Einde inhoudsopgave
Besluit lijfrenten in de winstsfeer (verzamelbesluit)
6.4 Oprenten lijfrenteverplichting in voorperiode bv
Geldend
Geldend vanaf 26-01-2022. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 17-12-2021
- Bronpublicatie:
17-12-2021, Stcrt. 2022, 690 (uitgifte: 25-01-2022, regelingnummer: 2021-236684)
- Inwerkingtreding
26-01-2022, terugwerkend tot: 17-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2021, Stcrt. 2022, 690 (uitgifte: 25-01-2022, regelingnummer: 2021-236684)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Winst
Bij inbreng van een onderneming in een bv kan tot maximaal de stakingswinst en de oudedagsreserve een lijfrente worden bedongen van die bv. Volgens Hoge Raad 22 juli 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3887, is aftrek van premies voor een lijfrente als uitgave voor een inkomensvoorziening niet mogelijk in de periode gelegen vóór de oprichting van de bv, omdat een lijfrenteovereenkomst tussen een bv in oprichting en een oprichter onbestaanbaar is. In Hoge Raad 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3194, beslist de Hoge Raad anders en oordeelt hij dat aan een stamrechtovereenkomst met een bv in oprichting voor de heffing van belasting wel gevolgen kunnen worden verbonden, mits de overeenkomst binnen redelijke termijn na oprichting wordt bekrachtigd. Wat er ook zij van de fiscale bestaanbaarheid van de overeenkomst, voor de fiscale winstbepaling geldt dat bij inbreng van een onderneming in een bv de onderneming vanaf het overgangstijdstip voor rekening en risico van de bv wordt gedreven. Als bij de inbreng een lijfrente is bedongen kan daarom ook oprenting van de lijfrenteverplichting door de bv plaatsvinden vanaf het moment waarop de onderneming wordt geacht voor rekening en risico van de bv (i.o.) te worden gedreven tot de datum van oprichting van de bv, ongeacht of de overeenkomst nu wel of niet reeds tot stand komt in de periode voorafgaand aan de oprichting.