschept.
Afscherming berichtenverkeer
Gebruik PGP bij verzenden berichtenUit een sms-bericht met het nummer [telefoonnummer 7] (in gebruik bij [verdachte]) d.d. 22-06-2014 te 18.07 uur bleek dat men bij het verzenden van berichten gebruik maakt van PGP.
Tap en OVC gesprekken bijlage 2.
Opmerking verbalisant: PGP staat voor Pretty Good Privacy. Door gebruik te maken van PGP kan men berichten verzenden en ontvangen die alleen door de verzender en ontvanger te openen zijn. PGP cryptografie is gebaseerd op een schema van asymmetrische cryptografie. Dit houdt in dat er twee verschillende sleutels zijn, één voor vercijferen en één voor ontcijferen van informatie.
Gebruik encryptiekaarten
Daarnaast bleek dat men vermoedelijk ook gebruik had gemaakt van telefoon encryptiekaarten. Met deze kaarten is het mogelijk om de blackberry ping communicatie op een zodanige wijze te versleutelen dat deze niet meer aftapbaar dan wel te decrypten is. Deze encryptiekaarten werden aangetroffen en in beslag genomen in de woning van [verdachte], aan [b-straat 1] te [plaats] en in de woning van de moeder van [verdachte] aan de [c-straat 1] te [plaats].
Twee processen-verbaal aantreffen encryptiekaarten, nr’s [001] en [002], bijlage 4.
Telefoon(nummer)s in gebruik bij [verdachte]
Hieronder zijn de voor het onderzoek van belang zijnde nummer/imeinummers weergegeven die bij [verdachte] in gebruik waren.
[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 2] (TT09, TT20 en TT21)
Het nummer [telefoonnummer 2] is het nummer dat [verdachte] gebruikte voor zijn sociale contacten.
Dat [verdachte] gebruik maakte van het nummer [telefoonnummer 2] bleek uit:
De verkregen CIOT gegevens van dit nummer die luiden: [verdachte], [b-straat 1] te [plaats].
CIOT gegevens, bijlage 3.
Het bijgevoegde telefoongesprek d.d. 18 november 2013 te 08/17 uur. Hij belt dan namelijk met de belastingdienst en geeft zijn BSN-nummer door [003].
Tap en OVC gesprekken bijlage 2.
Daarnaast werd er een proces-verbaal stemherkenning opgemaakt waaruit tevens blijkt dat hij dit nummer gebruikt.
Proces-verbaal stemherkenning nr. 2611128HZ-3745, bijlage 5.
[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 9] (TT32 en TT38)
Dat [verdachte] gebruik maakte van het nummer [telefoonnummer 9] bleek uit:
In het kader van het onderzoek Gutenberg werden van diverse telefoons de gesprekken opgenomen en afgeluisterd, waaronder gesprekken gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer 10] in gebruik bij [betrokkene 6], geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats], verder in dit proces-verbaal [betrokkene 6] genoemd. Uit het onderzoek is gebleken dat [betrokkene 6] een contact is van [verdachte] en van [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 1981, verder in dit proces-verbaal [betrokkene 1] genoemd.
In een gesprek op vrijdag 21 februari 2014 omstreeks 12.24 uur geeft [betrokkene 6] aan dat hij in Eindhoven is. Vervolgens krijgt [betrokkene 6] om 12.48 uur een sms-bericht binnen vanaf het nummer [telefoonnummer 11] met de tekst: "rond twee uur bij jou". Omstreeks 12.55 uur wordt [betrokkene 6] gebeld door een nn-man, die gebruik maakt van dit nummer [telefoonnummer 11]. De man vraagt of hij ([betrokkene 6]) rond twee uur bij hem kan zijn. [betrokkene 6] zegt hierop dat hij denkt dat hij dat wel redt en dat hij nu nog in Eindhoven zit. Tijdens dit gesprek is op de achtergrond de stem van [verdachte] en de nog nader te noemen [betrokkene 7] te horen. [betrokkene 7] zegt tijdens dit gesprek tegen iemand: "moet jij het nummer van [betrokkene 8] hebben dan?"; een onbekend persoon zegt hierop ja. Vervolgens zegt [betrokkene 7]:
... onverstaanbaar...dat had ik al ge...onverstaanbaar... nummer even geven van [betrokkene 8].
In de antiekzaak [A], gevestigd aan de [d-straat 1] te Eindhoven werd vertrouwelijke communicatie opgenomen, zo ook op vrijdag 21 februari 2014. Die dag is er tussen 11.47 uur en 12.20 uur een gesprek opgenomen waaraan onder andere [betrokkene 8], geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats], verder in dit proces-verbaal [betrokkene 8] genoemd en [betrokkene 7], geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats], deelnemen. Hij is de vader van [betrokkene 1] en wordt in dit proces-verbaal [betrokkene 7] genoemd. Gesprek gaat over het doorgeven van het telefoonnummer [telefoonnummer 12] aan [verdachte]. Later is in het gesprek ook nog [betrokkene 6] te horen. Die dag is er tussen 12.43 uur en 12.56 uur nog een gesprek in de antiekzaak, hieraan namen onder andere [betrokkene 7], [betrokkene 6], [verdachte] en [betrokkene 1] deel. Uit dit gesprek bleek dat om 12.55 uur [betrokkene 1] en [verdachte] binnen komen en dat [betrokkene 8] een nieuw nummer had doorgegeven aan [betrokkene 7]. [betrokkene 8] is volgens [betrokkene 7] een broodje eten op het pleintje.
Binnen het onderzoek Gutenberg werden ook de gesprekken opgenomen en afgeluisterd gevoerd met het nummer [telefoonnummer 12] in gebruik bij [betrokkene 8]. Op vrijdag 21 februari 2014 omstreeks 12.58 uur kreeg [betrokkene 8] op het nummer [telefoonnummer 12] een sms-bericht binnen vanaf het nummer [telefoonnummer 9] met de tekst: "hallo vriend hoe gaat het". Door [betrokkene 8] werd om 12.59 uur een sms-bericht gestuurd naar het nummer [telefoonnummer 9], met de tekst: "goed zit pp pleintje". Vervolgens werd om 13.00 uur vanaf het nummer [telefoonnummer 9] naar het nummer van [betrokkene 8] een sms-bericht gestuurd met de tekst: "ok je ziet ons zo vriend". Dit bericht werd een aantal keren beantwoord met "ok vriend".
Tap en OVC gesprekken bijlage 2.
Vanaf 25 februari 2014 tot 20 april 2014 werden gesprekken gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer 9] opgenomen en afgeluisterd. Hieruit bleek dat er alleen maar sms-berichten werden verzonden en ontvangen met dit nummer. Bij het verzenden van deze berichten werd veelal gebruik gemaakt van de masten in de omgeving van de woning van [verdachte], gelegen aan het [b-straat 1] te [plaats], zoals de mast Huiskesweg te Eindhoven, Fort 2 te Veldhoven en Flight Forum vliegveld Eindhoven. Ook uit de historische printgegevens van het nummer [telefoonnummer 9] bleek dat veelal van deze masten gebruik werd gemaakt. Een overzichtskaart van de woning en de locaties van de masten is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Overzichtskaarten masten, bijlage 6.
Daarnaast bleek op 3 maart 2014 dat [verdachte] naar Hoofddorp/Amsterdam is geweest en onderweg gebruik had gemaakt van zowel zijn sociale telefoon met het nummer [telefoonnummer 2] als van het nummer [telefoonnummer 9]. Hieronder is het gebruik van deze telefoonnummers samen met de gebruikte masten weergegeven.
Datum | Tijd | telefoonnummer | via zendmast |
03-03-2014 | 18.10.56 | [telefoonnummer 2] | A65, Vught |
03-03-2014 | 18.19.53 | [telefoonnummer 9] | Hoge Weg, Zaltbommel |
03-03-2014 | 18.26.15 | [telefoonnummer 2] | Parallelweg, Zijderveld (gemeente Vianen) |
03-03-2014 | 18:35:02 | [telefoonnummer 9] | Strijlandweg, Utrecht |
03-03-2014 | 18:41:30 | [telefoonnummer 9] | ’T Heycoop, Breukelen |
03-03-2014 | 18.45.31 | [telefoonnummer 9] | A-2, Abcoude |
03-03-2014 | 18.50.45 | [telefoonnummer 9] | Langs A 9 Ouderkerk aan de Amstel |
03-03-2014 | 18.50.55 | [telefoonnummer 2] | De Flinesstraat, Duivendrecht |
03-03-2014 | 18.51.46 | [telefoonnummer 2] | Joan Muyskensweg, Amsterdam |
03-03-2014 | 19.01.17 | [telefoonnummer 2] | Taurus Avenue Hoofddorp |
03-03-2014 | 19.01.44 | [telefoonnummer 9] | Antareslaan, Hoofddorp |
Tevens vond er op 4 maart 2014 een observatie plaats naar aanleiding van sms-verkeer tussen het nummer [telefoonnummer 9] en het Engelse telefoonnummer [telefoonnummer 13]. Hierbij werd door de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 9] op 4 maart 2014 te 08.37 doorgegeven:
"The address is [e-straat 1] at best. Zip code is [postcode] its a big parking place from a store with the name […].".
[e-straat 1] in Best is gelegen op 1,4 kilometer van [a-straat 1] te Best. In dit pand is onder andere de bloemengroothandel van de zus van [verdachte] gevestigd. Vastgesteld werd dat een gedeelte van dit pand door [verdachte] werd gebruikt als stash voor verdovende middelen.
Gezien werd die dag dat het voertuig, merk Audi, voorzien van het kenteken [kenteken 1], in gebruik bij [verdachte], geparkeerd stond bij het pand [a-straat 1] te Best en even later reed over de Erica gevolgd door een Volkswagen Crafter met het Britse kenteken [kenteken 2]. Beide voertuigen reden naar het pand [a-straat 1] te Best.
Processen-verbaal observatie, bijlage 7.
Uit het onderzoek van telecommunicatie is gebleken dat [verdachte] met het telefoonnummer [telefoonnummer 9] contact had met een beperkt aantal mobiele telefoonnummers (prepaid aansluitingen) en met de gebruikers van deze nummers uitsluitend sms verkeer onderhield. Via deze sms berichten werden onder meer afspraken gemaakt voor ontmoetingen.
Dit nummer werd op 15 februari 2014 in gebruik genomen en is tot en met 11 maart 2014 gebruikt. Het nummer [telefoonnummer 9] is een prepaid nummer uitgegeven door Vodafone.
CIOT gegevens, bijlage 3.
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 9].
[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 14] (TT34)
Dat [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] is blijkt uit:
[verdachte] onderhield met het nummer [telefoonnummer 9] sms-contact met het nummer [telefoonnummer 12]. Het nummer [telefoonnummer 12] is in gebruik bij [betrokkene 8]. Ook de gesprekken/berichten met nummer [telefoonnummer 12] werden opgenomen en uitgeluisterd binnen het onderzoek Gutenberg. Op 8 maart 2014 was het laatste sms-contact tussen de nummers [telefoonnummer 9] en [telefoonnummer 12]. In de berichten tussen deze twee nummers werd telkens begonnen met "Hallo vriend", waarna over en weer sms-berichten werden verzonden. Ook werd in deze sms-berichten gesproken over "die vriend van die lange". Vermoedelijk wordt met "die lange" de al genoemde [betrokkene 1] bedoeld. Op 9 maart 2014 werd met het nummer [telefoonnummer 12] in gebruik bij [betrokkene 8] een sms-bericht ontvangen van het nummer [telefoonnummer 14] met de tekst: "Hallo vriend hier heb je me nieuwe nummer". Hierop werd door [betrokkene 8] geantwoord met de tekst: "ben jij [verdachte]". Waarop door de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 14] werd geantwoord met de tekst: "Ben die vriend van die lange. Ja". Vervolgens werden enkele sms-berichten verstuurd, die vermoedelijk te maken hadden met eerdere sms-berichten tussen de nummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 9]. In dit berichten verkeer was namelijk een locatie van belang om door te geven. Uit het berichten verkeer tussen de nummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 14] was op te maken dat dit vermoedelijk opgelost was.
Daarnaast werden de mastgegevens van het nummer [telefoonnummer 14] vergeleken met de mastgegevens van het nummer [telefoonnummer 2] en een observatie 26 maart 2014.
Datum | Tijd | telefoonnummer | via zendmast |
26-03-2014 | 15.36.03 | [telefoonnummer 14] | Torentje NS Stationsplein 22a Eindhoven |
26-03-2014 | 15.48-16.23 | observatie | [verdachte] bij De Bengel, Stationsplein 28 Eindhoven |
26-03-2014 | 16.32 - 17.20 | observatie. | [verdachte] [b-straat 1] te [plaats] |
26-03-2014 | 16.45.06 | [telefoonnummer 14] | Flight Forum Eindhoven Airport |
26-03-2014 | 17.00.06 | [telefoonnummer 14] | Fort feb-56 te Veldhoven |
26-03-2014 | 17.31.22 | [telefoonnummer 14] | Mathildelaan Eindhoven |
26-03-2014 | 17.35-17.38 | observatie | [verdachte] Krabbendampad Eindhoven |
26-03-2014 | 17.39.36 | [telefoonnummer 14] | Paradijslaan, Eindhoven |
26-03-2014 | 18.02 - 18.17 | observatie | [verdachte] [b-straat 1] te [plaats] |
26-03-2014 | 18.15.05 | [telefoonnummer 14] | Fort feb-56 Veldhoven |
Tevens bleek dat [verdachte] op 26 maart 2014 kennelijk in de gaten had dat hij werd geobserveerd door de politie. Er volgde namelijk sms-verkeer met de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 15], waarin dit onder andere werd weergegeven. Zie hiervoor de paragraaf [verdachte] gebruiker [telefoonnummer 16].
Overzichtskaarten masten, bijlage 6.
Processen-verbaal observatie, bijlage 7.
Vanaf 11 maart 2014 tot en met 7 april 2014 werden gesprekken gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer 14] opgenomen en afgeluisterd. Hieruit bleek dat [verdachte] met het telefoonnummer [telefoonnummer 14] contact had met een beperkt aantal mobiele telefoonnummers (prepaid aansluitingen) en er alleen maar sms-berichten werden verzonden en ontvangen met dit nummer. Bij het verzenden van deze berichten werd veelal gebruik gemaakt van de masten in de omgeving van de woning van [verdachte], gelegen aan het [b-straat 1] te [plaats], zoals de mast Huiskesweg te Eindhoven, Fort 2 te Veldhoven en Flight Forum vliegveld Eindhoven. Het nummer [telefoonnummer 14] is een prepaid nummer uitgegeven door Vodafone.
CIOT gegevens, bijlage 3.
Overzichtskaarten masten, bijlage 6.
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 14].
[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 16] (TT41)
Dat [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 16] was blijkt uit:
Op 26 maart 2014 werd er een observatie verricht op [verdachte]. Gezien werd dat hij die dag omstreeks 17.20 uur vanuit zijn woning [b-straat 1] te [plaats] vertrok in de Suzuki Swift voorzien van het kenteken [kenteken 3] en naar het centrum van Eindhoven reed. Omstreeks 17.55 uur raakte het observatieteam de Suzuki Swift kwijt in het centrum van Eindhoven. Omstreeks 18.03 uur werd de Suzuki Swift aangetroffen bij de woning van [verdachte]. Omstreeks 18.20 uur werd gezien dat [verdachte] zijn woning uit komt en te voet de wijk in loopt.
Voorts kwam er sms verkeer op gang tussen [verdachte] ([telefoonnummer 14]) en de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 15], waaruit kan w[o]rden afgeleid dat [verdachte], kennelijk de observatie had opgemerkt. Het nummer [telefoonnummer 15] werd in het belang van het onderzoek eveneens afgetapt en was zeer vermoedelijk in gebruik bij een man genaamd [betrokkene 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982. Het sms verkeer werd hieronder weergegeven gezien vanuit de gsm [telefoonnummer 14] in gebruik bij [verdachte].
Datum | Tijd | In/uit | inhoud |
26-03-2014 | 18.48 uur | Uit | Maat jij moet nu iets doen heel belangrijk. Ik heb pette voor mijn deur. Kun je naar mijn werk gaan en aan bellen. En zeggen tegen vrouw dat haar auto leeg moet en tas die er achter stat ook. Jij moet spullen even bij houden. Je moet ook zeggen dat als je werkhok in loopt er ook nog spullen liggen. |
26-03-2014 | 18.52 uur | In | Ok rij nu aan moet bij de tassen zijn toch |
26-03-2014 | 18.57 uur | Uit | Ja maat. Zeg ook tegen vrouw dat werkhok spullen liggen zei zegt wel waar is. Stuur me als je daar bent aub |
26-03-2014 | 19.17 uur | In | Ik ben er |
26-03-2014 | 19.18 uur | Uit | Is er iemand. |
26-03-2014 | 19.19 uur | In | Mevrouw weet niet waar alles ligt |
26-03-2014 | 19.20 uur | In | Je moet zelf komen van haar |
26-03-2014 | 19.21 uur | Uit | zeg maar in haar auto en waar ik altijd werk ligt ook nog |
26-03-2014 | 19.22 uur | Uit | Kan niet heb observatie |
26-03-2014 | 19.38 uur | In | Ben weg vrouw is wel ongerust |
26-03-2014 | 19.38 uur | Uit | Ok maat. Heb je ook gepakt wat in werkhok lag waar machine staat om te verpakken? |
26-03-2014 | 19.43 uur | Uit | Lag een hoop op die plank langs machine. Heb je alles gepakt of alleen dat wat je altijd mij brengt? |
26-03-2014 | 19.47 uur | In | Alles |
26-03-2014 | 19.48 uur | Uit | Dank je. Kun je bij houden tot morgen aub? |
Vervolgens houdt het sms verkeer via de getapte lijn [telefoonnummer 14] op. Vanaf de getapte lijn [telefoonnummer 15] gaat het sms verkeer verder via een nieuw tegennummer [telefoonnummer 16]. De sms-berichten worden hieronder weergegeven, gezien vanuit de getapte lijn [telefoonnummer 15]:
Datum | Tijd | In/uit | inhoud |
26-03-2014 | 19.55 uur | In | Kun je bij houden tot morgen en even auto ergens binnen zetten ofzo? |
26-03-2014 | 19.56 | Uit | Ok |
26-03-2014 | 19.59 | In | Stuur me e deze met nieuwe gooi ouwe weg aub |
26-03-2014 | 20.00 | Uit | Wilde net doen |
Uit vorenstaande was af te leiden dat [verdachte] op 26 maart 2014 omstreeks 19.55 uur het nummer [telefoonnummer 16] in gebruik had genomen.
Dat [verdachte] de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 16] was bleek naast bovenstaande tevens uit:
Op 5 april 2014 omstreeks 16.33 uur had [verdachte] een telefoongesprek met zijn vriendin waarin werd afgesproken om 17.30 a 18.00 uur bij "[B]" te gaan eten. Zie hiervoor bijgevoegd telefoongesprek. Het is mij verbalisant bekend dat aan de [f-straat 1] te Waalre een restaurant gevestigd is genaamd "[B]". Uit mastgegevens van het nummer [telefoonnummer 16] bleek dat op 05-04-2014 te 18:11:46 uur de mast Malvalaan te Aalst, gemeente Waalre werd aangekozen. Deze mast is niet ver gelegen van het restaurant "[B]". Een overzichtkaart van deze twee locaties is als bijlage bij dit proces verbaal gevoegd.
Overzichtskaarten masten, bijlage 6.
Vanaf 26 maart 2014 tot en met 23 juli 2014 werden gesprekken gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer 16] opgenomen en afgeluisterd. Hieruit bleek dat er alleen maar sms-berichten werden verzonden en ontvangen met dit nummer. Bij het verzenden van deze berichten werd veelal gebruik gemaakt van de masten in de omgeving van de woning van [verdachte], gelegen aan het [b-straat 1] te [plaats], zoals de mast Huiskesweg te Eindhoven, Fort 2 te Veldhoven en Flight Forum vliegveld Eindhoven. Verder is gebleken dat [verdachte] met het telefoonnummer [telefoonnummer 16] contact had met een beperkt aantal mobiele telefoonnummers (prepaid aansluitingen.). Via de sms berichten werden onder meer afspraken gemaakt voor ontmoetingen. Het nummer [telefoonnummer 16] is in gebruik geweest vanaf 26 maart 2014 tot en met 10 april 2014. Het nummer [telefoonnummer 16] betrof een prepaid aansluiting van Vodafone.
Overzichtskaarten, bijlage 6.
CIOT gegevens, bijlage 3.
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 16].
[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 4] (TT45)
Dat [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] was blijkt uit:
Uit het onderzoek bleek dat er ontmoetingen plaatsvonden in de directe omgeving van de Louwesweg in Amsterdam, waarbij [betrokkene 3] door [verdachte] werd aangestuurd zeer waarschijnlijk om geld in ontvangst te nemen. Bij een aantal van deze ontmoetingen werd vastgesteld dat [verdachte] steeds na de ontmoeting sms berichten uitwisselde met de gebruiker van het Pakistaanse nummer [telefoonnummer 17]. Uit sms-verkeer was onder andere af te leiden dat er op 20 april 2014 een dergelijke geldtransactie had plaatsgevonden. Na de inbeslagname van een partij verdovende middelen in Engeland, op 9 april 2014, maakte [verdachte] geen gebruik meer van de sms-lijnen, die bij het onderzoeksteam bekend waren. Naar aanleiding hiervan werden van het hierboven aangehaalde Pakistaanse nummer de historische printgegevens opgevraagd over de periode 1 maart 2014 tot en met 22 april 2014. Uit de analyse van de printgegevens van dit Pakistaanse nummer bleek dat er op 20 april 2014 omstreeks 19.38 uur een sms bericht was verzonden naar het telefoonnummer [telefoonnummer 4].
CD printgegevens, bijlage 1.
