HR, 22-06-2012, nr. 11/03215
ECLI:NL:HR:2012:BW9055
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-06-2012
- Zaaknummer
11/03215
- LJN
BW9055
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BW9055, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑06‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BT6822, Bekrachtiging/bevestiging
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BT6822, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑07‑2011
- Vindplaatsen
V-N 2012/32.15 met annotatie van Redactie
FED 2012/91 met annotatie van W.A.P. VAN ROIJ
BNB 2012/228 met annotatie van I.J.F.A. van Vijfeijken
NTFR 2012/1573 met annotatie van Prof. dr. S.J.C. Hemels
Uitspraak 22‑06‑2012
Partij(en)
22 juni 2012
Nr. 11/03215
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 juni 2011, nr. 10/00636, betreffende een aan Stichting Wijkcentrum X te Z (hierna: belanghebbende) afgegeven beschikking als bedoeld in artikel 6.33 van de Wet IB 2001 (tekst 2009).
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht om te worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 6.33, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001 (tekst 2009), welk verzoek bij beschikking van de Inspecteur is afgewezen. Die beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/45) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur, alsmede de beschikking vernietigd en bepaald dat belanghebbende wordt aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft blijkens haar statuten tot doel:
- -
de bevordering van het welzijn en de behartiging van de belangen van de bewoners van de wijk, meer speciaal van degenen onder hen die tot de zogenoemde kansarmen zijn te rekenen;
- -
het op peil houden dan wel verbeteren van de leefbaarheid van de wijk en het bevorderen van goede onderlinge contacten tussen de wijkbewoners;
- -
het ontwikkelen en in stand houden van activiteiten van sociaal/maatschappelijke aard, op cultureel en vormend gebied en in creatieve en ontspannende zin;
- -
het activeren van de wijkbewoners tot deelname aan deze activiteiten;
- -
het motiveren en activeren van wijkbewoners tot het mede-organiseren en medebegeleiden van bedoelde activiteiten en het begeleiden van medewijkbewoners;
- -
het onderhouden casu quo bevorderen van goede contacten met alle instellingen en activiteitengroepen die in de wijk actief zijn op een of meer terreinen bedoeld in de doelstelling van belanghebbende.
3.1.2.
Belanghebbende tracht deze doelstelling blijkens haar statuten te verwezenlijken door:
- -
het beheren van het wijkcentrum in zodanige zin dat dit gebouw wordt benut ten behoeve van de doelstelling en de daarmee samenhangende activiteiten. Voor het beschikbaar stellen van ruimte in het wijkcentrum kan een redelijke huurprijs - bij of krachtens huishoudelijk reglement vast te stellen - in rekening worden gebracht;
- -
het in beheer nemen en/of huren van gebouwen of gedeelten van gebouwen in de wijk ten behoeve van in het kader van de doelstelling te ontwikkelen activiteiten. Voor het beschikbaar stellen van in beheer genomen en/of gehuurde gebouwen of gedeelten daarvan kan een redelijke huurprijs - bij of krachtens huishoudelijk reglement vast te stellen dan wel te bepalen naar rato van de door de stichting te betalen huur - in rekening worden gebracht;
- -
het aanboren van inkomensbronnen in de vorm van overheidssubsidies, van subsidies en/of bijdragen van andere instellingen, personen of groepen van personen en het zo nodig ondersteunen van activiteitengroepen ter verkrijging van inkomsten in een of meer van deze vormen;
- -
het organiseren dan wel doen organiseren van activiteiten - die niet strijdig mogen zijn met de doelstelling - ter verkrijging van inkomsten te benutten voor het verwezenlijken van de doelstelling.
3.1.3.