Vervolgens werden op 24 april 2014 de historische printgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] over de periode van 1 april 2014 tot 23 april 2014 opgevraagd. Uit de analyse van de printgegevens bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 4] zeer vermoedelijk werd gebruikt door [verdachte]. De meest voorkomende zendmast die door het nummer werd aangestraald (125 maal in de bevraagde periode) stond namelijk op de Huiskesweg in Eindhoven.
Vanaf 29 april 2014 tot en met 26 mei 2014 werden gesprekken gevoerd met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] opgenomen en afgeluisterd. Hieruit bleek dat hij contact had met een beperkt aantal mobiele telefoonnummers (prepaid aansluitingen) en met de gebruikers van deze nummers uitsluitend sms verkeer onderhield. Bij het gebruik van deze telefoon werd veelal gebruik gemaakt van de masten in de omgeving van de woning van [verdachte], zoals de mast Huiskesweg te Eindhoven, Fort 2 te Veldhoven en Anthony Fokkerweg te Eindhoven. Via de sms berichten werden onder meer afspraken gemaakt voor ontmoetingen. Dit nummer werd op 7 april 2014 in gebruik genomen en is tot en met 13 mei 2014 gebruikt. Het nummer [telefoonnummer 4] is een prepaid nummer uitgegeven door KPN.
CIOT gegevens, bijlage 3.
Overzichtskaarten, bijlage 6.
Uit de printgegevens bleek verder dat er veelvuldig contact (32 maal) contact is geweest met het telefoonnummer [telefoonnummer 18]. Laatstgenoemd nummer werd in de periode van 11 maart 2014 tot 7 april 2014 getapt in het onderzoek. Het nummer bleek een sms telefoon die zeer vermoedelijk in gebruik is geweest bij [betrokkene 2], geboren [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]. [betrokkene 2] was evenals [betrokkene 3] een loopjongen van [verdachte].
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 4].
[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 1] (TT50) 618Dat [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was blijkt uit:
Binnen het onderzoek werd vastgesteld dat er met het nummer [telefoonnummer 1] (in gebruik bij [verdachte]) sms-contact was met het nummer [telefoonnummer 5] (in gebruik bij [betrokkene 3]). Deze beide telefoonaansluitingen werden vrijwel uitsluitend gebruikt voor het verzenden en ontvangen van sms berichten. Op 13 mei 2014 omstreeks 11.26 uur werd vanaf het nummer [telefoonnummer 5] onderstaand sms-bericht gestuurd naar [telefoonnummer 4].
Sms-bericht: "Maatje hoe is het de timmerman was gisteren bij jou maar je was er niet hij komt morgen om 10 uur is dat goed".
Omstreeks 12.51 uur wordt vanaf de telefoonaansluiting [telefoonnummer 1] onderstaand sms bericht gezonden naar het nummer [telefoonnummer 5].
Sms-bericht:
Hallo vriend das lekker slim want ik stond er vandaag om 10 uur ha ha. Ik dacht dat het vandaag was ha ha. Morge om 10 ben ik daar is goed.
Uit deze sms-berichten is op te maken dat [verdachte] het nummer [telefoonnummer 1] eveneens in gebruik had. Vervolgens werd op 13 mei 2014 omstreeks 14.58 uur vanaf het nummer [telefoonnummer 1] een bericht gestuurd met de vraag of de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 5] kan rijden. Deze antwoordt dat hij vandaag niet kan, waarop bericht wordt: "Nee vriend moet vandaag. Ik regel wel even iets anders."
Tap en OVC gesprekken bijlage 2.
Het nummer [telefoonnummer 1] betrof een prepaid aansluiting van KPN Lebara.
CIOT gegevens, bijlage 3.
Uit sms-verkeer d.d. 13 mei 2014 bleek dat de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] een afspraak maakte met een onbekende man bij Mac Donalds in Best en dat hij met een motor kwam. De onbekende man sms-t dat hij op de parkeerplaats staat bij het hamburger woord.
Tap en OVC gesprekken bijlage 2.
Middels observatie op 13 mei 2014 werd vastgesteld dat de bestuurder van de motorscooter op het in het sms-verkeer aangegeven tijdstip komt bij de Mac Donalds in Best. Hij wordt herkend als [verdachte] en gezien wordt dat hij contact maakt met een onbekende man, waarna ze samen naar een voertuig lopen.
Processen-verbaal observaties bijlage 4.
Uit de verkregen historische printgegevens van het nummer [telefoonnummer 1] over de periode 1 maart 2014 tot en met 13 mei 2014 bleek dat het nummer op 8 mei 2014 in gebruik was genomen. Op die dag was er tussen 09.41 uur en 21.38 uur veel sms-verkeer met een UK nummer. De aangekozen masten lagen in de omgeving van de woning van [verdachte]. Verder bleek uit de verkregen printgegevens dat er nagenoeg alleen maar sms-verkeer plaats vond met dit nummer. Vanaf 13 mei 2013 te 16.01 uur werden gesprekken gevoerd met dit nummer opgenomen en uitgeluisterd. Uit de verkregen gesprekken/berichten bleek dat ook in deze periode de telefoon werd gebruikt voor het ontvangen en verzenden van sms-berichten met een beperkt aantal nummers. De aangekozen masten waren veelal in de omgeving van de woning van [verdachte] en er was slechts contact met een beperkt aantal telefoonnummers. Het nummer [telefoonnummer 1] is in gebruik geweest tot en met 31 mei 2014.
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 1].
[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 3] (TT55)
Dat [verdachte] vanaf 4 juni 2014 de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] was blijkt uit:
Op 14 mei 2014 te 14.12 uur bleek dat met het nummer [telefoonnummer 1] (in gebruik bij [verdachte]) een sms-bericht werd verstuurd naar het nummer [telefoonnummer 3] met de tekst: "Tot hoe laat ben je bezig vandaag? Ik ruil even auto dan weet je dat. Ben op tijd terug. Zo niet haal ik klein wel op dan ga jij huis maar ben wel op tijd terug".
Uit dit sms-bericht is op te maken dat dit nummer ([telefoonnummer 3]) op dat moment in gebruik was bij de vriendin van [verdachte].
Vervolgens werd vanaf 19 mei 2014 op bevel van de officier van justitie een zogenaamde printertap aangesloten op het nummer [004]:. Hieruit bleek dat dit nummer drie maal kort achter elkaar sms contact had met het nummer [telefoonnummer 19].
datum | tijd | van | aan | Mastlocatie 06-26172160 |
04-06-2014 | 12:25 uur | [telefoonnummer 19] | [telefoonnummer 3] | Kempenweg Oirschot |
04-06-2014 | 12:35 uur | [telefoonnummer 3] | [telefoonnummer 19] | Anthony Fokkerweg Eindhoven |
04-06-2014 | 12:38 uur | [telefoonnummer 19] | [telefoonnummer 3] | Geer Veldhoven |
Het nummer [telefoonnummer 19] was binnen het onderzoek niet bekend. De mastlocatie Anthony Fokkerweg Eindhoven is in de directe omgeving van de woning van [verdachte] aan het [b-straat 1] in [plaats]. De mastlocatie Geer Veldhoven is een binnen het onderzoek bekende locatie waar telefoons in gebruik bij [verdachte] vaker gebruik van maken.
Overzichtskaarten, bijlage 6.
Op 5 juni 2014 werd een bevel afgegeven voor het opnemen en afluisteren van gesprekken gevoerd met het nummer [telefoonnummer 3]. De gesprekken werden opgenomen tot 2 juli 2014. Uit de verkregen gesprekken/berichten bleek dat ook in deze periode de telefoon werd gebruikt voor het ontvangen en verzenden van sms-berichten met een beperkt aantal nummers. De aangekozen masten waren veelal in de omgeving van de woning van [verdachte] en er was slechts contact met een beperkt aantal telefoonnummers. Het nummer [telefoonnummer 1] is in gebruik geweest tot en met 17 juni 2014. Tot 2 juli 2014 werd er nog wel gebeld en ge-sms't naar dit nummer, maar er werd niet meer opgenomen/beantwoord.
Uit de verkregen historische printgegevens van het nummer [telefoonnummer 3] over periode 1 maart 2014 tot en met 19 mei 2014 bleek dat het nummer op 13 mei 2014 omstreeks 14.47 uur in gebruik was genomen. De aangekozen mast (Huiskesweg te Eindhoven) ligt in de omgeving van de woning van [verdachte] (- 1 km). Het nummer is in de eerste dagen van het gebruik vermoedelijk in gebruik geweest bij zijn vriendin [betrokkene 9], geboren op [geboortedatum] 1986.
Verder bleek uit de verkregen printgegevens dat er tot en met 19 mei 2014 alleen maar sms-verkeer plaats vond met het nummer [telefoonnummer 1].
Het nummer [telefoonnummer 3] betrof een prepaid aansluiting van KPN Lebara.CIOT gegevens, bijlage 3.
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 3].
[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 7] (TT57)
Dat [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] was blijkt uit:
Op dinsdag 17 juni 2014 had [verdachte] met het nummer [telefoonnummer 3] sms contact met het nummer [telefoonnummer 20]. Uit dit sms-verkeer ontstond het vermoeden dat deze sms berichten verband hielden met de handel in verdovende middelen, dan wel de betalingen daarvan. Omstreeks 18.48 uur die dag werd het beltegoed opgevraagd van het nummer [telefoonnummer 3]. Dit bleek slechts 14 cent te zijn. Vervolgens werden er nog twee berichten ontvangen van het nummer [telefoonnummer 20] waarna dit nummer ([telefoonnummer 3]) niet meer werd gebruikt.
Vanaf 19 mei 2014 werd voor het nummer [telefoonnummer 7] een printertap aangesloten. Uit de verkregen gegevens van deze printertap bleek dat het nummer [telefoonnummer 7] op 17 juni 2014, omstreeks 19.13 uur, contact had met het nummer [telefoonnummer 20] en dat er een vijftal sms-berichten werden verzonden/ontvangen tussen deze twee nummers. Het nummer [telefoonnummer 7] was in de periode daarvoor (19 mei 2014 tot 17 juni 2014) niet in gebruik geweest.
Op 18 juni 2014 werd een bevel afgegeven voor het opnemen en afluisteren van gesprekken gevoerd met het nummer [telefoonnummer 7]. De gesprekken werden opgenomen tot 15 juli 2014. Uit de verkregen gesprekken/berichten bleek dat ook in deze periode de telefoon werd gebruikt voor het ontvangen en verzenden van sms-berichten. De aangekozen masten waren veelal in de omgeving van de woning van [verdachte] en er was slechts contact met een beperkt aantal telefoonnummers. Het nummer [telefoonnummer 7] is in gebruik geweest tot en met 27 juni 2014. Tot 2 juli 2014 werd er nog wel gebeld en ge-sms’t naar dit nummer, maar er werd niet meer opgenomen/beantwoord.
Uit de verkregen mastgegevens van het nummer [telefoonnummer 7] bleek dat op 27 juni 2014 masten in Arnhem, Nijmegen en Veghel waren aangekozen. Het voertuig, een Audi personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 1], in gebruik bij [verdachte], was op 27 juni 2014 voorzien van een peilbaken. Uit de verkregen bakengegevens van dit baken bleek dat dit baken toen in Arnhem is geweest.
Processen-verbaal bakengegevens, bijlage 8.
In onderstaande tabel zijn een aantal gegevens verwerkt van de hierboven aangehaalde mast- en bakengegevens.
Datum | Tijdstip | Lijn/baken | Straat | plaats |
27-06-2014 | 11.46 uur | Baken [kenteken 1] | Esp | Eindhoven |
27-06-2014 | 12.08 uur | Baken [kenteken 1] | A50, km paal 142,5 | Wijchen |
27-06-2014 | 12.57 uur | Baken [kenteken 1] | Orchislaan | Arnhem |
27-06-2014 | 12.59 uur | TT57 | Apeldoornseweg | Arnhem |
27-06-2014 | 13.11 uur | Baken [kenteken 1] | A325, km paal 21.0 | Arnhem |
27-06-2014 | 13.30 uur | TT57 | Apeldoornseweg | Arnhem |
27-06-2014 | 13.31 uur | Baken [kenteken 1] | Sleedoornlaan 34 | Arnhem |
27-06-2014 | 13.37 uur | Baken [kenteken 1] | A325, km-paal 14.6 | Elst |
27-06-2014 | 13.40 uur | TT57 | Stationsstraat | Nijmegen |
27-06-2014 | 13.41 uur | Baken [kenteken 1] | A15, km-paal 155.4f | Valburg |
27-06-2014 | 14.05 uur | TT57 | Schoolhuisweg | Veghel |
27-06-2014 | 14.07 uur | Baken [kenteken 1] | A50, km-paal 107.1 | Veghel |
Het nummer [telefoonnummer 7] betrof een prepaid aansluiting van KPN Lebara.
CIOT gegevens, bijlage 3.
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 7].
[verdachte] gebruiker [telefoonnummer 6] (TT59)
Dat [verdachte] de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] was blijkt uit:
Op 27 juni 2014 te 14.23 uur bleek uit de printertap dat het nummer [telefoonnummer 6] actief werd en dat die dag te 14.25 uur en 14.27 uur telefonisch contact plaatsvond met het nummer [telefoonnummer 21].
Het nummer [telefoonnummer 21] had op 27 juni 2014 om 14.01 uur nog sms-contact met het nummer [telefoonnummer 7] in gebruik bij [verdachte].
Uit vorenstaande valt af te leiden dat [verdachte] kennelijk op dat moment het nummer [telefoonnummer 6] in gebruik had genomen.
Op 27 juni 2014 werd een bevel afgegeven voor het opnemen en afluisteren van gesprekken gevoerd met het nummer [telefoonnummer 6]. Uit de verkregen gesprekken/berichten bleek dat in de periode 28 juni 2014 tot en met 4 juli 2014 de telefoon werd gebruikt voor het ontvangen en verzenden van sms-berichten met een beperkt aantal nummers. De aangekozen masten waren veelal in de omgeving van de woning van [verdachte] en er was slechts contact met een beperkt aantal telefoonnummers.
Uit de verkregen mastgegevens van het nummer [telefoonnummer 6] bleek dat op 4 juli 2014 masten in Arnhem waren aangekozen. Het voertuig, een Audi personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 1], in gebruik bij [verdachte], was op 4 juli 2014 voorzien van een peilbaken. Uit de verkregen baken gegevens van dit baken bleek dat dit baken toen in Arnhem is geweest.
Processen-verbaal bakengegevens.
In onderstaande tabel zijn een aantal gegevens verwerkt van de hierboven aangehaalde mast- en bakengegevens
Datum | Tijdstip | Lijn/baken | Straat | plaats |
04-07-2014 | 10.24 uur | Baken [kenteken 1] | Noord Brabantlaan | Eindhoven |
04-07-2014 | 10.40 uur | Baken [kenteken 1] | A50, km-paal 119,3 | Veghel |
04-07-2014 | 11.00 uur | Baken [kenteken 1] | A325, km-paal 12.3 | Nijmegen |
04-07-2014 | 11.01 uur | TT59 | Stationsstraat | Nijmegen |
04-07-2014 | 11.51 uur | TT59 | Apeldoornseweg | Arnhem |
04-07-2014 | 13.15 uur | Baken [kenteken 1] | Velperplein | Arnhem |
04-07-2014 | 12.13 uur | TT59 | Apeldoornseweg | Arnhem |
04-07-2014 | 13.41 uur | Baken [kenteken 1] | A50, km-paal 116.7 | Veghel |
04-07-2014 | 13.41 uur | Baken [kenteken 1] | [b-straat] | [plaats] |
Het nummer [telefoonnummer 6] betrof een prepaid aansluiting van KPN Lebara.
CIOT gegevens, bijlage 3.
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer 6].
Blackberry's in gebruik bij [verdachte]:
Uit het onderzoek is verder gebleken dat [verdachte] vermoedelijk voor zijn criminele activiteiten naast sms-telefoons ook gebruik maakte van blackberry's. Bij een observatie op 10 januari 2014 werd gezien dat [verdachte] gebruik maakte van een blackberry en men hoorde dat hij zei dat hij ging "pingen".
Opmerking verbalisant: pingen is een term die gebruikt wordt door blackberry-gebruikers voor het verzenden van gratis berichten.Processen-verbaal observatie, bijlage 7.
Op 13 januari 2014 vond er wederom een observatie plaats op [verdachte]. Bij deze observatie werd tevens gebruik gemaakt van een zogenaamde IMSl-catcher. Door de inzet van deze IMSl-catcher bleek dat [verdachte] toen vermoedelijk in het bezit was van 6 gsm-toestellen.
Processen-verbaal inzet IMSl-catcher, bijlage 9.
3 van deze 6 gsm-toestellen hadden Imeinummers vermoedelijk behorende bij toestellen van het merk/type Blackberry Curve.
Opmerking verbalisant: Uit onderzoek is bekend dat het 1 laatste cijfer van het imeinummer een variabel nummer is en op verschillende momenten een ander getal kan zijn.
Proces-verbaal bevindingen imeinummers 30-531 306, bijlage 10.
[verdachte] (tijdelijke) gebruiker blackberry [005] (TT24) ([telefoonnummer 8])
Op 15 januari 2014 werd een bevel afgegeven voor het opnemen en afluisteren van gesprekken gevoerd met het nummer [005] tot 11 februari 2014. Gedurende deze periode werden er geen gesprekken opgenomen en bleek dat het toestel alleen werd gebruikt om te internetten. Het berichten verkeer kon niet worden gelezen.
Uit het proces-verbaal telefoongebruik [betrokkene 1] blijkt onder andere dat als [betrokkene 1] in Nederland is, hij de gebruiker is van deze Blackberry met het (meinummer [005].
Echter als [betrokkene 1] in Spanje is vermoedelijk [verdachte] de gebruiker van dit Imeinummer.
Gedurende het onderzoek bleek namelijk dat [betrokkene 1] meerdere malen naar Spanje is afgereisd. [betrokkene 1] verbleef onder andere in Spanje gedurende de volgende periodes:
04 mei 2013 t/m 14 mei 2013
12 juni 2013 t/m 14 juni 2013
16 juli 2013 t/m 31 juli 2013
04 september 2012 t/m 06 september 2013
13 oktober 2013 t/m 20 oktober 2013
18 november 2013 t/m 22 november 2013
16 december 2013 t/m 19 december 2013
07 januari 2014 t/m 23 januari 2014
06 februari 2014 t/m 13 februari 2014
01 maart 2014 t/m 07 maart 2014
12 maart 2014 t/m 20 maart 2014
17 april 2014 t/m 25 april 2014
03 mei 2014 t/m 13 mei 2014
25 juli 2014 t/m 5 september 2014
10 september 2014 t/m 17 september 2014
Het proces-verbaal van bevindingen verblijf [betrokkene 1] in Spanje, nr. 2611128HZ-3751 is als bijlage bij het algemeen dossier gevoegd.
Dat [verdachte] de tijdelijke gebruiker van het toestel met het IMEI nr. [005] blijkt uit:
De hierboven genoemde inzet van de IMSI-catcher op 13 januari 2014.
Tijdens de hierboven genoemde perioden (als [betrokkene 1] in Spanje is) is uit de historische printgegevens af te leiden dat het blackberry toestel met het imeinummer [005] andere mastlocaties aanstraalde. Veel van de dan aangestraalde mastlocaties lagen in de directe omgeving van de woning van [verdachte], woonachtig aan [b-straat 1] te [plaats]. Een van de meest aangestraalde mastlocatie in boven genoemde perioden is de Graspieper, een overzichtskaart is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Overzichtskaarten masten, bijlage 6.
Daarnaast bleek uit onderzoeksgegevens dat [verdachte] met een ander telefoonnummer, bij hem in gebruik, een afspraak maakte met een NN-man op donderdag 16 januari 2014 omstreeks 13.30 uur. Deze afspraak met deze NN-man vond plaats bij het Van der Valk hotel te Breukelen. Uit de historische printgegevens is af te leiden dat het toestel met het Imeinummer [005] op 16 januari 2014 omstreeks 13.34 uur, een mast aanstraalde gelegen aan de Broekdijk Oost te Breukelen. Dit is overeenkomstig met de observatie die op dat tijdstip plaats vond op [verdachte].
Processen-verbaal observatie, bijlage 7.
Uit de historische printgegevens van dit imeinummer, over een periode 01 augustus 2013 tot en met 15 mei 2014 is verder nog af te leiden:
dat er data beschikbaar is vanaf 21 augustus 2013;
dat in het toestel het Amerikaanse telefoonnummer [telefoonnummer 8] is gebruikt;
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de-tijdelijk-e gebruiker is van het toestel met het imeinummer [005].
[verdachte] gebruiker blackberry [006] (TT26) ([telefoonnummer 22])
Dat [verdachte] de gebruiker van het toestel met het imeinummer [006] blijkt uit:
De hierboven genoemde inzet van de IMSl-catcher op 13 januari 2014.
Op 15 januari 2014 werd een bevel afgegeven voor het opnemen en afluisteren van gesprekken gevoerd met het nummer [006] geldig tot 8 april 2014. Uit het onderzoek van telecommunicatie is gebleken dat [verdachte] met het toestel met het imeinummer [006] contact had met een beperkt aantal mobiele telefoonnummers (prepaid aansluitingen) en met de gebruikers van deze nummers uitsluitend sms verkeer onderhield. Via de sms-berichten werden onder meer afspraken gemaakt voor ontmoetingen. Bij het verzenden van deze berichten werd veelal gebruik gemaakt van de masten in de omgeving van de woning van [verdachte], gelegen aan het [b-straat 1] te [plaats], zoals de mast Huiskesweg te Eindhoven. Tevens werden de historische printgegevens van dit imeinummer opgevraagd over de periode 1 augustus 2013 tot en met 14 januari 2014. In het toestel werd het telefoonnummer [telefoonnummer 22] gebruikt en dit toestel/nummer is in gebruik geweest in de periode 13 januari 2014 tot en met 12 maart 2014.
Uit opgenomen gesprekken van het imeinummer [006] ([telefoonnummer 22]) bleek dat er middels sms-berichten een afspraak was gemaakt bij hotel [C] voor een ontmoeting op 16 januari 2014. Zie hiervoor bijgevoegde sms-berichten.
Op 16 januari 2014 omstreeks 13.08 uur werd bij een observatie op [verdachte] gezien dat het bij hem in gebruik zijnd voertuig, merk Audi AB, kenteken [kenteken 1], stond op het parkeerterrein nabij hotel/restaurant [C], [g-straat 1]. Tussen 13.20 en 13.30 uur werd gezien dat [verdachte] in het genoemde hotel/restaurant aan een tafel zat samen met een nn-man.
Processen-verbaal observatie, bijlage 7.
Het nummer [telefoonnummer 22] is een prepaid nummer uitgegeven door Vodafone CIOT gegevens, bijlage 3.
Gezien bovenstaande bevindingen is het zeer aannemelijk dat [verdachte] de gebruiker is van het toestel met het imeinummer [006] en telefoonnummer [telefoonnummer 22].
[verdachte] mogelijk gebruiker [007] (TT27) ([telefoonnummer 23])
Dat [verdachte] mogelijk de gebruiker van het toestel met het imeinummer [007] blijkt uit:
De hierboven genoemde inzet van de IMSl-catcher op 13 januari 2014.
Van dit derde Imeinummer [007], dat op 13 januari 2014 middels de IMSl-catcher was verkregen, werden de gesprekken opgenomen vanaf 15 januari 2014 tot 11 maart 2014. In deze periode werden er slechts twee sms-berichten verzonden en een sms-bericht ontvangen. In het toestel werd het telefoonnummer [telefoonnummer 23] gebruikt. Dit betreft een prepaid nummer van Vodafone.
CIOT gegevens, bijlage 3.
Uit de historische printgegevens van het imeinummer [007], bleek dat het toestel op 11 januari 2014 in gebruik was genomen en contact heeft gehad met een ander nummer. Tevens bleek dat het toestel veelvuldig een mast aan koos die was gelegen in de omgeving van de woning van [verdachte].
Het is gezien bovenstaande aannemelijk dat [verdachte] het toestel met het Imeinummer [007] in gebruik heeft gehad.
[verdachte] gebruiker blackberry [008] (TT51) ([telefoonnummer 24])
Uit de inzet van de IMSl-catcher in januari en maart 2014, bleek dat [verdachte] vermoedelijk in het bezit was van toestel met het imeinummer [008].
Processen-verbaal inzet IMSI-catcher, bijlage 9.
Vervolgens werden de historische printgegevens van dit imeinummer [008] opgevraagd. Uit de verkregen gegevens bleek dat dit imeinummer zeer vermoedelijk in gebruik is geweest bij [verdachte]. Uit de printgegevens bleek dat dit nummer op 20-01-2014 in gebruik is genomen en dat er alleen maar gebruik is gemaakt van het internet. Ook werden de gesprekken gevoerd via dit imeinummer opgenomen en uitgeluisterd in de periode 14 mei 2014 tot 10 juni 2014. In deze periode werd echter alleen maar gebruik gemaakt van het internet en was de verkregen data niet te lezen.
Dat [verdachte] de gebruiker van dit toestel is blijkt onder andere uit het feit dat:
- dit toestel bij gebruik veelvuldig de mast aan de Graspieper in Eindhoven aanstraalde. Dit was de meest voorkomende mast in de bevraagde periode. Deze mast is bekend binnen het onderzoek Gutenberg als een "thuismast" van [verdachte];
- op 28 januari 2014 vond er een observatie plaats op [verdachte], de bevindingen van deze observatie zijn vergeleken met de historische gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 24], dat op die dag in het toestel met het imeinummer [008] werd gebruikt. Hieruit bleek dat deze telefoon kennelijk "mee reist", zie onderstaand overzicht.
Lijn/middel | Tijdstip | locatie | |
31681515914 | 8:34:46 | Graspieper 7, Eindhoven | |
observatie | 09.21 | Opel Vivaro staat bij de woning | [b-straat 1], [plaats] |
observatie | 10.55 | lichten Opel Vivaro worden ontstoken | [b-straat 1], [plaats] |
31681515914 | 10:57:13 | Industrieweg 26, Eindhoven | |
observatie | 10.57 | [verdachte] rijdt in de Vivaro | Sliffertsestraat, Eindhoven |
31681515914 | 11:39:17 | Reinesteinseweg 8, Nieuwegein | |
observatie | 12.30-13.40 | [verdachte] parkeert de vivaro | Doctor CJK van Aalstweg, Hoorn |
observatie | 14.40 | Opel Vivaro rijdt over de A2 thv km paal 73,5 | A2, Vianen |
31681515914 | 14:52:48 | Slimweistraat 2, Waardenburg | |
observatie | 15.27 | Vivaro staat bij de woning | [b-straat 1], [plaats] |
31681515914 | 17:59:14 | Steijgerweg 3, Eindhoven | |
observatie | 18.09 | [verdachte] rijdt in de vivaro | Pyrmontstraat, Eindhoven |
observatie | 18.21 | vivaro staat op een oprit bij een woning | [c-straat], [plaats] |
31681515914 | 18:22:43 | Meiveld 12, Veldhoven | |
31681515914 | 18:26:48 | Dorpstraat 18, Veldhoven | |
31681515914 | 18:27:45 | Meiveld 12, Veldhoven | |
observatie | 18:33 | vivaro rijdt weg bij een woning | [c-straat], [plaats] |
31681515914 | 18:34:29 | De Schaatsenmaker 8, Veldhoven | |
observatie | 18.43 | [verdachte] parkeert de vivaro | Kastelenplein, Eindhoven |
31681515914 | 19:20:22 | Herman Gorterlaan 1, Eindhoven | |
31681515914 | 19:24:56 | Genneperweg, Eindhoven | |
observatie | 19.35 | [verdachte] parkeert de vivaro | Industrieweg, Eindhoven |
31681515914 | 21:26:02 | Meerenakkerweg 7, Eindhoven | |
31681515914 | 23:26:02 | Meerenakkerweg 7, Eindhoven | |
31681515914 | 23:59:19 | Prof Dr Dorgelolaan 50, Eindhoven |
Processen-verbaal observatie, bijlage 7.
Ook op andere dagen vertoonde het imeinummer [008] een zelfde beeld waaruit blijkt dat [verdachte] hoogst waarschijnlijk de gebruiker is van dit nummer. Het imeinummer is alleen gebruikt voor internetverkeer via Blackberry.net, Freelntemet en Internet.
Het nummer [telefoonnummer 24] werd veelvuldig gebruikt in het toestel. Dit telefoonnummer [telefoonnummer 24], stond op haam van [D] BV, gevestigd [h-straat 1] te Arnhem.
Bestuurder van [D] BV is [E] BV, waarvan de directeur [betrokkene 10], geboren op [geboortedatum]-1979 te [geboorteplaats] is. Genoemde [betrokkene 10] werd op 12 maart 2014 bij een observatie op [betrokkene 1] gezien. Zij zijn toen samen naar Spanje gereisd. Van [betrokkene 10] is bekend dat hij zich bezig houdt/heeft gehouden met het faciliteren van criminelen door middel van het leveren van gecrypte communicatie middelen en het sweepen van auto’s en woningen. In het toestel met het imeinummer [008], werd nog een tweede telefoonnummer ten name van [D] BV gebruikt. Daarnaast zijn er nog 5 andere Nederlandse simkaarten gebruikt in dit toestel, deze zijn telkens enkele keren gebruikt op verschillende dagen. Deze nummers hebben allen n.a.w. gegevens, die nog niet bekend waren binnen het onderzoek.
CIOT gegevens, bijlage 3.
[verdachte] gebruiker/bezitter blackberry [009] ([telefoonnummer 25])
Bij de aanhouding van [verdachte] bleek dat hij in het bezit was van twee telefoons, waaronder een blackberry bold met het imeinummer [009].
Proces-verbaal van bevindingen nr 2611128HZ - 3417, bijlage 11.
Uit de verkregen historische gegevens van dit imeinummer over de periode 1 januari.2014 tot en met 23 september 2014 bleek dat er alleen data was op 8 augustus 2014. Er werd toen alleen gebruik gemaakt van het internet. In dit toestel werd toen het nummer [telefoonnummer 25] gebruikt.
Het nummer [telefoonnummer 25] betreft een telefoonnummer op naam van [D] B.V. voornoemd.
CIOT gegevens, bijlage 3.”
15. Onder het kopje ‘FEIT 4 DEELNAME AAN CRIMINELE (DRUGS)ORGANISATIE’ bevat de aanvulling op de bestreden uitspraak een groot aantal bewijsmiddelen, die zijn gerubriceerd onder diverse subkopjes. De steller van het middel is het in het bijzonder te doen om de werkwijze die het hof heeft gehanteerd in paragraaf 4.4 van de aanvulling. Deze paragraaf houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“4.4 OVC-gesprekken antiekzaak [A] en sms-verkeer op 26 februari 2014.
een relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 11 augustus 2014 (bron 1.1 p. 40-63).
Opmerking hof vooraf: In dit proces-verbaal worden OVC-gesprekken in samenvattende vorm weergegeven en geïnterpreteerd. Het hof heeft de samenvattende inhoud van de hierna door de verbalisant opgesomde OVC-gesprekken gecontroleerd aan de hand van de tevens bij dit proces-verbaal bijgevoegde onderliggende stukken (volledige weergaven) van die gesprekken en heeft hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd. Het hof volstaat dan ook met de samenvattende weergave en interpretatie van de gesprekken met daarbij telkens de vermelding van de vindplaats van het onderliggende gesprek.
Op 10 september 2013 bevindt [betrokkene 1] zich in de antiekzaak en is in gesprek met een NN man. De man vraagt hoe het met [verdachte] is. [betrokkene 1] zegt dat het goed is en dat het goed is met die kleine. (opmerking verbalisant: op […] 2013 is [verdachte] vader geworden van een zoon) (bron 1.1. p. 133)
Op 14 september 2013 bevindt [betrokkene 7] zich in de antiekzaak en is in gesprek met NN mannen. Een van de mannen vraagt hoe het eigenlijk met [verdachte] gaat. [betrokkene 7] zegt dat hij vorige week zondag bij [verdachte] naar de kleine is gaan kijken. [betrokkene 7] zegt dat ze een cadeautje zijn gaan brengen en bijgepraat hebben en [verdachte] helemaal happy was. (bron 1.1, p. 135)
Op 26 september 2013 voert [verdachte] in de antiekzaak een gesprek met [betrokkene 7]. [verdachte] en [betrokkene 7] gaan zachtjes praten en [verdachte] vraagt of [betrokkene 7] nog dinges voor hem heeft. [betrokkene 7] zegt dat net gehaald te hebben en [betrokkene 7] zegt dat hij een tasje pakt. (bron 1.1, p. 137-138)
Op 11 oktober 2013 om 10:31 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen, gevolgd door [betrokkene 1] (bron 1.1, p. 139). Uit de OVC in de antiekzaak blijkt dat [betrokkene 1] en [verdachte] de hele dag samen op pad zijn, afspraken aflopen en de antiekzaak in en uitlopen. [verdachte] weet een “zij stapelaartje” te staan en gaat daar samen met [betrokkene 1] naar kijken. [betrokkene 1] zegt dat er nog iets is dat ze moeten doen, waarop [verdachte] zegt: Niet teveel op een dag hoor (bron 1.1, p. 140). Voorts informeert [verdachte] naar een straat, waarop [betrokkene 1] zegt dat hij denkt dat dit in Amsterdam is. [betrokkene 1] zegt dat [verdachte] moet zeggen dat hij hier in de buurt zit, want [betrokkene 1] denkt dat hun toch naar Antwerpen moeten. [betrokkene 1] zegt tegen [verdachte] dat hij hen later op de dag kan zien in Breda of zo. [verdachte] zegt niet te weten wat te moeten sturen want hij weet niet hoe of wat. [betrokkene 1] stelt voor aan [verdachte] om te gaan rijden. Wat is het plan vraagt [verdachte]. [betrokkene 1] stelt voor om even langs [betrokkene 11] te rijden (bron 1.1, p. 143) en ze nemen eerst nog even samen een ontbijtje. [verdachte] zegt dat hij 34 en een halve meier heeft gegeven aan die oplichter. [betrokkene 1] zegt tegen [verdachte] dat hij ook nog geld van hem ([betrokkene 1]) krijgt. [verdachte] zegt dat “hij” nog een heftruck had staan voor drie rooien maar [verdachte] weet niet hoe het zit (bron 1.1, p. 144). Omstreeks 12.09 uur blijkt dat [betrokkene 1] en [verdachte] samen weg zijn (bron 1.1, p. 145). Omstreeks 15.05 uur zijn [betrokkene 1] en [verdachte] weer terug in de antiekzaak met enkele anderen. Op enig moment zegt [betrokkene 1] tegen [verdachte]: “Ja een paar miljoen. Om half vijf heb ik effe met hem afgesproken”, (bron 1.1, p. 147).
Omstreeks 15.12 uur vraagt [verdachte] aan [betrokkene 1] hoe laat hij met “kanaal” (fonetisch) heeft afgesproken. [betrokkene 1] zegt: “twintig minuten”. [verdachte] vraagt: “Zal ik hem sturen”. [betrokkene 1] antwoordt: “Nee hij is er nog niet, anders had die al lang gestuurd die zenuwlijer”. Omstreeks 15.15 uur zegt [betrokkene 1] tegen [verdachte]: “Kom... naar de King”. [verdachte] zegt lachend: “Naar de grootste”, waarna ze samen vertrekken, (bron 1.1, p. 150)
Omstreeks 16.03 uur zijn [betrokkene 1] en [verdachte] weer terug in de antiekzaak (bron 1.1, p. 151) en vanaf omstreeks 16.13 uur gaat het gesprek over xtc pillen. [betrokkene 1] noemt ze “housenootjes”. Uit het gesprek blijkt dat [betrokkene 1] kennelijk diverse pillen heeft liggen in verschillende kleuren en samenstelling en ze mee wil geven aan een van de bezoekers om te proberen. [verdachte] zegt op enig moment: “Die heb ik er nog niet bij zitten” en ‘Die moet ik ook nog ophalen ja”. [betrokkene 1] laat kennelijk pillen zien en zegt: “Dit is een lichtere, deze is iets zwaarder en deze is nog iets zwaarder.” (bron 1.1, p. 152-154).
Vanaf 16.20 uur volgt een gesprek over gebruik van ketamine en cocaïne, [betrokkene 1] vertelt over een keer dat [verdachte] dacht dat hij coke gebruikte, maar hij had kennelijk ketamine gebruikt. Gesprek verder over dure horloges, (bron 1.1, p. 155). Omstreeks 16.31 uur blijkt dat [verdachte] een afspraak heeft waar [betrokkene 1] van op de hoogte is. [betrokkene 1] vraagt waar [verdachte] “hem” moet zien. [verdachte] zegt dat hij in Tilburg moet zijn. [betrokkene 1] zegt dat [verdachte] aan moet rijden, omdat hij anders te laat komt. (bron 1.1, p. 157)
Op 14 oktober 2013 omstreeks 12.44 uur komt er een man in de antiekzaak, die later kan worden geïdentificeerd als [betrokkene 12], geboren [geboortedatum] 1967. [betrokkene 12] voert een gesprek met [betrokkene 7], waaruit blijkt dat er kennelijk een transport met weed is onderschept of mislukt. Uit het gesprek blijkt dat [betrokkene 12] contact wil met [verdachte] of [betrokkene 1]. [betrokkene 7] zegt dat [betrokkene 1] in Spanje zit en hij [verdachte] wel zal sturen, (bron 1.1, p. 160)
Op 24 oktober 2013 omstreeks 10.33 uur zijn [betrokkene 1] en [verdachte] samen in de antiekzaak. Beiden lopen die dag meerdere keren in en uit en uit gevoerde gesprekken blijkt dat ze die dag samen afspraken met anderen hebben. [betrokkene 1] geeft [verdachte] opdracht iets te regelen. [betrokkene 1] zegt dat die jongens om half twee hier zijn [verdachte] zegt 2, 3 of 4 berichtjes te hebben gestuurd maar er wordt niet gereageerd. [verdachte] zegt dat ‘hij” ook van geen kanten wil. [verdachte] zegt: Ik heb gewoon gezegd ja we komen even praten jongens, we willen praten, we willen geen ruzie, die willen geen ruzie maken, we willen geen ruzie krijgen, we willen gewoon even praten en weten hoe het in elkaar zit, meer niet. Hij reageert gewoon niet. Ik zeg ja dan moeten ze het zelf weten, ze weten in ieder geval waar jij woont, ze weten waar je kale vriend woont dus... Dat zien ze van zelf.” [betrokkene 1] en [verdachte] vragen zich af waarom de andere partij niet even aan tafel komt om te kijken of er nog een uitweg is. [verdachte] zegt dat hij nog een sms telefoon met die Belg heeft. [betrokkene 1] zegt dat hij dadelijk met [verdachte] wil meerijden en dat ze iets afgooien bij die jongen in Strijp, dan heeft [verdachte] die ook een keer gezien (bron 1.1. p. 165-166).
Op 24 oktober 2013 omstreeks 11.25 uur blijkt dat [verdachte] broodjes is gaan halen voor iedereen (bron 1.1. p. 168). Op 24 oktober 2013 omstreeks 12.21 uur blijkt dat [verdachte] een afspraak heeft gemaakt met iemand op de antiekzaak. [betrokkene 1] zegt dat ze zo weg zijn waarop [verdachte] zegt dat ‘hij” meteen zou komen. Omstreeks 12.24 uur zegt [verdachte] woordelijk tegen [betrokkene 1]: “Nou zit ik allemaal die dingen te sturen, stuurt die me niks terug die rukeend!” Wie? vraagt [betrokkene 1]. [verdachte]: “Venlo. Zit ik daar op dinge te wachten” (bron 1.1, p. 170). Even later zegt [verdachte] tegen [betrokkene 1] dat het vanavond half acht wordt. [betrokkene 1] heeft al afgesproken met iemand anders en [verdachte] vraagt of [betrokkene 1] die niet kan afzeggen. [verdachte] zegt dat “ze” ook navraag naar die vader hebben gedaan en dat schijnt een oplichter en een dief te zijn. [betrokkene 1] zegt dat “hun” het hebben aangepakt en niet wij. [verdachte] zegt: “Nee wij hebben alleen service verleend.” en “die bril weet ook dat wij nergens niks mee van doen hebben.” (bron 1.1, p. 172)
Op 24 oktober 2013 omstreeks 12.54 uur vraagt [verdachte] aan [betrokkene 1] hoe hij dat wil doen met die afspraak. [betrokkene 1] zegt of hij niet wil vragen of het eerder kan hij heeft toch een afspraak. [verdachte] vraagt of de afspraak daar bij “hem” is. [betrokkene 1] zegt dat “hij” om half tien hier heen komt. Vervolgens vraagt [verdachte] hoe laat dingetje hier is. [betrokkene 1] zegt daarop: “Hij is hier acht uur. Moet je ff (even) sturen, moet je zeggen hij zegt ’s-middags twee uur tegen mij. Dat ken ik niet in één keer veranderen van acht uur ‘s avonds naar twee uur.” (bron 1.1, p. 175)
Op 24 oktober 2013 omstreeks 13.44 uur vraagt [betrokkene 1] aan [verdachte]: “Waren toch goed of niet, die 17?” [verdachte] zegt dat hij die nog moet maken, maar dat die wel goed zijn. [betrokkene 1] zegt vervolgens: “Hij moet ze weer maken nog. Wat doe jij toch heel de dag?” [verdachte] zegt: “Ik geloof dat ik hier al vanaf vanmorgen ben niet.” [betrokkene 1] vraagt wat [verdachte] gisteren dan gedaan heeft. [verdachte] zegt dat hij gisteren laat terug was en ‘s avonds niet werkt. (bron 1.1, p. 178)
Omstreeks 13.58 uur blijkt uit de OVC opname dat [betrokkene 1] en [verdachte] uit de antiekzaak vertrekken (bron 1.1. p. 181). Omstreeks 14.04 uur komt [betrokkene 1] weer binnen en zegt tegen een NNman: “dit was [verdachte] maar die is hetzelfde als ik”. Nnman zegt dat hij dat al begrepen had. [verdachte] komt ook weer binnen.
Omstreeks 14.06 uur zegt [betrokkene 1] dat “hij” weer een keer op en neer moest. NNman zegt dat hij dan gewoon monsters heeft, dan komt dat wel goed. Hij moest er 50 voor iemand hebben. Dan heb ik 20 pakjes over die kan ik dan als monstertjes uit delen. Ze hebben wel veel belangstelling maar ze willen allemaal een keer proeven he. [betrokkene 1] zegt dat dat normaal is he. Omstreeks 14.07 uur zegt [betrokkene 1]: “In principe als je weer een beetje op de dinge en ze hebben continue, is dat een leuk handeltje kun je gewoon iedere week goed de kost van verdienen. Maar dat blijft altijd, want over twee weken is het weer op.” Tijdens voorgaand gesprek zijn ook [betrokkene 7] en een NNman aanwezig. [betrokkene 7] zegt: “Is goed jongen, komt goed. Niet teveel over buurten, rustig aan een beetje he.” De NNman zegt: “Nee daar praat ik nooit over [betrokkene 7]. Nee dat kun je wel aan mij overlaten.” NNman zegt vervolgens: “Ja maar ik weet nu wie er bij zit he want anders praat ik er helemaal niet over. Dan zal je mij er niet over horen. Maar ik doe ook nooit niks over de telefoon of zo.” [betrokkene 7] zegt: “Nee nooit niet doen, ik zeg gewoon, lampje ophalen, of klokske ophalen of zo.” NNman zegt: “ja... dan weet ik wel wat er aan de hand is.”
Omstreeks 14.08 uur zegt [betrokkene 1]: “Zullen we even rijden?’ (bron 1.1, p. 182-183) (hof: hiervoor onder 11.4 is reeds opgemerkt dat [betrokkene 1] en [verdachte] op 24 oktober 2013 een ontmoeting hadden met twee onbekende mannen, vermoedelijk Engelsen, in het Van der Valk Motel in Gilze)
Op 4 november 2013 omstreeks 18.07 uur zijn [betrokkene 1] en [verdachte] in de antiekzaak. [verdachte] vraagt aan [betrokkene 1]: “Wanneer moeten we weer ehh.” [betrokkene 1] zegt: “Ik weet het niet, ik zit te wachten, hij reageert niet onze [betrokkene 6].” [betrokkene 1] vraagt zich vervolgens af waar al dat geld toch vandaan komt en zegt dat het niet normaal is. [verdachte] zegt ook dat het niet normaal is en zegt iets onverstaanbaars over gaan sturen en ‘als ik bij hem een dag geen meier moet betalen dan ehh.” [betrokkene 1] zegt dat hij ‘hem” laatst vijfhonderd extra had gegeven om telefoons te laten halen en dat ‘hij” toen zat te zeuren dat “hij” twee keer op en neer naar Amsterdam was geweest, (bron 1.1, p. 185)
Verder op in gesprek vraagt [verdachte] of ze nog iets moeten hebben, waarop [betrokkene 1] zegt: “Ja als hij komt brengen wel. Heb jij nog drie?” [verdachte] zegt van wel, maar dat het een ander merk is. [betrokkene 1] zegt: “Ja maat dat maakt niet uit. We kijken niet zo nauw. Vol er op. Beginnen we mee. Als de kleur goed is. Ja toch.” [verdachte] zegt dat dat klopt en [betrokkene 1] zegt: “Wij zijn toch de cannaclub. Oh geloof me dat hij dat heeft gedaan he.” Vervolgens zegt [betrokkene 1]: “Dat is het enigste waar hij wel wat mee verdiend heeft he.” [verdachte] zegt: “En veel hoor. Als we daar wel eens tien stukjes mee maken dan had hij zo een grote afwasteil en daar gooide hij een haffel in en die sprayde hij nat en die deed hij een beetje mengen en dan sprayde hij die weer nat en gooide hij erop en deed hij een beetje schudden dat het eraan bleef plakken en hij deed dat wel hoor.” (bron 1.1, p. 186)
Op 6 november 2013 omstreeks 16.21 uur loopt [verdachte] de antiekzaak binnen en vraagt naar [betrokkene 1]. [betrokkene 7] zegt dat die even een broodje is gaan halen. Kort daarna komt er een NNman de antiekzaak binnen en volgt een gesprek tussen [verdachte] en deze NNman. Uit het gesprek blijkt dat [verdachte] vier dozen met onbekende inhoud voor de man heeft. Het betreft kennelijk illegale handel want er wordt gezegd dat als ze je met die rommel pakken, moet je belasting betalen. [verdachte] zegt dat hij al twee keer bij de man aan de deur is geweest en er nu vier achterin heeft liggen. [verdachte] zegt dat “hij” stuurt dat ze alle vier voor de man zijn. (bron 1.1, p. 189-190)
[verdachte] vraagt aan [betrokkene 7] of hij iets van de frietzaak moet hebben. [betrokkene 7] zegt dat [betrokkene 1] al iets mee zou brengen. Omstreeks 16.39 uur zegt [verdachte] tegen [betrokkene 7]: “Waar is die tijd gebleven dat we 500-tjes konden koppen, (lacht) nu moeten we 50-tigjes koppen.” [betrokkene 7] zegt dat vele kleintjes ook groot maken (bron 1.1., map 1, p. 193). Omstreeks 16.44 uur komt [betrokkene 1] binnen, waarop [verdachte] zegt: “Hé leider.” Vervolgens zegt [verdachte] tegen [betrokkene 1] dat “hij” hier net was en maar twee dozen wilde, “hij” wilde niks thuis hebben staan. [verdachte] zegt dat “hij” twee dozen heeft afgerekend. [betrokkene 1] zegt dat het oke is. [verdachte] zegt: “Het zijn andere, ruiken anders. Moet je dadelijk maar eens ruiken, ze ruiken anders. Nou ruiken ze chemisch.” [betrokkene 1] bevestigt dit. [verdachte] zegt: “Ja en nou zijn ze aan één kant hol en aan de andere kant zit die haai. En aan één kant zijn ze hol en dat waren die andere niet.” [betrokkene 1] zegt dat die andere mooier waren. [betrokkene 1] vraagt of [verdachte] gezegd heeft dat ze al twee keer bij “hem” zijn geweest. (bron 1.1, p. 195).
[verdachte] zegt dat maandag dingetje hier is. Oke zegt [betrokkene 1]. [verdachte] zegt dat “hij” alles even uit komt leggen en in elkaar duwen. [verdachte] zegt: “Hé.. .. hij tovert overal het geld vandaan hoor.” [verdachte] zegt: “Dat zou fijn zijn zo als je uit iedere zak zo even 5 rooie kunt trekken, hé?” en “Die andere die uhh 5 die nog komen, die wil [betrokkene 6] ook hebben. Ze hebben nog niet gekeken zei hij maar ze willen ze wel hebben.” [betrokkene 1] vraagt of [verdachte] daar toch wel iets aan wint, waarop [verdachte] aangeeft dat ze dan wel iets duurder worden. [betrokkene 1] zegt dat hij er bij hun ook iets af probeert te krijgen. [verdachte] praat verder over iets dat stinkt in die zak, een hele rare chemische lucht en dat ze al iemand hebben om te proberen, (bron 1.1, p. 196)
Omstreeks 16.58 uur is weer het geluid van papier wat snel over elkaar heen gehaald wordt (vermoedelijk geld tellen) Iemand telt ook in zichzelf. [verdachte] zegt dat hij er niks heeft afgehaald. [betrokkene 1] vraagt of deze ook goed is. [verdachte] zegt dat hij dat niet weet en denkt dat die er al in zat, [verdachte] vraagt hoeveel [betrokkene 1] in zijn tas had, waarop [betrokkene 1] zegt 6,6. [verdachte] zegt dat het dan goed is en dat hij alles wat hij [betrokkene 1] gegeven heeft gecheckt is. [verdachte] zegt dat sinds ze hebben gezegd dat er vals bij zit, is het geen één keer meer voorgekomen. Omstreeks 16.59 uur is weer het geluid van papier over elkaar schuiven (geld tellen) en iemand die telt. [betrokkene 1] zegt dat er een elastiek om moet, waarop [verdachte] zegt dat hij in het binnenvak van de tas van [verdachte] allemaal elastiekjes zitten en die er in heeft gegooid. [verdachte] zegt: “Hij heeft alles jongen, hoeft alleen nog maar een telmachine in.” (bron 1.1, map 1, p. 197)
Op enig moment verlaten [betrokkene 1] en [verdachte] samen de antiekzaak, (bron 1.1, p. 199)
Op 11 november 2013 omstreeks 15.00 uur zijn [betrokkene 1] en [verdachte] in de antiekzaak. [verdachte] zegt tegen [betrokkene 1] dat hij meteen even ergens (onverstaanbaar) langs rijdt en die vijf geeft. [betrokkene 1] zegt dat dat goed is. [verdachte] zegt: “Dan zijn we weer er door heen.” Vervolgens zegt [verdachte] dat hij een rooitje heeft opgehaald voor [betrokkene 1]. [betrokkene 1] zegt dat hij dat weet en daarna zegt [betrokkene 1]: ‘Ja, 52, compleet”, (bron 1.1, p. 201)
Vervolgens zegt [betrokkene 1] iets onverstaanbaars waarop [verdachte] antwoordt: “Ja dat weet ik die zou vandaag komen. Maar ja dat kan niet toch. Die zie ik nog wel als het moet en anders morgen. Ga nou telefoontjes ophalen thuis, en even bij pakken...onverstaanbaar... stuur straks wel even, pak even telefoontjes op.. onverstaanbaar. Vervolgens praten ze verder over iets dat [verdachte] nog niet na heeft getrokken en het woord digitaal valt. [verdachte] heeft een jongen gezien en heeft kennelijk iets gehaald. [betrokkene 1] zegt dat ze even moeten kijken en dat het meer is, iets van 2 of 53 of 54, moet [verdachte] even tellen. [verdachte] zegt dat het nog niet door die dinge is gegooid en hij dat nog even moet doen. (bron 1.1, p. 203)
Op 14 november 2013 omstreeks 12.29 uur komt [betrokkene 1] de antiekzaak binnen en vraagt aan zijn vader of [verdachte] is geweest. [betrokkene 7] zegt van niet (bron 1.1, p. 206).
[betrokkene 1] zegt dat hij stom is geweest en zijn telefoontjes bij [verdachte] in de auto heeft laten liggen. [betrokkene 7] vraagt of hij [verdachte] even moet bellen. [betrokkene 1] zegt van niet en dat hij had verwacht dat [verdachte] wel zo slim was geweest om die telefoons af te gooien. [betrokkene 7] zegt dat [betrokkene 1] zijn telefoon kan nemen en vraagt of hij [verdachte] net een berichtje kan sturen of bellen. [betrokkene 1] zegt van niet. (bron 1.1, p. 207)
Op 14 november 2013 omstreeks 13.28 uur komt [betrokkene 1] binnen. [betrokkene 1] verontschuldigt zich bij [betrokkene 13] en zegt dat hij het een beetje druk heeft. [T]egen [verdachte] zegt hij dat ze moeten gaan. [betrokkene 1] zegt tegen [verdachte] dat hij zijn telefoon bij hem in de auto heeft laten liggen. [verdachte] zegt dat hij dat niet wist maar dat hij dat net hoorde van [betrokkene 7]. [betrokkene 1] kon hem daarom niet bereiken. [betrokkene 13] komt er tussen en heeft het over staal en iets meegeven. [betrokkene 1], [betrokkene 13] en [verdachte] lopen het kantoor uit. (bron 1.1, p. 211)
Op 15 november 2013 omstreeks 10.10 uur komen [betrokkene 1] en [verdachte] samen in de antiekzaak en vertrekken van daaruit naar de Dongenseweg in Dongen. Uit het gesprek is op te maken dat ze naar [betrokkene 6] rijden. Uit nader onderzoek is gebleken dat [betrokkene 6], geboren [geboortedatum] 1956 zich zeer vermoedelijk bezig houdt met antiekhandel en het opkopen van hennep (bron 1.1, p. 215).
Verder blijkt die dag dat [verdachte] en [betrokkene 1] die avond bij [F] (restaurant) hebben gereserveerd (bron 1.1, p. 216).
Op 13 december 2013 omstreeks 17.10 uur zijn [betrokkene 1] en [verdachte] samen in de antiekzaak. [betrokkene 1] heeft het over klokken en dat ze die andere toch niet om doet. Nu heeft hij ze omgeruild en is het toch goed. Verder over afspraken die [verdachte] kennelijk heeft lopen en wisselen beiden informatie uit over zaken die spelen. [betrokkene 1] vraagt onder meer of [verdachte] het nummer van die jongen heeft. [verdachte] vraagt aan [betrokkene 1]: “Dan kwam hij zeker van de dinges af hoe heet dat, die kampert uit Den Haag.” Ze zeggen nog iets tegen elkaar maar dit is niet te verstaan. [betrokkene 1] zegt iets tegen [verdachte] of hij ergens naar toe gaat, waar naar toe is niet te verstaan. [verdachte] zegt dat die nu op hem zit te wachten. 3 stukjes ophalen zegt [verdachte]. [betrokkene 1] vraagt of [verdachte] het nummer van die jongen heeft. [verdachte] zegt dat hij dat heeft, maar dat die jongen zijn telefoon uit heeft staan. [verdachte] zegt dat het maandag wordt. [verdachte] en [betrokkene 1] praten zo zacht met elkaar dat het niet te verstaan is. [betrokkene 1] zegt iets over wat ze vandaag of morgen krijgen. [verdachte] vraagt of het negen was. Omstreeks 17.20 uur zegt [verdachte] dat hij zo moet gaan, omdat hij bij dingetje moet zijn en [verdachte] vraagt wat hij nog meer tegen “hem” moet zeggen. [verdachte] staat op en wenst [betrokkene 7] een fijn weekend en zegt dat hij morgen misschien nog wel even binnen loopt. Dat vindt [betrokkene 7] fijn. [verdachte] zegt: “[betrokkene 1]... ik ben naar Sjakie toe.” Ja zegt [betrokkene 1]. Dan vertrekt [verdachte], (bron 1.1, p. 218)
Op 14 december 2013 omstreeks 15.06 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen. Uit het gesprek blijkt dat hij bij [betrokkene 7] telefoontjes af komt geven die voor [betrokkene 1] bestemd zijn. (bron 1.1, p. 220)
Op 20 december 2013 is [betrokkene 1] in de antiekzaak en voert een gesprek met [betrokkene 7]. Hij vertelt dat hij twee weken geleden in het Holiday Inn hotel was, samen met [verdachte] en nog een man. [betrokkene 1] heeft daar drie whisky besteld en moest 133 euro afrekenen. Voorts gaat het gesprek over geld. Er vindt een discussie plaats waaruit blijkt dat [betrokkene 1] kennelijk aan iemand 5000 euro teveel heeft betaald. Er worden meerdere bedragen genoemd. [betrokkene 7] zegt op enig moment in het gesprek: ‘Dat moest eigenlijk 17 half zijn en toen heb jij nog 2500 gegeven. Die heb jij in je zak ehh want die wou jij eerst aan mij geven want toen zei jij die komt [verdachte] (fon) ophalen. Toen zei jij van ehh oh die zie ik vanmiddag zelf nog wel. Dan heb jij dat geld gepakt en toen werd 17 half, 12 en een half.” Met “[verdachte]” wordt zeer vermoedelijk [verdachte] bedoeld. Verderop in het gesprek zegt [betrokkene 7] namelijk: “Ja ik zei tegen [verdachte] al van dat vind ik zo vervelend altijd he. Ik heb nog nooit zoiets gehad. Het is van jou maar het is toch ehh ik vind het zelf ook vervelend.’ (bron 1.1, p. 222)
Op 15 januari 2014 omstreeks 16.21 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen en zegt: “Dit kwam ik jou even brengen. Ik speel voor postbode vandaag.” [betrokkene 7] zegt oké en bedankt [verdachte]. [verdachte] vraagt of [betrokkene 7] nog iets moet hebben toevallig. Vervolgens verlaten [verdachte] en [betrokkene 7] het vertrek. (bron 1.1, p. 227)
Omstreeks 16.37 uur zijn [betrokkene 7] en [verdachte] weer terug in het kantoor. [verdachte] zegt dat “ze” bij [betrokkene 14] zijn geweest en dat het te maken heeft met dat knokken. [verdachte] zegt dat zij daarna bij hem is geweest en dat hij “hem” gestuurd heeft (bron 1.1, p. 229)
Op 21 januari 2014 omstreeks 16.55 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen en voert een gesprek met [betrokkene 7]. [verdachte] vraagt aan [betrokkene 7] of er nog vervelende mensen zijn geweest, waarop [betrokkene 7] zegt van niet. [verdachte] zegt dat er bij hem toevallig twee aan de deur stonden die zeiden dat ze al een paar keer bij “hem” waren geweest, maar dat “hij” er niet is. [verdachte] zegt dat hij heeft gezegd dat “hij” voorlopig niet terug komt ook. Uit het vervolg van het gesprek blijkt dat [betrokkene 1] wordt bedoeld. Voorts blijkt dat [betrokkene 7] kennelijk niet weet hoe zijn eigen zoon en er in Spanje bij zit. [verdachte] vertelt namelijk tegen [betrokkene 7] dat [betrokkene 1] een appartement heeft gehuurd in Marbella en bezig is met inrichten. [verdachte] vertelt dat [betrokkene 14] nu daar is. [verdachte] zegt dat [betrokkene 1] iedere keer een paar weken daar zit en het goedkoper is dan steeds een hotel pakken. [verdachte] zegt tegen [betrokkene 7] dat ze elkaar wel zien als er iets spannends is en dat “hij” ([betrokkene 1]) vrijdag weer terug is. (bron 1.1, p. 231)
Op vrijdag 24 januari 2014 blijkt dat [betrokkene 1] terug is uit Spanje en samen met [verdachte] in de antiekzaak is. Gesprek over nieuwe klok (horloge) die [verdachte] heeft besteld en waar [betrokkene 1] voor moet zorgen. Even later verlaten [betrokkene 1] en [verdachte] samen de antiekzaak (bron 1.1, p. 233)
Op zaterdag 25 januari 2014 zijn [betrokkene 1] en [verdachte] in de antiekzaak. Ze praten samen over een box nummer, iets sturen naar mensen, aantallen worden genoemd en een prijsopgaaf. (bron 1.1, p. 236-237) Voorts wordt tussen beiden gesproken over iemand die een adres heeft door gegeven. Volgens [verdachte] is het niet die jongen waar ze toen thuis ‘s nachts hebben gezeten. [betrokkene 1] zegt tegen [verdachte]: “Dinge stuurt jou box ja voor die 28. Geeft ie maandag aan jou weer terug.” [betrokkene 1] en [verdachte] verlaten samen de antiekzaak (bron 1.1, p. 240).
Op dinsdag 28 januari 2014 [w]ordt [betrokkene 1] aangehouden door de lokale politie als verdachte van zware mishandeling en wordt in verzekering gesteld voor de duur van drie dagen. Op 30 januari 2014 komt [verdachte] in de antiekzaak en praat met [betrokkene 7] over de aanhouding en hechtenis van [betrokkene 1]. [betrokkene 7] zegt dat hij twee telefoontjes van [betrokkene 1] heeft liggen en vraagt of [verdachte] die moet hebben. [verdachte] zegt van niet omdat hij een klein probleempje heeft gehad en legt uit wat er gebeurd is. [verdachte] doelt kennelijk op de observatie die op 28 januari 2014 op hem heeft plaatsgevonden. [verdachte] heeft thuis alles opgeruimd en doet een paar weken rustig aan (bron 1.1, p. 243).
Opgemerkt wordt dat [verdachte] op 28 januari 2014 door een observatieteam werd geobserveerd. Gezien werd dat hij in zijn Opel Vivaro zeer vermoedelijk in Hoorn/Zwaag een partij verdovende middelen heeft opgehaald en daar mee terug is gereden naar Eindhoven. Uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] gedurende die dag zeer vermoedelijk op enig moment deze observatie heeft opgemerkt, (bron 1.1, p. 307 ev).
Op 30 januari 2014 omstreeks 13.53 uur vindt er een gesprek plaats tussen [betrokkene 7] en een NNman. Uit het gesprek blijkt dat [verdachte] die ochtend een envelop met vermoedelijk geld heeft afgegeven aan [betrokkene 7], (bron 1.1, p. 247)
Op 1 februari 2014 omstreeks 15.29 uur is [betrokkene 1] in de antiekzaak en komt [verdachte] binnen. Gesprek over contact opnemen met [betrokkene 6] de kabouter (opmerking verbalisant: [betrokkene 6] uit [plaats]) (bron 1.1, p. 249).
Op 4 februari 2014 omstreeks 15.00 uur is [betrokkene 1] in de antiekzaak (bron 1,1, p. 255). Op 15:20 uur komt [verdachte] binnen en heeft een gesprek met [betrokkene 1]. Uit het gesprek is af te leiden dat ze vermoedelijk bezig zijn om aantekeningen van zaken die afgewerkt zijn te vernietigen, waarbij [betrokkene 1] aan [verdachte] instructies geeft. [betrokkene 1] zegt onder meer dat [verdachte] het meteen weg moet doen en niet weer drie maanden moet laten liggen. Verderop in het gesprek zegt [betrokkene 1]: ‘Hij heeft dat geteld en dat geteld, ik zeg ja hij moet zelf weten wat hij telt. Ik zeg maar ik heb niks met andere mensen te maken. Ik zeg ik heb alleen iets met jou te maken. Als gij dat toe geeft aan andere mensen, zeg zal ik van de week bij jou ook eens iets doen. Ik zeg als jij toch zo makkelijk bent en iedereen kan je maar afschuiven dan doe ik dat van de week ook bij jou. Toen was hij toch in één keer terug. Ik zeg maar als jij dat zo wil berekenen, ik zeg doe ik Met jou nooit niks meer.” (bron 1.1, p. 256)
Omstreeks 15.50 uur verlaat [verdachte] de antiekzaak. [betrokkene 1] zegt dat hij [verdachte] om 18.00 uur ziet (bron 1.1, p. 260)
Op 8 februari 2014 omstreeks 13.19 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen en vraagt naar [betrokkene 7], (opmerking verbalisant: [betrokkene 1] bevindt zich dan in Spanje). Vervolgens vindt er een onduidelijk gesprek plaats tussen [verdachte] en [betrokkene 7], waarin [betrokkene 7] zegt dat [verdachte] zelf maar even langs sinterklaas moet gaan en de boel de boel moet doen. (bron 1,1, p. 262)
Op 12 februari 2014 omstreeks 14.45 uur is [verdachte] in de antiekzaak en vraagt of [betrokkene 7] toevallig nog iets in de buurt heeft, (opmerking verbalisant: [betrokkene 1] bevindt zich dan in Spanje en [verdachte] komt vermoedelijk geld ophalen). [betrokkene 7] zegt van niet en vraagt of ze even moeten gaan rijden. [verdachte] zegt dat hij het pas vanavond nodig heeft. [betrokkene 7] zegt dat hij hier niks heeft en zegt dat hij wel even met [verdachte] mee kan rijden. [verdachte] zegt beter van niet. [betrokkene 7] zegt: “Hij heeft het zelf weg gelegd natuurlijk, ik weet wel waar het ligt.” Vervolgens vraagt [betrokkene 7]: “Vanavond dus”. [verdachte] zegt: “Ja. Als het zou kunnen wel. En dan ehh even kijken, vijfenveertig (45). Die twee moet jij eventjes bijhouden want dat komt die man van dat briefje ophalen. Maar ik probeer er morgen zelf bij te zijn om elf uur. Dan ben ik hier. Maar goed, dat zien we later.” [betrokkene 7] zegt: “Een doosje en dan komt het allemaal goed he.” Vervolgens vertrekt [verdachte], (bron 1.1, p. 263)
Op 13 februari 2014 omstreeks 16.10 uur komen [verdachte] en [betrokkene 7] de antiekzaak binnen. Uit het gesprek blijkt dat [verdachte] geld, zeer vermoedelijk 90.000 euro, op komt halen bij [betrokkene 7]. [betrokkene 1] bevindt zich die dag nog in Spanje. Vanaf 16.12 uur zijn er ping geluiden hoorbaar zeer vermoedelijk van de telefoon van [verdachte]. Uit het gesprek dat volgt is af te leiden dat [betrokkene 1] aan [verdachte] vraagt om een boeket van 30 rode rozen te regelen voor [betrokkene 14] in verband met Valentijnsdag. (bron 1.1, p. 265-266) Verder blijkt uit het gesprek dat [verdachte] op de hoogte is dat [betrokkene 1] die avond omstreeks 23.00 uur terug is uit Spanje, (bron 1.1, p. 267)
Op 21 februari 2014 is [betrokkene 1] in de antiekzaak als omstreeks 10.45 uur [verdachte] binnenkomt. [betrokkene 1] vraagt of [verdachte] [w]eer aan het werk is. [verdachte] zegt dat [betrokkene 1] nog 10 minuten heeft, waarna ze samen de antiekzaak uitlopen. (bron 1.1, p. 268)
Op 21 februari 2014 omstreeks 11.47 uur komt [betrokkene 8], voornoemd, de antiekzaak binnen. [betrokkene 8] vraagt of ”ze” het nummer nog hebben opgehaald, omdat hij nog niemand heeft gehoord. [betrokkene 8] vraagt aan wie [betrokkene 7] het nummer gegeven heeft, waarop [betrokkene 7] zegt dat hij het nummer aan [verdachte] heeft gegeven. [betrokkene 8] vraagt naar [betrokkene 1]. [betrokkene 7] zegt dat die er vanmiddag misschien weer is. Uit het gesprek blijkt dat [betrokkene 8] denkt dat hij enkele weken geleden het nummer verkeerd heeft doorgegeven. Vervolgens herhaalt [betrokkene 8] het telefoonnummer [telefoonnummer 12]. (bron 1.1, p. 270) [betrokkene 8] vraagt aan [betrokkene 7] het nummer door te geven. [betrokkene 7] zegt dat hij dat zal doen en wijst [betrokkene 8] een eettentje op het pleintje (bron 1.1, p. 271).
Op 21 februari 2014 omstreeks 12.55 uur komen [betrokkene 1] en [verdachte] de antiekzaak binnen. [betrokkene 7] zegt dat [betrokkene 8] uit Spanje hier is en dat hij even diens nummer aan [betrokkene 1] zal geven. [verdachte] zegt dat hij het nummer de eerste keer heeft opgeschreven. Omstreeks 13.17 uur zegt [betrokkene 1] dat hij nu naar [betrokkene 8] toe gaat. (bron 1.1, p. 275)
Op 21 februari 2014 omstreeks 15.22 uur zijn [betrokkene 1] en [verdachte] in de antiekzaak. [betrokkene 1] en [verdachte] praten zacht tegen elkaar en uit het gesprek is af te leiden dat [betrokkene 1] instructies geeft aan [verdachte]. Er wordt gesproken over iets voor maandag en [verdachte] zegt dat het geen probleem is en ze alles klaar hebben. [betrokkene 1] zegt dat hij het ook allemaal aan “hem” heeft uitgelegd en “hij” weet hoe en wat. [betrokkene 1] en [verdachte] verlaten samen de antiekzaak. (bron 1.1, p. 278-279)
Op 15 maart 2014 omstreeks 10.17 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen en voert een gesprek met [betrokkene 7]. [betrokkene 1] bevindt zich op dat moment in Spanje. Uit het gesprek blijkt dat [verdachte] een aanzienlijk geldbedrag van [betrokkene 1] op komt halen bij [betrokkene 7]. Er ligt kennelijk geld van [betrokkene 1] in de antiekzaak en bij [betrokkene 7] thuis. Voorts is uit het gesprek af te leiden dat [verdachte] weet hoeveel geld er ligt. Er wordt gesproken over biljetten van 20,100 en 500 en verschillende stapels. Er wordt gesproken over het feit dat er veel twintigers (bankbiljetten van 20 euro) zijn en ze daar nog niet vanaf zijn. [verdachte] doet alles in een doos en geeft die zo aan die jongen. [betrokkene 7] zegt dat er hij van vijfhonderd, honderd en twintig heeft bijgedaan (bron 1.1, p. 281-282)
Op 31 maart 2014 omstreeks 16.06 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen. [verdachte] zegt dat [betrokkene 1] naar Arnhem is, even zijn auto na laten kijken en iets ophalen. [verdachte] zegt: “die stuurde mij net dus die zal wel om een uur of zeven terug zijn.” (bron 1.1, p. 285)
Op 3 april 2014 omstreeks 12.57 uur bevindt [betrokkene 1] zich in de antiekzaak en voert een gesprek met een persoon genaamd [betrokkene 15]. Uit dit gesprek is af te leiden dat [betrokkene 1] en [verdachte] samen in de handel zitten en er kennelijk sprake is van een partij die de zaak bedriegt. Er wordt gesproken over geldbedragen en dat de andere partij heeft gelogen over de opbrengst. [betrokkene 1] zegt tijdens het gesprek op enig moment woordelijk: Nee maar snap je wat ik bedoel. Nou elke keer een beetje, in het begin was het wel en dinge... en dan zeg ik tegen [verdachte] laat maar want ik heb er toch nog wel wat tussen zitten, ik denk onverstaanbaar... gelukkig met ze, Maar ik weet wel meteen hoe het is. Maar dan is het voor mij klaar snap je. Ik vind het kinderachtig.” (bron 1.1, p. 287)
Op 17 april 2014 omstreeks 14.02 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen. [betrokkene 7] zegt dat er jongens voor [betrokkene 1] kwamen, maar dat hij heeft gezegd dat [betrokkene 1] vertrokken was. [betrokkene 7] vraagt aan [verdachte] of [betrokkene 1] er toch is. [verdachte] zegt dat het vol zat en [betrokkene 1] dus vanavond via Amsterdam vertrekt (bron 1.1, p. 289). Uit het onderzoek is gebleken dat [betrokkene 1] die dag naar Malaga is gevlogen.
Op 28 april 2014 omstreeks 17.20 uur komt [betrokkene 1] de antiekzaak binnen. Uit het gesprek met [betrokkene 7] blijkt dat [verdachte] eerder die week 5000 heeft afgegeven voor [betrokkene 1]. (bron 1.1, p. 290) Op 1 mei 2014 omstreeks 14.57 uur bevinden [betrokkene 7] en [betrokkene 1] zich in de antiekzaak. [betrokkene 7] vraagt of het nog gelukt is met het bestellen van een ticket. [betrokkene 1] zegt dat [verdachte] dat nu aan het doen is. (bron 1.1, p. 291)
Op 3 mei 2014 omstreeks 13.57 uur is [betrokkene 1] in de antiekzaak en vertelt een verhaal dat hij een keer bij [verdachte] ‘s nachts het rolluik er af heeft getrokken, omdat hij [verdachte] nodig had en [verdachte] net deed of hij niet thuis was. (bron 1.1, p. 295)
Op 6 mei 2014 omstreeks 11.32 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen. Het gesprek gaat over een klant van [betrokkene 7] die [verdachte] met een taxi naar Maastricht heeft laten brengen. De man had nogal wat vermogen en pondjes bij en [betrokkene 1] was vergeten dat door te geven aan [verdachte]. [verdachte] had zelf geen tijd omdat hij al twee afspraken en de kleine had. (bron 1.1, p. 296)
Op 7 mei 2014 omstreeks 16.13 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen. [betrokkene 7] zegt: “He maat ben je al terug.” [verdachte] zegt: “Ja snel he.” Even later volgt er een gesprek over geld tussen [betrokkene 7] en [verdachte]. [verdachte] zegt dat hij eigenlijk moet wisselen als dat kan. [verdachte] zegt dat hier nog duizend ligt en hij nog iemand vijf moet geven. [betrokkene 7] vraagt of hij die veertig even moet pakken. [verdachte] zegt dat dit goed is als [betrokkene 7] dat heeft (bron 1.1, p. 298).
Op 12 mei 2014 omstreeks 17.17 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen. [betrokkene 7] vraagt aan [verdachte] wanneer [betrokkene 1] terug komt uit Spanje. [verdachte] zegt dat hij ([betrokkene 1]) net iets stuurde dat hij op het vliegveld was. Ze denken dat [betrokkene 1] dinsdag terugkomt. (bron 1.1. p. 300)
Op 14 mei 2014 omstreeks 11.28 uur komt [verdachte] de antiekzaak binnen. [betrokkene 1] is al aanwezig in de antiekzaak en zegt dat hij gisteravond is teruggekomen, (opmerking verbalisant: [betrokkene 1] heeft in de periode van 3 tot 13 mei 2014 in Spanje verbleven) Omstreeks 11.30 uur vraagt [verdachte] naar de container. [betrokkene 1] zegt dat ze dat zo wel doen. [betrokkene 1] vraagt hoe laat [verdachte] heeft afgesproken. [verdachte] zegt dat hij nog niets heeft afgesproken, eerst wacht tot hij het heeft en dan pas gaat rijden. Verderop in het gesprek zegt [betrokkene 1] dat hij wel een berichtje stuurt dat [verdachte] er om drie uur is. (bron 1.1, p. 303) Op 16 mei 2014 omstreeks 16.46 uur is [verdachte] in de antiekzaak en aan het telefoneren met ene [betrokkene 16]. [betrokkene 1] komt binnen, waarop [verdachte] zegt dat [betrokkene 1] het al gevonden heeft en het zelfs al in een envelop heeft gedaan. (bron 1.1, p. 304)
Op 17 juni 2014 omstreeks 14.36 uur zijn [betrokkene 1] en [verdachte] in de antiekzaak. [betrokkene 1] vraagt aan [verdachte] of hij weet wie die Maarten is. [verdachte] zegt: Jawel, volgens mij heb ik hem gezien en zal er al wel zijn. [betrokkene 1] zegt dat ze dadelijk een hapje eten (bron 1.1, p. 305).
sms-berichten d.d. 26 februari 2014 tussen [verdachte] als gebruiker van het Imeinummer [006] (bron 1.1 p. 623) en [betrokkene 3] als gebruiker van het nummer [telefoonnummer 15] (bron 1.1, p. 796):
12.44 uur ([verdachte] aan [betrokkene 3]) Ik lig lekker thuis op de bank haha. Ik kom zo wel even die kant op vriend (bron 1.7, p. 362)
12.46 uur ([betrokkene 3] aan [verdachte]) Lig je nog op de bank is 1 uur met je lui kont van de bank af mooi leven jij (bron 1.7, p. 362)
12.55 uur ([verdachte] aan [betrokkene 3]) Ha ha ha je moet op tijd rusten en de baas heb toch nog vakantie dus neem ik het er ook maar van ha ha ha (bron 1.7, p 362)”
16. Op grond van art. 359, derde lid, Sv moet de beslissing dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan, steunen op de inhoud van de in het arrest van het hof opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden welke bewijsmiddelen in het vonnis of op de voet van art. 365a, tweede lid, Sv in de daar bedoelde aanvulling, dienen te zijn opgenomen. Dit voorschrift geldt niet indien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. In dat geval mag met een opgave van bewijsmiddelen worden volstaan, behoudens indien de verdachte nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. Indien de rechter zich beroept op feiten of omstandigheden die door hem redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring maar die niet zijn vermeld in de in het vonnis of de in artikel 365a, tweede lid, Sv bedoelde aanvulling opgenomen bewijsmiddelen, moet de rechter met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden aanduiden en (b) het wettige bewijsmiddel aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend. Als het daarbij gaat om feiten of omstandigheden die zijn vermeld in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, moeten die stukken ter terechtzitting zijn voorgelezen of moet daarvan daar de korte inhoud zijn medegedeeld.2.
17. De steller van het middel doet in de toelichting op het middel een beroep op HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021/110, m.nt. Vellinga. In die zaak klaagde de steller van het middel namens de medeverdachte [betrokkene 7] in cassatie eveneens over de wijze waarop het hof de redengevende feiten en omstandigheden had weergegeven. In die zaak ging het om het bewijs van (gewoonte)witwassen. Het hof had voor het bewijs van verdachtes wetenschap dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig waren vrijwel uitsluitend een beroep gedaan op ‘OVC-gesprekken’. De redengevende inhoud van deze OVC-gesprekken was niet opgenomen in het arrest van het hof of een aanvulling daarop. Het hof citeerde louter uit een deel van het loopproces-verbaal, dat conclusies van verbalisanten bevatte en samenvattingen van de OVC-gesprekken waaruit de verbalisanten deze conclusies trokken. De Hoge Raad oordeelde dat het hof “door op deze wijze het relaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] in de aanvulling met bewijsmiddelen op te nemen” een verklaring heeft gebruikt die voor het bewijs ontoelaatbare conclusies inhoudt. Dit behoeft, zo vervolgde de Hoge Raad, niet onder alle omstandigheden tot cassatie te leiden, bijvoorbeeld als de door het hof gemaakte gevolgtrekkingen overeenkomen met de in de verklaring getrokken conclusies. In de toen voorliggende zaak had het hof niet de wettige bewijsmiddelen opgenomen waaraan het de voor die gevolgtrekking redengevende feiten en omstandigheden had ontleend. Evenmin had het hof met voldoende nauwkeurigheid naar die feiten en omstandigheden verwezen. De enkele vermelding dat het hof de inhoud van een relaas van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] waarin de onderzoeksresultaten – waaronder ook de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] – zijn weergegeven, heeft gecontroleerd en dat het hof zich met de daarin verwoorde interpretaties en conclusies kan verenigen, is daarvoor niet voldoende. Het oordeel van het hof was daarom ontoereikend gemotiveerd.3.
18. In de onderhavige zaak is het hof tot op zekere hoogte op een vergelijkbare wijze te werk gegaan. In de aanvulling op zijn verkorte arrest heeft het hof voorafgaand aan de gewraakte onderdelen overwogen dat het ten aanzien van het telefoongebruik van de verdachte en de opgenomen OVC-gesprekken de in samenvattende vorm weergegeven processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] tot uitgangspunt neemt. Het hof heeft daarnaast over het telefoongebruik overwogen de uit de bij het proces-verbaal van bevindingen over het telefoongebruik van de verdachte aangegeven bijlagen waaruit conclusies worden geformuleerd, te hebben gecontroleerd aan de hand van de bijgevoegde stukken. Het hof heeft geconstateerd dat “deze conclusie juiste gevolgtrekkingen zijn uit de in de bijlagen weergegeven bevindingen en informatie” en dat daarom kan worden volstaan met de concluderende weergave en interpretatie van de onderliggende stukken. Ten aanzien van de OVC-gesprekken heeft het hof de samenvattende inhoud gecontroleerd aan de hand van de bij het proces-verbaal gevoegde stukken van de OVC-gesprekken. Het hof heeft tussen beide “geen noemenswaardige verschillen” geconstateerd. Op grond hiervan heeft het hof volstaan met de samenvattende weergave en interpretatie van de onderliggende gesprekken.
19. Door de beschreven werkwijze bevat de bewijsvoering ook in de voorliggende zaak conclusies van verbalisanten. Het hof heeft tot uitdrukking gebracht dat die conclusies overeenkomen met de door het hof zelf uit de onderliggende stukken gemaakte gevolgtrekking. Ten aanzien van het gebruik van de telefoons schort het vooral aan voldoende mate van nauwkeurigheid in de verwijzingen naar de onderliggende bewijsmiddelen. Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] maakt in het algemeen wel met voldoende nauwkeurigheid inzichtelijk welke feiten en omstandigheden de conclusie dragen dat de verdachte de gebruiker is van de desbetreffende telefoon(nummer)s. Het hof heeft in zoverre echter niet de wettige bewijsmiddelen opgenomen waaraan het deze redengevende feiten en omstandigheden heeft ontleend. Wel heeft het hof vindplaatsen in het dossier vermeld van deze wettige bewijsmiddelen, maar die verwijzingen zijn niet over de gehele linie voldoende nauwkeurig. Zo wordt een aantal keer in algemene zin verwezen naar ‘Tap en OVC gesprekken bijlage 2’. De weergave van de OVC-gesprekken in de aanvulling onder 4.4 bestaat in de kern uit een door de betrokken verbalisant gegeven samenvatting van de inhoud van die gesprekken. Die samenvattingen bevatten conclusies, waarvan niet steeds duidelijk is aan welke daartoe redengevende feiten en omstandigheden zij zijn ontleend.
20. De benadering van het hof maakt van de controle van de desbetreffende onderdelen van bewijsconstructie in cassatie een buitengewoon bewerkelijke exercitie. De bewijsvoering is daarmee geen toonbeeld van inzichtelijkheid. Mijn ambtgenoot Spronken heeft voorafgaand aan het arrest inzake de medeverdachte Van Sommen opgemerkt dat de wijze waarop het hof inhoud heeft gegeven aan het voorschrift van art. 359, derde lid, Sv niet voldoet aan de regelen der kunst. Zij merkt in dit verband ook op dat door de werkwijze die het hof heeft gevolgd een wezenlijke functie van de bewijsmotivering ondergesneeuwd is geraakt, te weten dat de rechter zich op controleerbare wijze ervan vergewist dat de beslissing dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan steunt op daartoe redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen.4.Dat bezwaar geldt ten dele ook voor de bewijsvoering in de onderhavige zaak.
21. Daarmee is nog niet gezegd dat de geconstateerde gebreken in de bewijsconstructie ook in de onderhavige zaak tot cassatie dienen te leiden. Een belangrijk verschil met de genoemde zaak waarin de Hoge Raad op 9 februari 2021 arrest wees, is gelegen in het belang van de tot het bewijs gebezigde samenvattingen en conclusies voor de bewijsvoering als geheel. In die zaak waren conclusies van verbalisanten ten aanzien van de wetenschap van de verdachte over de handel in verdovende middelen door zijn zoon ten grondslag gelegd aan het bewijs dat de verdachte wetenschap droeg van de criminele herkomst van de geldbedragen. Die conclusies waren onvoldoende tot wettige bewijsmiddelen te herleiden. In de onderhavige zaak ligt dit anders. Het hof heeft in de onderhavige zaak in totaal ruim 200 pagina’s aan bewijsmiddelen opgenomen, die ten dele zelfstandig steun bieden aan het bewijs dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals onder 4 bewezen is verklaard.
22. In zijn rechtspraak over de toepassing van art. 80a RO heeft de Hoge Raad beslist dat bepaalde gebreken in de bewijsmotivering die voorafgaand aan de invoering van die bepaling grond voor vernietiging vormden, zich voortaan voor toepassing van art. 80a RO lenen. Dat is onder meer het geval wanneer de bewezenverklaring, ook als een gebrek in de bewijsvoering wordt weggedacht, zonder meer toereikend is gemotiveerd.5.Zonder het belang van de vaststelling van de door de verdachte gebruikte telefoon(nummer)s in de bewijsconstructie te willen relativeren, meen ik dat ook zonder deze vaststelling én zonder paragraaf 4.4 van de aanvulling ter zake van de OVC-gesprekken in de antiekzaak, de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring van feit 4 kunnen dragen. Ook als die onderdelen uit de bewijsconstructie worden weggedacht, heeft het hof immers uit de resterende bewijsmiddelen zonder meer kunnen afleiden dat sprake is geweest van een criminele organisatie met het oogmerk op de in de bewezenverklaring genoemde misdrijven, alsmede dat de verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen. Ik zal de bewijsvoering die overblijft als de gebrekkige onderdelen daaruit worden weggedacht gelet op de omvang daarvan niet integraal weergeven of bespreken. Ik beperk mij tot het belichten van elementen van de bewijsvoering die leiden tot het oordeel dat de bewezenverklaring van feit 4 uit de resterende bewijsvoering kan worden afgeleid.
23. Voordat ik nader inga op de bewijsvoering die specifiek betrekking heeft op de onder 4 bewezen verklaarde deelneming aan een criminele organisatie, merk ik het volgende op. Het hof heeft bewezen verklaard dat het oogmerk van de criminele organisatie waaraan de verdachte heeft deelgenomen onder meer was gericht op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld in lijst 1 bij de Opiumwet. Deze veroordeling staat niet op zichzelf. Het hof heeft de verdachte voorts onder meer veroordeeld tot het op tijdstippen die zijn gelegen in de onder 4 bewezen verklaarde periode in Nederland en het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van “telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I” (feit 1). Tegen de bewezenverklaring van feit 1 wordt in cassatie niet opgekomen. Deze bewezenverklaring en de bewijsvoering ter zake sluiten aan bij de bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde, zowel wat betreft de aard van de feiten en de betrokkenheid van de verdachte als ten aanzien van de mededaders met wie hij in dat verband samenwerkte. Het hof heeft in dit verband vastgesteld dat “het crimineel samenwerkingsverband waarvan [betrokkene 1] en [verdachte] deel uitmaken, geregeld partijen verdovende middelen naar Groot-Brittannië vervoerde” en dat met name de verdachte in dit verband een actieve rol vervulde.6.
24. Ten aanzien van de bewijsvoering van feit 4 valt te wijzen op de OVC-gesprekken waarvan niet is bestreden dat zij op de in de wet voorgeschreven wijze in de aanvulling op de bestreden uitspraak zijn opgenomen. De aanvulling op het verkorte arrest bevat niet alleen samenvattingen van en gevolgtrekkingen uit OVC-gesprekken in de antiekzaak, zoals hiervoor weergegeven onder 15. Het hof bezigt ook bewijsmiddelen waarvan de inhoud in overeenstemming met art. 359, derde lid, Sv de integrale weergave van een OVC-gesprek behelst. Deze OVC-gesprekken betreffen deels dezelfde gesprekken uit de antiekzaak waaraan het hof in de bestreden onderdelen van de bewijsmotivering refereert. Uit de bewijsoverwegingen van het hof blijkt dat het hof voor zijn vaststelling van het bestaan van een criminele organisatie, waaraan [betrokkene 1] leiding gaf, in het bijzonder belang heeft gehecht aan een OVC-gesprek dat plaatsvond op 22 mei 2014. De relevante onderdelen van dit gesprek zijn op de voorgeschreven wijze weergegeven in de aanvulling op het arrest.7.Uit de inhoud van dit gesprek heeft het hof niet onbegrijpelijk afgeleid dat [betrokkene 1] onder meer praat over de export van verdovende middelen. Het hof heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat wordt gesproken over het verpakken en transporteren van verdovende middelen, over de inbeslagname van een partij verdovende middelen, over grote geldbedragen, over de productie van en handel in synthetische drugs en over het feit dat [betrokkene 1] ‘in hennep’ doet. Het hof ontleent aan dat gesprek tevens “een goede indicatie” ten aanzien van de hoogte van de met die handel gemoeide geldbedragen. In dat gesprek wordt de naam van de verdachte genoemd. In de bewijsoverwegingen refereert het hof daarnaast ook in het bijzonder aan een OVC-gesprek van 1 mei 2014, waaraan onder meer [betrokkene 1] en de verdachte deelnamen. De inhoud van dit gesprek is in de aanvulling op het verkorte arrest eveneens volgens de regelen der kunst weergegeven.8.Uit observaties op de locatie waar het bewuste gesprek plaatshad, blijkt dat het daadwerkelijk de verdachte was die aan dit gesprek deelnam.9.Het hof heeft niet onbegrijpelijk acht geslagen op de “criminele context” van dit gesprek.
25. In dit verband kan ook worden gewezen op de uitwerkingen van OVC-gesprekken uit de antiekzaak die in de aanvulling op het verkorte arrest zijn opgenomen onder ‘4.5 Gesprekken antiekzaak [A]’. Zo is sprake van een gesprek van 11 oktober 2013, waaraan onder meer de verdachte deelnam en waarin wordt gesproken over verdovende middelen.10.In een gesprek van 14 oktober 2013 waaraan de verdachte niet deelnam, wordt kennelijk verhullende taal gebezigd en wordt de naam van de verdachte in dat verband in samenhang met die van [betrokkene 1] genoemd.11.Ook gesprekken die zijn opgenomen op 24 oktober 2013, 6 november 2013, 30 januari 2014, 15 maart 2014 en 7 mei 2014, waarbij de verdachte aanwezig was, bieden steun aan het oordeel van het hof dat de verdachte deelnam aan de criminele organisatie.12.Daarin wordt gesproken over handel en wordt verhullende taal gebezigd. De verdachte noemt de medeverdachte [betrokkene 1] “leider” en heeft het over dozen die zijn afgerekend waarbij het ging om materiaal dat “chemisch” ruikt. [betrokkene 1] en de verdachte praten over winst en de verdachte zegt onder meer tegen [betrokkene 1]: “In jouw tas, zit helemaal vol, voor in het binnenvak, als je de grote rits open doet, zitten allemaal elastiekjes in van degene die ik er in heb gegooid hij heeft alles jongen, hoeft alleen nog maar een telmachine in”.13.In een gesprek van de verdachte met [betrokkene 7] wordt gesproken over twee telefoons van de medeverdachte [betrokkene 1] die de verdachte “even” niet kan hebben omdat hij is achtervolgd door drie auto’s. Een daarvan heeft hij laten natrekken. Omdat ze maar één dag achter hem aanzaten, heeft hij de dag ervoor de “dingen” gedaan die hij moest doen, hij heeft “handel” gedaan en doet nu twee weken rustig. Thuis had hij alles opgeruimd. Uit andere gesprekken heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat [betrokkene 7] en de verdachte grote hoeveelheden geld telden en dat de verdachte geld ophaalde.14.De verdachte had geld opgehaald voor [betrokkene 1].15.Het door het hof in zijn bewijsoverwegingen aangehaalde OVC-gesprek van 4 november 2013 waarin [betrokkene 1] tegen de verdachte zegt “Wij zijn toch de cannaclub”, is in zoverre eveneens op de voorgeschreven wijze onder de bewijsmiddelen opgenomen.16.
26. De gerichtheid van de organisatie op onder meer (de voorbereiding van) de productie van synthetische drugs blijkt daarnaast uit de bevindingen bij de doorzoeking van een opslagruimte op de adressen [i-straat 1] te Best en [f-straat 2] te Best.17.Van de vele aan opiumdelicten gerelateerde goederen die aldaar werden aangetroffen, bleek bovendien een aantal in verband te kunnen worden gebracht met chauffeurs [betrokkene 17] en [betrokkene 4], die beiden zijn aangehouden toen zij harddrugs exporteerden naar het Verenigd Koninkrijk.18.Daarbij gaat het om de uitvoer van verdovende middelen die eveneens onder 1 is bewezen verklaard en waarbij het hof – in cassatie onbestreden – heeft vastgesteld dat deze plaatsvond in het kader van “het crimineel samenwerkingsverband waarvan [betrokkene 1] en [verdachte] deel uitmaken”.
27. Wat de betrokkenheid en bijdrage van de verdachte betreft, kan in het bijzonder worden gewezen op zijn rol bij het drugstransport naar het Verenigd Koninkrijk op 27/28 mei 2014.19.In deze periode werden door middel van een cameraopstelling beelden opgenomen bij de loods gelegen aan [a-straat 1] in Best, waarvan een gedeelte in gebruik was bij de verdachte. Op camerabeelden van 27 mei 2014 is onder meer te zien dat een Audi A8 om 18.40 arriveert. Deze auto is voorzien van een peilbaken en staat op naam van [J] De verdachte huurde deze auto van dit bedrijf. De verdachte is vaker gezien als bestuurder van deze auto.20.Uit de peilbakengegevens en observaties kan in het bijzonder ook worden afgeleid dat de verdachte op de avond van 27 mei 2014 de gebruiker moet zijn geweest van de Audi A8. Uit de observaties blijkt dat de Audi om 21.02 uur de loods inrijdt. Enkele minuten later rijdt de Audi de loods weer uit. De Audi rijdt links het beeld uit. Twee minuten daarna komt de verdachte van links het beeld in lopen. Hij gaat de loods binnen. Om 21.16 uur arriveert een bestelbus Volkswagen Crafter die de loods binnenrijdt. De VW Crafter heeft een witte kentekenplaat. De Audi vertrekt om 21.42 uur. De VW Crafter om 22.14 uur. Uit de peilbakengegevens van de Audi volgt dat de Audi vervolgens naar het woonadres van de verdachte is gereden. Uit observatieverslagen blijkt dat de VW Crafter door eerst een Nederlands en vervolgens een Belgisch observatieteam is gevolgd. Bij de Kanaaltunnel heeft de Britse douane de chauffeur [betrokkene 4] in de vroege ochtend van 28 mei 2014 aangehouden. Hij bleek 11 kg cocaïne en 23 kg MDMA te vervoeren. In de telefoon die [betrokkene 4] gebruikte, stond onder contacten het telefoonnummer vermeld waarmee [betrokkene 4] in aanloop naar de ontmoeting in de loods te Best sms-contact heeft gehad. De sms-berichten die het hof voor het bewijs heeft gebruikt, bevestigen dat de gebruiker van de telefoon tussen 21.00 en 21.10 uur zal arriveren in Best. Ook blijkt daaruit dat diezelfde gebruiker om 22.17 uur de chauffeur bedankt, hem volgende week weer verwacht te zien en hem een “save trip” wenst.21.Op 29 september 2014 is de kofferbak van de Audi A8, in gebruik bij de verdachte, uitgezogen. Het veiliggestelde monster bevatte onder meer MDMA.22.Uit de inhoud van deze bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, heeft het hof kunnen afleiden dat degene die de sms-berichten met [betrokkene 4] heeft uitgewisseld dezelfde persoon is geweest die met [betrokkene 4] in de loods heeft afgesproken en aldaar kennelijk de verdovende middelen in de VW Crafter heeft geplaatst. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen ook zonder meer kunnen afleiden dat het niet anders kan dan dat dit de verdachte is geweest.
28. Uit observaties is voorts gebleken dat dezelfde Audi A8 eerder, op 4 maart 2014 om 09.15 uur, voor dezelfde loods geparkeerd stond. Waargenomen is dat de Audi die dag om 09.40 uur vertrok. Vanuit de richting waarin deze was vertrokken, kwam de Audi zes minuten later weer terug. Deze werd toen direct gevolgd door een witte/crèmekleurige bestelbus VW Crafter met het stuur aan de rechterkant. Deze VW Crafter had hetzelfde kenteken als de VW Crafter waarin op 28 mei bij de Kanaaltunnel [betrokkene 4] is aangehouden en waarin verdovende middelen zijn aangetroffen. De bestuurder van de Audi A8 heeft de auto geparkeerd buiten de loods en de VW Crafter is de loods ingereden. Deze VW Crafter was ook in de periode omstreeks 4 maart 2014 gehuurd door [betrokkene 4]. [betrokkene 4] heeft op de avond van 3 maart 2014 gebruikgemaakt van de Kanaaltunnel in de richting van Calais (Frankrijk) en op de middag van 4 maart 2014 in de tegenovergestelde richting van Dover (Verenigd Koninkrijk).23.De sms-berichten van 4 maart 2014 die het hof voor het bewijs heeft gebruikt, bieden slechts verdere steun aan de observaties ter plaatse. De berichten zijn uitgewisseld tussen een Nederlands 06-nummer dat in gebruik zou zijn bij de verdachte en een Brits nummer. De persoon die gebruik maakt van het Britse telefoonnummer meldt om 09.12 uur dat hij rijdt in een “large VW van” met het kenteken waarmee [betrokkene 4] later is aangehouden. Deze sms-correspondentie houdt onder meer in dat [betrokkene 4] om 09.40 uur vraagt “Is that you?”, waarop het Nederlandse nummer antwoordt met “Yes mate”.24.Kort daarna wordt waargenomen dat de Audi A8 die bij de verdachte in gebruik was direct wordt gevolgd door de VW Crafter van [betrokkene 4]. Ook zonder de vaststelling dat het Nederlandse telefoonnummer bij de verdachte in gebruik was, heeft het hof uit deze feiten en omstandigheden kunnen afleiden dat het de verdachte is geweest die toen sms-berichten uitwisselde met [betrokkene 4] en in de Audi A8 reed.
29. In het licht van het voorafgaande kan de bewezenverklaring van feit 4, ook als de gebrekkige onderdelen van de bewijsvoering daaruit worden weggedacht, uit de bewijsvoering zonder meer worden afgeleid. Dat geldt in het bijzonder indien deze wordt bezien in samenhang met de – in cassatie niet bestreden – bewijsvoering ten aanzien van feit 1. Gelet hierop heeft de verdachte bij zijn klacht dat het hof art. 359, derde lid, Sv niet voldoende heeft nageleefd onvoldoende rechtens te respecteren belang.
30. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
31. Het tweede middel behelst de klacht dat het onder 5 bewezen verklaarde witwassen niet uit de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, althans dat die bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
32. Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezen verklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens
- voorwerpen, te weten geldbedragen, waaronder 3.379,20 euro en/of 2.470,00 euro en/of 3.574,90, ten behoeve van de huur van een woning, gelegen aan het [b-straat 1] te [plaats], omgezet en/of van bovenomschreven voorwerpen gebruik gemaakt,
en
- meerdere contante geldbedragen van totaal 23.905,54 euro, ten behoeve van de huur van een loods, gelegen aan [a-straat 2] te Best omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en
- een geldbedrag van 7.500 euro ten behoeve van (aan)betaling van de huur van een villa gelegen op Ibiza omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik gemaakt,
en
- van een of meer voertuig(en), te weten* een Audi A8 (met kenteken [kenteken 1]) en* een motorscooter (met kenteken [kenteken 4])gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en hij op tijdstippen in de periode van 20 januari 2014 tot en met 23 september 2014 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) telkens voorwerpen, te wetengeldbedragen, onder meer 56.000 euro en 120.000 euro en 100.000 euro en 100.000 euro en 95.200 euro en 50.000 euro en 120.000 euro en 95.000 euro voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.”
33. Zoals blijkt uit de aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2018 gehechte pleitnotities, heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat het onder 5 ten laste gelegde witwassen niet kan worden bewezen verklaard. Hij heeft in dat verband onder meer betoogd dat in het zaaksdossier slechts een overzicht wordt gegeven van een aantal inkomsten en uitgaven en dat de rechtbank aan de hand van een kasopstelling heeft geoordeeld dat er meer contante uitgaven zijn gedaan dan de legale (contante) inkomsten zouden kunnen rechtvaardigen, zonder verder invulling te geven aan het witwassen. Het hof is in hoger beroep van dezelfde kasopstelling uitgegaan. De steller van het middel klaagt in cassatie over dit oordeel en stelt in het bijzonder dat de hoogte van de legale inkomstenbronnen in de bewezen verklaarde periode vrijwel gelijk was aan het totaal van de in de bewezenverklaring opgesomde contante uitgaven. Volgens de steller van het middel kan daaraan niet een vermoeden van witwassen worden ontleend.
34. Het hof heeft ten aanzien van het vermoeden van witwassen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt overwogen:
“6. Witwassen (feit 5)
6.1. Witwassen privé
Op basis van de bewijsmiddelen wordt van het volgende uitgegaan voor wat betreft de contante betalingen van de huur van de woning en de huur van de loods te Best, de aanbetaling voor de huur van de vakantievilla te Ibiza en het gebruik van de motorvoertuigen.
Verdachte huurde de woning aan het [b-straat 1] te [plaats] sinds maart 2010. Zijn partner - medeverdachte - [betrokkene 9] - staat ingeschreven sinds oktober 2012. De huur van de woning bedroeg € 3.464,- per 3 maanden, wat neerkomt op € 1.155,- per maand. Makelaar [betrokkene 18] - de verhuurder van de woning - heeft verklaard dat de huur per 3 maanden door verdachte vooruit werd betaald, zowel giraal als contant. Dat er girale betalingen voor de huur zijn gedaan, volgt ook uit de bankafschriften van verdachte. Makelaar [betrokkene 18] heeft een overzicht aangeleverd waaruit blijkt dat er in september 2012 een bedrag van € 3.379,20, in maart 2014 een bedrag van € 3.470,- en in september 2014 een bedrag van € 3.574,90 contant aan huur is betaald. Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring en gaat er dan ook van uit dat de genoemde bedragen door verdachte contant aan huur zijn betaald. Dat [betrokkene 18] geen onderliggende stortingsbewijzen c.q. administratie of andere gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake was van contante betalingen doet daar niet aan af. Het hof neemt daarbij in aanmerking, dat niet is gebleken dat verdachte of diens medeverdachte [betrokkene 9] in de genoemde maanden de huur giraal hebben betaald, terwijl evenmin uit het dossier blijkt dat zij een huurachterstand hadden. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat die bedragen contant zijn betaald.
Het verweer wordt daarom verworpen.De loods gelegen aan [a-straat 1] te Best is onderverdeeld in drie ruimtes: [a-straat 1], [a-straat 2] en [a-straat 3]. [a-straat 2] wordt verhuurd aan [H], gerund door [betrokkene 19], de zwager van verdachte. [betrokkene 19] heeft verklaard dat hij de ruimte heeft gehuurd op verzoek van verdachte die van plan zou zijn een bedrijf in decoratieartikelen te starten. [betrokkene 19] wist niks van de betalingen van de huur, dat regelde verdachte allemaal, zo verklaart hij. Op grond van de verklaringen van [betrokkene 19], [betrokkene 20] (de eigenaresse van de loods), haar zus [betrokkene 21] en [betrokkene 22] stelt het hof vast dat de huur van € 1.417,72 exclusief BTW per maand over de huurperiode van mei 2013 tot en met september 2014 contant is betaald door verdachte, in totaal tot een bedrag van € 23.905,54. De verdediging heeft erop gewezen dat betalingsoverzichten of andere informatie met betrekking tot de feitelijke betalingen ontbreken. Naar het oordeel van het hof staat dat echter niet aan een bewezenverklaring in de weg. Het ontbreken daarvan zal mede het gevolg zijn van het feit dat de betalingen contant geschiedden.Uit de afschriften van de bankrekening van verdachte blijkt voorts dat hij op 3 september 2014 een bedrag van € 7.500,- van zijn ABN-Amro-rekening ([010]) heeft overgemaakt naar [betrokkene 23] t/a [I] voor - zo blijkt uit de opgenomen telecommunicatie - het boeken van een vakantievilla op Ibiza. Uit opgenomen telecommunicatie is voorts gebleken dat verdachte in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 op reis is gegaan naar Ibiza. Uit boekingsgegevens van Transavia blijkt dat verdachte van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 naar Ibiza is gereisd, samen met medeverdachte [betrokkene 1]. Door verdachte is op Eindhoven Airport nog een bedrag van € 762,- contant betaald voor de tickets.
Op 26 september 2013 is de Audi A8 (met kenteken [kenteken 1]) aan het eerder in dit arrest genoemde [J] verkocht voor een bedrag van € 19.000,-. Tijdens de actiedag op 23 september 2014 is er in de woning van verdachte een huurcontract gevonden met betrekking tot de Audi A8 waaruit blijkt dat verdachte de auto vanaf 1 februari 2014 voor € 1.000,- inclusief per maand huurt van [J] Zoals echter blijkt uit meerdere observaties - onder meer bij de woning van verdachte en de loods aan [a-straat 2] te Best -, de opgenomen telefoongesprekken en OVC-gesprekken, maakt verdachte sinds september 2013 gebruik van de Audi A8.Voor wat betreft de motorscooter blijkt uit de factuur van 9 mei 2014 dat deze is gekocht voor een bedrag van € 2.500,- contant op naam van [betrokkene 24], de vader van verdachte. Ook is de verzekering op naam van de vader van verdachte gezet. Uit de opgenomen telefoongesprekken en observaties blijkt echter dat het verdachte zelf is die gebruik ging maken en maakte van de motorscooter. De motorscooter is ook aangetroffen bij de woning van verdachte aan het [b-straat 1] te [plaats] op de actiedag op 23 september 2014.
Het hof stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de gelden en goederen waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn. Witwassen kan dan bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarvoor zal eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld of de goederen. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien hieraan wordt voldaan en de verklaring van verdachte daartoe dus aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de eventuele alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dit onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof stelt vast dat de hiervoor genoemde bedragen aan huur voor de woning, de loods en de vakantievilla en het gebruik van de motorvoertuigen niet in verhouding staan tot het bij de Belastingdienst bekende legale gezinsinkomen van verdachte en medeverdachte [betrokkene 9] over de periode van 2012 tot en met 2014 en daaruit ook niet verklaard kunnen worden. Uit het overzicht in het dossier blijkt dat verdachte met zijn partner in de periode van 2008 tot en met 2014 een bedrag van € 41.391,50 aan inkomsten heeft ontvangen en daartegenover een bedrag van € 219.805,47 heeft uitgegeven.Het hof is gelet hierop dan ook van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen en van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de herkomst van voormelde geldbedragen.Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte echter geweigerd om vragen te beantwoorden. Hij heeft geen verklaring willen geven omtrent de herkomst van het geld en de goederen.Dit met uitzondering van de apparatuur van [K]. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op dit onderdeel twee documenten overlegd: een factuur van [K] d.d. 31 januari 2014 tot een bedrag van € 3.864,95 inclusief BTW en een betalingsoverzicht van de Rabobank waaruit volgens de raadsman zou blijken dat de ouders van medeverdachte [betrokkene 9] de factuur van [K] hebben betaald. Met de rechtbank constateert het hof dat de overgelegde factuur nogal wat verschillen vertoont met de factuur van [K] zoals die van de winkel is verkregen door het onderzoeksteam. Op de overgelegde factuur ontbreekt een onderdeel van de aangekochte goederen, namelijk de soundbar hk bd 30 ter waarde van € 699,00. Het totaalbedrag op de overgelegde factuur (€ 3.864,95) verschilt dan ook met die op de factuur van de winkel (€ 4.563,95). De ouders van [betrokkene 9] zouden ook - blijkens het betalingsoverzicht van de Rabobank - een bedrag van € 3.864,95 hebben betaald. Dit is opvallend, te meer nu door verdachte niet is weersproken dat de soundbar hk bd30 was aangekocht, dan wel dat deze in zijn woning is aangetroffen en in beslag is genomen. Voorts staat op de factuur van de winkel vermeld 'refunt aktie' in een klein lettertype terwijl dezelfde vermelding staat op de overgelegde factuur maar dan in hoofdletters 'REFUNT AKTIE'. Ten slotte staat op de factuur van de winkel bij 'Voldaan' het volgende vermeld: 'voldaan m' terwijl op de ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde factuur staat vermeld bij 'Voldaan': 'VIA BANK'. De verdachte heeft over deze factuur noch over de aankoop een verklaring willen afleggen. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris is [betrokkene 25] gedeeltelijk op zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring teruggekomen. Volgens [betrokkene 25] was de dagomzet gedeeltelijk gepind en gedeeltelijk contant betaald, waardoor niet meer te achterhalen was op welke wijze de televisie was betaald. Verschillen in de facturen verklaart hij doordat de soundbar later zou kunnen zijn bijgeschreven om het mogelijk te maken dat er een grotere 'refund'- actie op de televisie kon plaatsvinden. Voor het grote verschil in tijd tussen de factuurdatum en de leverdatum van de soundbar, bijna een halfjaar, zou hij als enige reden kunnen bedenken dat de soundbar eerder niet te leveren was.Hoewel er aanwijzingen zijn dat de apparatuur en de vlakbeugel door verdachte contant zijn betaald met geld dat - onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig was, acht het hof het bewijs daarvan onvoldoende overtuigend om tot een bewezenverklaring op dit punt te komen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het (medeplegen van) (gewoonte)witwassen van de apparatuur en de vlakbeugel.Gelet op het hetgeen overigens hiervoor is overwogen, is het hof anders dan de verdediging van oordeel dat het niet anders kan dan dat de contante huurbetalingen voor de woning, de loodsruimte, de vakantievilla en de motorvoertuigen wel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en dat verdachte daarvan op de hoogte was.
Voorts overweegt het hof dat - gelet op het voorgaande - verdachte meermalen geldbedragen en goederen heeft witgewassen. Het gaat daarbij niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot de contante huurbetalingen voor de woning en de loodsruimte, de aanbetaling van de vakantievilla en (het gebruik van) de motorvoertuigen is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende blijk geeft van concrete en daadwerkelijke betrokkenheid van een ander of anderen dan verdachte. De enkele omstandigheid dat verdachte getrouwd is met medeverdachte [betrokkene 9] is daartoe niet voldoende. Van medeplegen is voor deze onderdelen dan ook geen sprake.”
35. Het hof heeft in de aanvulling met bewijsmiddelen de uitgaven en inkomsten van de verdachte en zijn partner opgesomd. Mede daarop heeft het hof een vermoeden van witwassen gebaseerd. Dit vermoeden wordt verder onderbouwd door de eveneens in de aanvulling opgenomen weergave van OVC-gesprekken waarin de verdachte met zijn partner, [betrokkene 9], spreekt over zwart geld. In dit verband wijs ik op de volgende passage:
“FEIT 5 WITWASSEN
5.1. witwassen privé
(…)
een looprelaas van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5], opgemaakt en ondertekend d.d. 20 februari 2015 (bron looppv 1.4, p. 1 t/m 13) en de daarbij gevoegde bijlagen (bron bijlagen 1.4, p. 1 t/m 277):
[…]
Zwart geld (bron looppv. 1.4, p. 6) De verdenking dat [verdachte] en [betrokkene 9] van zwart geld leven, wordt ondersteund door opgenomen en afgeluisterde communicatie uit het onderzoek Gutenberg. Onderstaand volgen enkele relevante gespreksfragmenten waarin [verdachte] en [betrokkene 9] spreken over zwart geld. De fragmenten zijn afkomstig uit opgenomen en afgeluisterde telecommunicatie van [verdachte] en vertrouwelijke communicatie opgenomen in de Antiekzaak “[A]’, gelegen aan de [d-straat 1] te Eindhoven. Dit bedrijf is eigendom van [betrokkene 7]. [betrokkene 7] is de vader van [betrokkene 1]. [verdachte] kwam regelmatig in “[A]”.
14 maart 2014 omstreeks 09:41 uur, taplijn T121 sessienummer 4650 (bron 1.4, p. 5):
[verdachte] ([telefoonnummer 2]) heeft een telefoongesprek met een man die hij [betrokkene 26] noemt. Het gesprek gaat over het inkomen van [verdachte] en het doen van belastingaangifte. Volgens [verdachte] heeft de Belastingdienst zijn inkomen geschat op € 12.000,-. [verdachte] zegt dat het weinig is want dat hij dit per maand verdient. [verdachte] zegt dat dit zwart is.
12 mei 2014 omstreeks 11:43 uur, taplijn T121 sessienummer 8672 (bron 1.4, p. 6)
[verdachte] ([telefoonnummer 2]) belt met zijn moeder ([telefoonnummer 26]) over een ruzie die hij heeft met [betrokkene 9]. [verdachte] is boos omdat [betrokkene 9] teveel werkt. Hij zegt dat de duizend euro die [betrokkene 9] verdient hem gestolen kunnen worden. Dan moet hij ook nog € 400,- betalen aan de opvang en die overige € 600,- kan ze ook van hem krijgen.
12 mei 2014 omstreeks 12:16 uur, taplijn T121 sessienummer 8681 (bron 1.4, p. 7) [verdachte] ([telefoonnummer 2]) en [betrokkene 9] ([telefoonnummer 27]) hebben ruzie over het werk van [betrokkene 9]. [verdachte] zegt dat [betrokkene 9] nu moet kiezen tussen [L] of hem en [betrokkene 27]. Hij heeft liever dat [betrokkene 9] stopt met werken en thuis blijft bij [betrokkene 27]. Volgens [verdachte] hebben ze die € 600,- niet nodig.
12 mei 2014 omstreeks 13:26 uur, taplijn T121 sessienummer 8686 (bron 1.4, p. 8)
[verdachte] ([telefoonnummer 2]) zegt tegen zijn moeder ([telefoonnummer 28]) dat hij ruzie heeft met [betrokkene 9]. [verdachte] zegt dat hij het zat is om € 400,- naar de opvang te brengen en dat ze maar € 600,- overhoudt. Hij zegt dat ze die ook nog kunnen betalen. [betrokkene 9] had gevraagd of ze dat zouden gaan betalen van zijn zwarte geld.
6 augustus 2014 omstreeks 09:36 uur, taplijn T121 sessienummer 14663 (bron 1.4, p. 9)
[verdachte] ([telefoonnummer 2]) zegt tegen [betrokkene 9] ([telefoonnummer 27]) dat ze die € 1.000,- in de maand niet nodig hebben. [betrokkene 9] zegt dat ze zo niet moet praten want het klink zo blufferig. [betrokkene 9] zegt dat het wel zo is, maar dat niet wil zeggen.
(bron 1.4, looppv. p. 6-7) Uit deze gesprekken blijkt dat [verdachte] inkomsten heeft die niet uit de gegevens van de Belastingdienst kunnen worden verklaard. Ondanks het feit dat [verdachte] zelf geen legale inkomsten heeft wil hij dat [betrokkene 9] haar baan en daarmee hun enige legale inkomstenbron opzegt. Kennelijk heeft [verdachte] een andere (illegale) inkomstenbron waar hij uit kan putten.
[…]
Resumé
In het resumé worden de contante ontvangsten en uitgaven van [verdachte] en [betrokkene 9] weergegeven. Het gaat om de portemonnee van de betrokkenen, namelijk wat wordt er legaal ingestopt en wat wordt er uitgegeven. Het is van belang te onderkennen dat de bankopnames worden aangemerkt als contante ontvangsten en de bankstortingen worden meegenomen als contante uitgaven. Immers, het zijn ontvangsten en uitgaven die feitelijk in respectievelijk uit de portemonnee van de betrokkenen gaan.
Opgemerkt kan worden dat [verdachte] en [betrokkene 9] een contant beginsaldo hebben gehad. Dit bedrag kon in het onderzoek niet worden vastgesteld. Contant geld dient vanaf een bepaald bedrag te worden aangegeven bij de Belastingdienst, echter werd door de verdachten geen aangifte gedaan van het bezit van een contant geldbedrag boven de vrijgestelde norm. In het voordeel van [verdachte] en [betrokkene 9], wordt ervan uitgegaan dat zij over het maximale contante geldbedrag beschikten waarbij ze vrijgesteld bleven van het doen van aangifte bij de Belastingdienst. De grens van vrijstelling voor het aangeven van contant geld ligt in het jaar 2012, met fiscale partner, op een bedrag van € 1.024,-. Het beginsaldo contant geld van [verdachte] en [betrokkene 9] wordt om deze reden ook voor 2008 gesteld op € 1.024,-.
Bij de Belastingdienst is geen informatie bekend met betrekking tot het bezit van contant geld van [verdachte] en [betrokkene 9]. Bovendien maken [verdachte] en [betrokkene 9] gebruik van hun zwijgrecht tijdens het financieel verhoor en kan er om deze reden vanuit worden gegaan dat door hen geen legaal contant geld is ontvangen. Bijgevolg bestaan de legale contante ontvangsten van [verdachte] en [betrokkene 9] enkel uit de bankopnamen die zij hebben gedaan. Ook de inkomsten die uit de verkoop van voertuigen zijn verkregen worden hierin meegenomen. De legale contante inkomsten en alle contante uitgaven van [verdachte] en [betrokkene 9], die in dit dossier zijn besproken, worden weergegeven in onderstaand schema.
Inkomsten Bedrag Uitgaven BedragBeginsaldo € 1.024,00 Contante stortingen € 135.510,00Bankopnamen € 22.140,00 Huur [b-straat 1] € 31.778,90Opbrengst voertuigen €18.227,50 Huur [a-straat 2] € 23.905,54 Audi A8 € 19.000,00 […] banden € 980,00 Motorscooter € 2.600,00 Ibizareis € 762,00 GWK € 807,08
Amac € 1.648,98
(Opmerking hof: gezien de redactie van de tenlastelegging is de hierboven genoemde uitgave ‘AMAC € 1.648,95' in de verdere berekening buiten beschouwing gelaten.)
Door de legale contante inkomsten bij de contante uitgaven (inclusief bankstortingen) in mindering te brengen wordt duidelijk hoe de inkomsten van de verdachten in verhouding staan tot hun uitgaven. Indien het verschil een negatief bedrag betreft is er meer geld uitgegeven dan er feitelijk legaal is binnengekomen. In combinatie met de informatie uit onderzoek Gutenberg naar de invoer en handel in verdovende middelen, kan ervan uit worden gegaan dat het resterende bedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Eén van de witwas typologieën beschrijft het feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Het contante geld waarover [verdachte] en [betrokkene 9] beschikten en waarvan geen legale herkomst aan te wijzen is, bedraagt om en nabij: hof: (€ 41.391,50 - €219.805,47 =) €-178.413,97.”
36. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. Wanneer op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt af te leggen met een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf” zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen van art. 420bis e.v. Sr, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een dergelijke verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.25.
37. In de onderhavige zaak heeft het hof dit toetsingskader ten grondslag gelegd aan zijn oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
38. Voor zover het middel steunt op de veronderstelling dat het hof uitsluitend de uitkomst van de kasopstelling ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen, berust het op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak. Het hof heeft immers ook opgenomen en afgeluisterde communicatie aan het vermoeden ten grondslag gelegd. Daarbij gaat het onder meer om uitlatingen van de verdachte over ‘zwart geld’ dat hij verdient.
39. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verdachte met zijn partner in de periode van 2008 tot en met 2014 een bedrag van € 41.391,50 aan legale contante inkomsten heeft ontvangen, terwijl in deze periode een bedrag van € 219.805,47 aan contante uitgaven zijn gedaan. Mede op grond hiervan komt het hof tot het oordeel dat er sprake is van een vermoeden van witwassen. Het hof heeft vervolgens overwogen dat de verdachte zowel bij de politie als ter zitting heeft geweigerd vragen te beantwoorden en hij geen verklaring heeft willen geven ten aanzien van de herkomst van het geld en de goederen, met uitzondering van de apparatuur van [K]. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de goederen en het geld niet van misdrijf afkomstig waren. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
40. De steller van het middel klaagt voorts dat het hof het totaal aan uitgaven en inkomsten heeft berekend over een langere periode dan de ten laste gelegde en bewezen verklaarde periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014. In dit verband verdient opmerking dat het onder 5 bewezen verklaarde deels betrekking heeft op “tijdstippen in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014” en voor het andere deel op “tijdstippen in de periode van 20 januari 2014 tot en met 23 september 2014”. Daarbij komt dat het, voor zover de bewezenverklaring ziet op de laatstbedoelde periode, het gaat om het voorhanden hebben van geldbedragen terwijl de verdachte en zijn mededader wisten dat deze voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. Het hof heeft de vraag of de geldbedragen in de bewezen verklaarde periode uit misdrijf afkomstig waren, mede gebaseerd op de kasopstelling over de daaraan voorafgaande periode. Hieruit heeft het hof het vermoeden afgeleid – en kunnen afleiden – dat het geld waarover de verdachte in de bewezen verklaarde periode beschikte uit misdrijf afkomstig is geweest. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
41. De bewezenverklaring is ten aanzien van feit 5 naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
42. Het middel faalt.
43. Het derde middel is gericht tegen de afwijzende beslissingen van het hof op de verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van twee getuigen en twee getuigen/deskundigen. Ten aanzien van het verzoek tot het oproepen en horen als getuigen van [betrokkene 17] en [betrokkene 4] behelst het middel de klacht dat het hof zijn beslissing de verzoeken af te wijzen onbegrijpelijk heeft gemotiveerd, althans zou het aan de toewijzende beslissing ten onrechte de voorwaarde hebben verbonden dat de getuigen bereid zouden zijn een verklaring af te leggen. De verzoeken tot het oproepen en horen als getuigen/deskundigen van [betrokkene 28] en [betrokkene 29] zou het hof hebben afgewezen aan de hand van een onjuiste maatstaf.
44. De namens de verdachte op 13 juni 2017 ingediende appelschriftuur houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“[verdachte] meent dat hij in ieder geval ter zake van de feiten 1 t/m 4 en partieel ook voor feit 5 vrijgesproken dient te worden.
(…)
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 (in voorwaardelijk zin) verzocht te doen horen als getuigen de Engelse chauffeurs [betrokkene 17] en [betrokkene 4], welk verzoek zowel door de Rechter-commissaris alsook — uiteindelijk — door de rechtbank werd afgewezen. Of [verdachte] de medepleger is van een aantal (volgens de rechtbank 5) drugstransporten moet beoordeeld worden mede aan de hand van de verklaringen van de betreffende chauffeurs. De verdediging moet simpelweg in staat worden gesteld om deze chauffeurs nadere vragen te stellen, ondanks het feit dat [betrokkene 4] zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen en [betrokkene 17] heeft gesteld dat hij in België werd gedwongen door een onbekende persoon om drugs mee naar Engeland te nemen. Over de rol van cliënt bij deze transporten, zouden de naar alle waarschijnlijkheid afgestrafte, Engelse chauffeurs kunnen (en moeten) verklaren. De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen een drietal drugstransporten tezamen met [betrokkene 4] en een tweetal transporten met [betrokkene 17]. Zo stelt de rechtbank in haar vonnis op pagina 22 dat met “10 green” bedoeld wordt harddrugs. De rechtbank laat een soort ketenbewijsredenering los op eerdere transporten door [betrokkene 4] en wel de transporten van 3/4 maart 2014 en 29 april 2014, gelet op het onderschepte transport van 27 /28 mei 2014. Aan de getuigen zal worden gevraagd of zij op die bewuste data harddrugs hebben vervoerd en van wie zij deze hebben ontvangen. Het is uiteraard in het belang van de verdediging te achten dat deze chauffeurs over de bewezen verklaarde transporten worden ondervraagd.
Het hoger beroep richt zich uitdrukkelijk niet tegen de transporten van 25 februari 2014 ([betrokkene 17]) en 8 mei 2014 ([betrokkene 4]), waarvan [verdachte] werd vrijgesproken.
Bovendien dienen in de optiek van de verdediging, anders dan de rechtbank (zie pagina 43 vonnis) alsnog in hoger beroep gehoord te worden [betrokkene 28], forensisch onderzoeker bij de Britse douane, welke op 15 april 2014 verslag heeft gedaan van zijn/haar bevindingen van een deel van onder [betrokkene 4] aangetroffen verpakkingen met verdovende middelen en [betrokkene 29], forensisch onderzoeker bij de Britse douane welke een aanvullend verslag heeft gemaakt op 8 maart 2017 en daarbij het onderzoeksverslag van [betrokkene 28] heeft toegelicht. De verdediging vermag niet in te zien waarom [betrokkene 28] niet meer gehoord zou kunnen worden nu laatstgenoemde niet meer werkt bij de Britse douane en aldus [betrokkene 29] dus een nader verslag heeft moeten maken. [betrokkene 28] dient zelf verantwoording af te leggen van het door zijn/haar gedane onderzoek op 15 april 2014. Het feit dat hij/zij niet meer bij de Douane werkt, is geen argument om hem/haar niet te horen. Bovendien is de vraag gerechtvaardigd op grond van welke wetenschap [betrokkene 29] zijn verklaring van 8 maart 2017 heeft opgesteld. Uit niets blijkt dat hij/zij bij het onderzoek door [betrokkene 28] aanwezig en/of betrokken is geweest.
De verdediging kan ook de overweging van de rechtbank op pagina 44 van het vonnis totaal niet volgen. De rechtbank geeft, wat de verdediging betreft een wel heel ruime eigen invulling aan het handgeschreven bericht van [betrokkene 28]. Wat de verdediging betreft is het wel degelijk in het belang van cliënt dat genoemd [betrokkene 28] en [betrokkene 29] alsnog worden gehoord m.b.t. bovenstaande.”
45. Het proces-verbaal van de als regiezitting aangemerkte terechtzitting in hoger beroep van 22 december 2017 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“In de onderhavige zaak houdt de voorzitter voor dat zijdens verdachte bij appelschriftuur d.d. 12 juni 2017 en de aanvulling daarop van 11 juli 2017 is verzocht om een twaalftal getuigen te horen. Bij schrijven van 15 december 2017 heeft de advocaat-generaal bericht dat het verzoek kan worden toegewezen voor zover het betreft de getuigen [betrokkene 18], [betrokkene 24], [betrokkene 25] en de medeverdachten [betrokkene 7] en [betrokkene 3] en dat het verzoek voor het overige moet worden afgewezen.
De raadsman van de verdachte deelt het volgende mede.
(…)
Mijn cliënt is een gevangenisstraf van 10 jaar opgelegd. Ik kan het ondervragingsrecht niet uitoefenen vanwege een wettelijk beletsel dat de advocaat-generaal opwerpt. Ik wil dat beletsel zelf vastgesteld hebben. Mogelijk kunnen [betrokkene 17] en [betrokkene 4] via telecommunicatie worden gehoord. We merken dan wel of ze wel of niet willen verklaren. Het kan zijn dat zij tot inkeer zijn gekomen. Het kan niet zo zijn dat ik het ondervragingsrecht niet eens kan uitoefenen door ze niet voor de camera te krijgen. Ik wil van de getuigen zelf horen of ze wel of niet willen verklaren.
De verklaring van [betrokkene 17] was dat hij onder dwang drugs heeft moeten vervoeren vanuit België. Maar ik moet wel kunnen toetsen of het inderdaad zo is gegaan en of [betrokkene 17] handen en voeten kan geven aan zijn verklaring.
Volgens de rechtbank zou ‘10 green’ staan voor harddrugs. Ik zou eerder denken aan softdrugs. Aangenomen dat mijn cliënt bij dat vervoer betrokken zou zijn, is het nog de vraag of het wel om harddrugs gaat.
Er moet een splitsing worden gemaakt tussen het weigeren te verklaren door een getuige of het zich niet kunnen herinneren. Ik wijs op het zogenoemde Vidgen-2 arrest. Een effectieve en behoorlijke ondervragingsmogelijkheid wordt anders onmogelijk en dan is er sprake van strijd met artikel 6 EVRM.
Er is sprake van een handgeschreven bericht van [betrokkene 28]. Ik wil aan hem vragen wat hij daar mee bedoeld heeft. Zegt hij daarmee dat er niets is gevonden of dat het een negatief resultaat heeft opgeleverd. Ik weet niet wat [betrokkene 28] deed bij de douane. De aanvullende rapportage is opgemaakt door [betrokkene 29]. Daarin wordt gezegd dat [betrokkene 28] met zijn bericht “dat en dat” heeft bedoeld. Maar dat komt voor mij uit de lucht vallen. Volgens de advocaat-generaal zou [betrokkene 28] niet meer gehoord kunnen worden omdat hij niet meer bij de douane werkt. Maar dat is raar en het kan niet zo zijn. Ik wil hem vragen wat hij heeft aangetroffen onder [betrokkene 4]. Het is het verdedigingsrecht van mijn cliënt om daarover vragen te stellen. Dat [betrokkene 28] niet meer bij de douane werkt, maakt dat niet anders. Het maakt nogal uit of de eindconclusie was dat het geen heroïne was of dat hij bedoelde dat hij geen vingerafdrukken heeft gevonden. Het horen van [betrokkene 28] via een videoverbinding is prima.
(…)
De advocaat-generaal reageert hierop als volgt.
Door de rechter-commissaris zijn ten aanzien van de getuigen [betrokkene 17] en [betrokkene 4] voldoende inspanningen geleverd. Er zijn geen gewijzigde omstandigheden gebleken. Ik heb bij de liaisonofficier navraag gedaan en de getuigen zijn nog steeds gedetineerd. Er is geen ruimte voor toewijzing van het verzoek. Voor wat betreft de opgegeven getuigen [betrokkene 28] en [betrokkene 29] geldt hetzelfde. Het is onvoldoende gebleken dat het horen van deze verbalisanten in Groot Brittannië in het belang is voor enige beslissing op de vragen van de artikelen 348/350 Wetboek van Strafvordering. Er moet voorzichtig worden omgegaan met buitenlandse verbalisanten in verband met het vertrouwensbeginsel.
(…)
De raadsman reageert als volgt.
De terughoudendheid van het openbaar ministerie om buitenlandse verbalisanten als getuige op te roepen, acht ik geen juiste reden. Als het hof, met mij, het belang ziet om ze te horen, dan kan mijn verzoek niet worden afgewezen.
Wat betreft de beantwoording van de vragen van 348/350 Wetboek van Strafvordering is het volgende van belang. De rechtbank heeft geoordeeld dat de transporten voornamelijk harddrugs betroffen. Maar de vraag is of het wel om heroïne ging. Gaat het negatieve resultaat waar over wordt gesproken door [betrokkene 28] over de aangetroffen drugs of gaat het om de dactysporen. De rechtbank heeft daar een eigen invulling aan gegeven. Maar ik bestrijd dat en als het geen harddrugs betreft, kan mijn cliënt daar niet voor worden veroordeeld.
(…)
Vervolgens deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mede.
(…)Het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 28] en [betrokkene 29] wordt afgewezen, nu het hof daartoe geen noodzaak ziet. Het hof acht zich, gelet op hetgeen zich in het dossier bevindt, voldoende voorgelicht. Mocht er twijfel blijven bestaan over wat er wel of niet is vastgesteld, dan zal dat tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting aan de orde komen.
Met betrekking tot de getuigen [betrokkene 17] en [betrokkene 4] ziet het hof zonder meer het belang van de verdediging om hen te horen. Echter, het hof ziet ook het probleem dat het hof niet in het Engelse rechtssysteem kan treden. Wel heeft het hof moeten vaststellen dat de advocaat-generaal weliswaar navraag heeft gedaan of de opgegeven getuigen nog gedetineerd zijn, maar niet of ze al dan niet bereid zijn om een verklaring af te leggen. Aan de advocaat-generaal wordt derhalve verzocht om dat alsnog na te gaan en dan via politiekanalen omdat dat sneller gaat dan via de officiële kanalen. Dit verzoek wordt derhalve onder voorbehoud toegewezen.
De oudste raadsheer merkt op dat indien de getuigen aangeven niet te willen verklaren, dat ze dan niet zullen worden opgeroepen.
De voorzitter deelt het volgende mede. Wat de gevolgen daarvan zijn, zal te zijner tijd door het hof worden beoordeeld.
(…)Het hof, gehoord de advocaat-generaal, de verdachte en diens raadsman:
(…)- beveelt dat de raadsheer-commissaris de volgende personen als getuige zal horen:
(…)
en onder voorbehoud (in afwachting van nader bericht van de advocaat-generaal):10. [betrokkene 17], gedetineerd in het Verenigd Koninkrijk en
11. [betrokkene 4], gedetineerd in het Verenigd Koninkrijk;
- beveelt dat de advocaat-generaal via de politie Iaat onderzoeken of laatstgenoemde getuigen bereid zijn om een verklaring af te leggen en dat zij het hof hierover zal berichten;”
46. Het proces-verbaal van de eveneens als regiezitting aangemerkte terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2018 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt voorts het volgende mede.
(…)
Met betrekking tot de getuigen [betrokkene 17] en [betrokkene 4], die beiden gedetineerd zijn in het Verenigd Koninkrijk, heeft de advocaat-generaal navraag gedaan en beide heren willen geen verklaring afleggen. Het hof dient op het eventueel horen van deze twee getuigen nog een beslissing te nemen.
De advocaat-generaal brengt als zijn standpunt het volgende naar voren.
Nu [betrokkene 17] en [betrokkene 4] niet bereid zijn om een getuigenverklaring af te leggen, stel ik mij op het standpunt dat het verzoek om hen te horen dient te worden afgewezen.
De voorzitter deelt vervolgens als beslissing van het hof mede.
Omdat [betrokkene 17] en [betrokkene 4] niet bereid zijn om een verklaring af te leggen en daarmee niet is voldaan aan de voorwaarde die het hof heeft verbonden aan de toewijzing van het verzoek, wordt het verzoek om hen te horen in deze zaak afgewezen en ziet het hof in de andere zaken af van het horen van deze getuigen.”
47. De in het middel bedoelde verzoeken zijn gedaan in verband met het onder 1 ten laste gelegde feit. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 25 februari 2014 tot en met 28 mei in Nederland en het
Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;”
48. Het onder 1 ten laste gelegde feit betreft in totaal zeven transporten van harddrugs vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk, die zouden hebben plaatsgevonden op 25 februari, 3/4 maart, 17 maart, 8/9 april, 29 april, 8 mei en 27/28 mei van het jaar 2014. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van betrokkenheid bij de drugstransporten van 25 februari 2014 en 8 mei 2014. Ter zake van de overige vijf drugstransporten acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze in bewuste en nauwe samenwerking met een of meer anderen heeft begaan. Anders dan de verdediging, acht het hof bewezen dat het telkens om transporten van harddrugs ging. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat bij de transporten van 9 april 2014 en 28 mei 2014 de lading is onderschept. Deze transporten betroffen in totaal een hoeveelheid van circa 48 kilogram MDMA en 36 kilogram amfetamine, respectievelijk circa 23 kilo MDMA, 15 kilo xtc-pillen en 10 kilo cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van de verdachte bij de transporten er telkens onder meer in was gelegen dat hij de sms-contacten met de Britse chauffeurs onderhield die de transporten uitvoerden. In dat contact regelde hij de tijd en plaats van de ontmoeting waarbij de uit te voeren verdovende middelen aan de chauffeur werden meegegeven teneinde deze naar het Verenigd Koninkrijk te brengen.
49. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt dat de in het middel bedoelde [betrokkene 17] en [betrokkene 4] de Britse chauffeurs zijn geweest die de bewezen verklaarde drugstransporten van Nederland naar het Verenigd Koninkrijk feitelijk hebben uitgevoerd. De in het middel bedoelde [betrokkene 28] en [betrokkene 29] waren forensisch onderzoekers bij de Britse douane. [betrokkene 28] heeft op 15 april 2014 verslag gedaan van bevindingen ten aanzien van een deel van de op 9 april 2014 onder [betrokkene 4] aangetroffen verpakkingen met verdovende middelen. [betrokkene 29] zou op 8 maart 2017 een aanvullend verslag hebben gemaakt, waarin het onderzoeksverslag van [betrokkene 28] nader is toegelicht.
50. Voor alle vier de in het middel genoemde personen geldt dat de verdediging het verzoek hen op te roepen en te doen horen, heeft gedaan bij – tijdig ingediende – appelschriftuur. De advocaat-generaal heeft geweigerd de getuigen op te roepen. Namens de betrokkene is op de terechtzitting van 22 december 2017 aan het hof verzocht om een bevel als bedoeld in art. 287, derde lid onder a, Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv tot oproeping van deze niet-verschenen getuigen. Het hof kon afzien van het geven van dit bevel tot oproeping op de in art. 288, eerste lid, Sv vermelde gronden.26.
51. Op de terechtzitting van 22 december 2017 heeft het hof vooropgesteld een verdedigingsbelang te zien bij het horen van de getuigen [betrokkene 17] en [betrokkene 4]. Het hof heeft het verzoek evenwel niet onvoorwaardelijk toegewezen, omdat het “ook het probleem [ziet] dat het hof niet in het Engelse rechtssysteem kan treden.” Het hof heeft het verzoek daarom toegewezen onder de voorwaarde dat [betrokkene 17] en [betrokkene 4] bereid zouden blijken een verklaring af te leggen. Op de terechtzitting van 16 maart 2018 is het hof gebleken dat die voorwaarde niet is vervuld en is het verzoek om die reden afgewezen.
52. Met zijn overweging dat het “ook” het probleem ziet dat het niet in het Engelse rechtssysteem kan treden, heeft het hof kennelijk aansluiting gezocht bij hetgeen de rechtbank had overwogen ten aanzien van de mogelijkheid [betrokkene 17] en [betrokkene 4] als getuigen te horen. Het vonnis van de rechtbank houdt daarover het volgende in:
“De rechtbank stelt vast dat zij op de zitting van 7 januari 2015 het verzoek om [betrokkene 17] en [betrokkene 4] als getuigen te horen, heeft toegewezen en voor dat doel de zaak heeft verwezen naar de rechter-commissaris. De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier een proces-verbaal van de rechter-commissaris bevat (RC nummers 13/1967 en 14/1281) waarin – kort samengevat – wordt weergegeven dat de Engelse autoriteiten in reactie op een afzonderlijk verzoek van de officier van justitie en een rechtshulpverzoek van de rechter-commissaris hebben aangegeven dat [betrokkene 17] en [betrokkene 4] niet bereid zijn om een getuigenverklaring af te leggen ten overstaan van de Nederlandse autoriteiten. De rechter-commissaris concludeert in datzelfde proces-verbaal dat de getuigen niet kunnen worden gehoord, omdat zij naar Engels recht daartoe ook niet verplicht zijn en er geen enkel rechtsmiddel in dat kader aangewend kan worden.
De rechter-commissaris heeft bij schrijven van 9 december 2015 de verdediging op de hoogte gesteld van het Britse bericht omtrent [betrokkene 17] en [betrokkene 4]. Vervolgens heeft de raadsman de rechter-commissaris middels een email-bericht van 7 januari 2016 aangegeven te persisteren bij het horen van de getuigen. De rechter-commissaris heeft de verdediging bij schrijven van 31 maart 2016 bericht het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 17] en [betrokkene 4] af te wijzen vanwege – kort gezegd – de onmogelijkheid om hen te horen. Middels een emailbericht d.d. 21 februari 2017 aan de rechtbank en op meerdere momenten tijdens de zittingsdagen in maart 2017 heeft de raadsman zijn verzoeken herhaald, met dien verstande dat het als een voorwaardelijk verzoek mag worden beschouwd.
De rechtbank acht de inhoud van het proces-verbaal van de rechter-commissaris (RC-nummers 13/1967 en 14/1281) ondubbelzinnig duidelijk in de onmogelijkheid om naar Engels recht de weigerachtige [betrokkene 17] en [betrokkene 4] als getuigen te horen. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om de conclusie van de rechter-commissaris te heroverwegen en maakt die dan ook tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank, conform het standpunt van de officier van justitie, het verzoek om [betrokkene 17] en [betrokkene 4] als getuigen te horen, afwijst, omdat het onaannemelijk is dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord (art. 288 lid 1 onder a Sv.)”
53. De – summier gemotiveerde – beslissing van het hof op de terechtzitting van 22 december 2017 begrijp ik aldus, dat het hof in navolging van de rechter-commissaris en de rechtbank geen mogelijkheden ziet om de getuigen [betrokkene 17] en [betrokkene 4] in de strafzaak van de verdachte als getuigen te horen, tenzij zij tot het afleggen van een verklaring bereid zijn. De achtergrond daarvan is door de rechtbank uiteengezet en door het hof in zeer summiere bewoordingen samengevat. In essentie gaat het daarbij om de gevolgtrekking dat de Engelse autoriteiten geen rechtshulp zullen verlenen omdat de getuigen niet bereid zijn een verklaring af te leggen, zij daartoe niet verplicht zijn en geen middelen kunnen worden aangewend teneinde het horen toch te doen plaatsvinden.27.De rechter-commissaris heeft een rechtshulpverzoek gericht tot de autoriteiten dat eveneens ertoe strekte dat [betrokkene 17] en [betrokkene 4] in de onderhavige zaak als getuigen zouden worden gehoord. De rechter-commissaris heeft in een proces-verbaal uiteengezet dat de getuigen naar Engels recht niet verplicht zijn om te worden gehoord en er in dat kader geen enkel rechtsmiddel aangewend kan worden. Kennelijk weigeren de Engelse autoriteiten aan een rechtshulpverzoek mee te werken, omdat naar het eigen recht geen grondslag bestaat om de getuigen [betrokkene 17] en [betrokkene 4] te doen meewerken aan een verhoor. Omdat op de terechtzitting van 16 maart 2018 is gebleken dat de getuigen nog altijd niet bereid zijn een verklaring af te leggen, heeft het hof op die terechtzitting het getuigenverzoek afgewezen op de kennelijke grond dat onaannemelijk is dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord. De afwijzingsgrond van art. 288, eerste lid onder a, Sv omvat mede de situatie dat een getuige in het buitenland is gedetineerd en geen toestemming krijgt om, al dan niet in de vorm van een video-conferentie, een verklaring af te leggen.28.
54. In hoger beroep heeft de verdediging niet betwist dat het hiervoor bedoelde beletsel ten aanzien van het horen van de getuigen bestaat. De raadsman heeft aan het verzoek tot het horen van de getuigen in essentie ten grondslag gelegd dat hij het bestaande beletsel zelf wil hebben vastgesteld. Hij heeft geopperd dat de getuigen mogelijk via telecommunicatie worden gehoord. Volgens de raadsman kan het niet zo zijn dat hij het ondervragingsrecht niet kan uitoefenen doordat de getuigen niet voor de camera willen verschijnen. In cassatie betoogt de steller van het middel dat het hof aan de verklaringsbereidheid van de getuigen ten onrechte betekenis heeft toegekend bij zijn beoordeling of de getuigen binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord.
55. De steller van het middel gaat er kennelijk van uit dat aan de afwijzing van het getuigenverzoek ten grondslag ligt dat het hof van de bereidheid van de getuigen om een verklaring af te leggen heeft laten afhangen of zij zouden worden opgeroepen, omdat het hof de wens van deze getuigen geen verklaring af te leggen, heeft willen eerbiedigen. Daarmee berust het middel op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak. Het hof heeft in het licht van de bevindingen van de rechter-commissaris in eerste aanleg kennelijk en niet onbegrijpelijk tot uitgangspunt genomen dat de bereidheid van de getuigen een verklaring af te leggen voor de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een voorwaarde is om een rechtshulpverzoek te zullen inwilligen. De omstandigheid dat ook in hoger beroep aan die voorwaarde niet is voldaan, heeft het hof beslissend geacht voor zijn oordeel dat onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord.
56. Het oordeel van het hof dat onaannemelijk is dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn zullen kunnen worden gehoord, is in het licht van het voorafgaande niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat de getuigen in het Verenigd Koninkrijk zijn gedetineerd, dat de officier van justitie en de rechter-commissaris vergeefse pogingen hebben ondernomen een verhoor van deze getuigen te bewerkstelligen en dat de verdediging in hoger beroep niet heeft betwist dat een beletsel bestaat om deze getuigen te horen en evenmin informatie heeft verschaft waaruit zou kunnen volgen dat de getuigen wel binnen een afzienbare termijn zouden kunnen worden gehoord.29.
57. In de toelichting op het middel wordt nog opgemerkt dat de afwijzende beslissing van het hof “een ontoelaatbare inbreuk op het in artikel 6 EVRM verzekerde ondervragingsrecht” vormt. Die niet nader onderbouwde stelling behoeft geen afzonderlijke bespreking. Voor de volledigheid merk ik het volgende op. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat de rechtspraak van het EHRM inzake het recht belastende getuigen te ondervragen niet van toepassing is, omdat [betrokkene 4] in het geheel geen verklaring heeft afgelegd en [betrokkene 17] niet een de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd. Het hof heeft geen verklaringen van [betrokkene 4] en/of [betrokkene 17] voor het bewijs gebruikt. Daarbij merk ik ten slotte op dat de enkele omstandigheid dat een getuige die in het buitenland verblijft, weigert aan een oproep te worden gehoord gevolg te geven en daartoe niet kan worden gedwongen niet meebrengt dat het gebruik van de verklaring voor het bewijs van de getuige een schending van art. 6 EVRM oplevert.30.
58. Voor zover het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek [betrokkene 17] en [betrokkene 4] als getuigen te horen, faalt het.
59. Het verzoek tot het horen als getuigen/deskundigen van [betrokkene 28] en [betrokkene 29] heeft het hof op de terechtzitting van 22 december 2017 afgewezen. Aan deze afwijzende beslissing heeft het ten grondslag gelegd dat het “daartoe geen noodzaak ziet”, omdat het zich “gelet op hetgeen zich in het dossier bevindt, voldoende voorgelicht acht”. Aldus heeft het hof het verzoek tot het horen van de getuigen beoordeeld met toepassing van het noodzakelijkheidscriterium. Daarmee heeft het hof een onjuiste maatstaf toegepast. Het hof kon immers afzien van het geven van het bevel tot oproeping op de in art. 288, eerste lid onder c, Sv vermelde grond dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het middel klaagt hierover op zichzelf terecht.
60. Tot cassatie hoeft het voorafgaande evenwel niet te leiden. Daartoe wijs ik op het volgende.
61. In gevallen waarin het belang van de verdachte bij het cassatieberoep niet evident is, mag van de verdediging in redelijkheid worden verlangd dat zij in de cassatieschriftuur een toelichting geeft ten aanzien van het belang bij haar klacht. Zo mag ingeval de zaak op meer dan een terechtzitting is behandeld van de verdediging worden gevergd dat zij toelicht waarom op een later gehouden terechtzitting niet is geklaagd over een op een eerdere zitting begaan verzuim ten aanzien van een verzoek tot oproeping van getuigen.31.Daarnaast levert de enkele omstandigheid dat het hof bij de afwijzing van een getuigenverzoek niet de juiste maatstaf heeft genoemd, niet zonder meer voldoende rechtens te respecteren belang op bij vernietiging van de bestreden uitspraak.32.
62. Aan het verzoek tot het horen van [betrokkene 28] en [betrokkene 29] is ten grondslag gelegd dat onduidelijkheid zou bestaan over hetgeen [betrokkene 28] heeft gerapporteerd ten aanzien van onder [betrokkene 4] aangetroffen verpakkingen met verdovende middelen. Zijn afwijzende beslissing op het verzoek heeft het hof gemotiveerd met de overweging dat het zich voldoende voorgelicht acht. Twijfels over hetgeen [betrokkene 28] wel of niet heeft vastgesteld zouden tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak aan de orde kunnen komen. De zaak is in hoger beroep inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 december 2018. Uit het proces-verbaal van die terechtzitting blijkt niet dat de verdediging aldaar het belang van hetgeen [betrokkene 28] heeft gerapporteerd en [betrokkene 29] nader heeft toegelicht opnieuw aan de orde heeft gesteld, ook niet nadat de advocaat-generaal in het requisitoir een standpunt had ingenomen over de vraag hoe het rapport van [betrokkene 28] van 15 april 2014 en de toelichting daarop in het rapport van [betrokkene 29] van 8 maart 2017 moeten worden begrepen.33.Op deze nadere terechtzitting is evenmin geklaagd dat het hof op de terechtzitting van 22 december 2017 aan de hand van de verkeerde maatstaf zou hebben beslist en is het desbetreffende verzoek niet herhaald.
63. De cassatieschriftuur bevat geen nadere toelichting waarom over de afwijzing van de getuigenverzoeken op de terechtzitting van 22 december 2017 en de daarbij gehanteerde maatstaf op de terechtzitting van 14 december 2018 niet is geklaagd. Evenmin is nader onderbouwd waarin het belang van de verdachte is gelegen bij zijn klacht dat het hof een onjuiste maatstaf heeft toegepast. De afwijzende beslissing van het hof is bovendien niet onbegrijpelijk. Voor zover wordt aangevoerd dat de beslissing van het hof een schending van het in art. 6 EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht oplevert, is die stelling niet nader onderbouwd en kan deze onbesproken blijven.
64. Het in rechte te respecteren belang van de verdachte bij de klacht dat het hof het verzoek [betrokkene 28] en [betrokkene 29] als getuigen/deskundigen te horen heeft afgewezen met toepassing van een onjuiste maatstaf is niet evident, terwijl een toelichting op dat belang in de cassatieschriftuur ontbreekt. Dit onderdeel van het middel kan niet tot cassatie leiden.
65. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
Het vierde middel
66. Het vierde middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden, doordat het hof het verkorte arrest niet tijdig heeft aangevuld en het hof de stukken niet tijdig aan de Hoge Raad heeft ingezonden.
67. Namens de verdachte is op 30 januari 2019 beroep in cassatie ingesteld. De verdachte bevond zich op die datum – en ten tijde van de aanzegging in cassatie – uit hoofde van de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis. De stukken van het geding zijn op 15 juni 2020 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de maximale inzendtermijn van zes maanden overschreden.34.Een voortvarende behandeling die de overschrijding van de inzendtermijn zou kunnen compenseren, behoort niet meer tot de mogelijkheden. Dit dient te leiden tot vermindering van opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf. Ambtshalve merk ik op dat namens de verdachte cassatie is ingesteld op 30 januari 2019 en de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ook in dat opzicht is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM geschonden. Dit dient eveneens te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijk maatstaf.35.
68. Voorts had het verkorte arrest op grond van art. 365a, in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv uiterlijk drie maanden na 30 januari 2019 – de dag dat namens de verdachte beroep in cassatie is ingesteld – door het hof moeten zijn aangevuld. Die termijn is in de onderhavige zaak overschreden. Het hof heeft zijn verkorte arrest immers pas op 27 mei 2020 aangevuld. Tot cassatie kan dit verzuim niet leiden. Op de niet-naleving van deze termijn is geen sanctie gesteld. Het gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn kan worden verdisconteerd in de hierboven voorgestelde strafvermindering.36.
69. Het middel is terecht voorgesteld.
Slotsom
70. Het eerste, tweede en derde middel falen. In elk geval het tweede en het derde middel kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Het vierde middel slaagt.
71. Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
72. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2021
Zie o.a. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165, m.nt. Reijntjes; HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:708; HR 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1060 en HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021/110, m.nt. Vellinga.
Zie ook HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2847 en 26 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9189, NJ 2012/415.
Conclusie van mijn ambtgenoot Spronken (ECLI:NL:PHR:2020:742, onder 3.7) voorafgaand aan HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:192, NJ 2021/110. Vgl. ook de noot van Vellinga (onderdeel 7) onder dat arrest.
Zie o.a. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7004, NJ 2012/243, m.nt. Bleichrodt, rov. 2.2.5 en HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/343, m.nt. Van Kempen, rov. 2.5.1.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 51.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 77-84.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 77-84.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 86.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 105.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 106.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 107 e.v.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 108-109.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 112-114.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 116 en p. 118.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 165 e.v.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 130 e.v. en blad 163 e.v.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 136-138 e.v.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 65-69.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 73-74 Zie ook blad 124 e.v.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 65.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 71.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 59-60.
Zie de aanvulling op het verkorte arrest, blad 62-63.
Vgl. onder meer HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, NJ 2019/298, m.nt. Rozemond.
Zie HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/440, m.nt. Borgers, rov. 2.44.
Zie over deze situatie ook B. de Wilde, Stille getuigen, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 314-315.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter (ECLI:NL:PHR:2019:1094, onder 14), voorafgaand aan HR 29 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1640, NJ 2019/442 en de conclusie van mijn ambtgenoot Paridaens (ECLI:NL:PHR:2020:1226, onder 11), voorafgaand aan HR 19 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:71 (HR: art. 81, eerste lid, RO).
Vgl. HR 29 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1640, NJ 2019/442
Vgl. EHRM 16 november 2006, appl.no. 46503/99 (Klimentyev/Rusland), par. 126.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers, rov. 2.75; HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2855, NJ 2014/450, m.nt. Borgers; en HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2022.
Zie HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers, rov. 2.75; HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:464, NJ 2016/226 en HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, m.nt. Van Kempen, rov. 2.4.3
Requisitoir in hoger beroep, p. 8.
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis.
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis.
Vgl. HR 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0988, NJ 1998/557; HR 21 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1527, NJ 1999/785 en HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6254.