De feitelijke werkzaamheden van belanghebbende stemmen overeen met de in de statuten genoemde werkzaamheden. Deze feitelijke werkzaamheden behelzen:
- -
een nieuwjaarsreceptie;
- -
kledinginzameling "Mensen in nood";
- -
het zoeken van kaarters en biljarters;
- -
hulp bij de computer;
- -
een bevrijdingsmarkt;
- -
"zondag vrij entree" met als doel mensen de gelegenheid te bieden op een gezellige manier de zondagmiddag te laten doorbrengen onder het genot van een drankje en het doen van een spelletje kaarten of zo maar een praatje maken;
- -
krea-kids: het op woensdagmiddag organiseren van creatieve activiteiten voor de jeugd;
- -
servicepunt ten behoeve van personen die minder mobiel zijn door het aanbieden van diensten;
- -
het opzetten van een klusjesdienst om ten behoeve van buurtbewoners kleine werkzaamheden op te knappen;
- -
kunst of kitsch;
- -
een speelgoedbeurs;
- -
een vlooienmarkt;
- -
kienavonden;
- -
familiefietstocht;
- -
avondfietsdriedaagse;
- -
avondwandelvierdaagse.
3.1.4.
In de organisatie van belanghebbende kunnen de volgende groepen en activiteiten worden onderscheiden:
- -
een publiciteitsgroep;
- -
een bargroep voor het beheer en de exploitatie van de bar;
- -
een verwelkomingsgroep die bezoeken brengt aan nieuwe wijkbewoners en informatie verstrekt;
- -
sms/leefbaarheid: geeft aandacht aan - en werkt aan - de leefbaarheid in de wijk;
- -
Nederlands aan anderstaligen, een cursus;
- -
jeugdschaken "A", het leren schaken aan de jeugd in een ontspannen sfeer;
- -
dansgroep 50+, ontspanning bieden aan 50+ in de vorm van dansavonden;
- -
zwemgroep: sportief zwemmen en gezellig samen zijn;
- -
koffie-uurtje, bevordering onderlinge contacten tussen buurtbewoners;
- -
werkgroep zondaginloop, bevordering onderlinge contacten;
- -
fiets- en wandelgroep B 55+, ontspannend fietsen en wandelen met ouderen;
- -
computer inloop/wijkinfo, 50+ in staat stellen kennis op te doen voor het gebruik van de computer en internet.
3.1.5.
Belanghebbende houdt zich voorts bezig met de onderverhuur van haar van de gemeente gehuurde pand. In dat pand verricht zij voorts horeca-activiteiten.
3.2.
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende kan worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 6.33, lid 1, letter b, van de Wet IB 2001 (tekst 2009) in verbinding met artikel 41a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (tekst 2009, hierna: de Uitvoeringsregeling). Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord en daartoe - onder meer - overwogen dat het door belanghebbende door onderverhuur ter beschikking stellen van ruimten het algemeen belangkarakter van belanghebbendes activiteiten niet in de weg staat, primair omdat het karakter van fondsenwerving overheersend is en daarnaast omdat geen sprake is van verhuur onder min of meer commerciële condities. Hiertegen richt zich het middel met rechts- en motiveringsklachten.
3.3.1.
Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld. Van een het algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 6.33 van de Wet IB 2001 (tekst 2009) in verbinding met artikel 41a van de Uitvoeringsregeling is sprake indien de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop gericht zijn enig algemeen belang te dienen. Voorts is vereist dat het algemeen belang door de werkzaamheden van die instelling in minstens gelijke mate wordt gediend als een particulier belang (vgl. HR 13 januari 2012, nr. 10/03464, LJN BV2955, BNB 2012/89).
3.3.2.
Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de onder 3.1.3 en 3.1.4 vermelde werkzaamheden van belanghebbende rechtstreeks erop gericht zijn het algemeen belang te dienen. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat in het onderhavige geval de onderverhuur primair was gericht op fondsenwerving ten behoeve van voormelde activiteiten en dat die onderverhuuractiviteiten daarom aan het algemeenbelangkarakter van de hiervoor bedoelde activiteiten niet in de weg staan. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. In welke mate die onderverhuur onder commerciële condities plaatsvond, is in dit verband niet van belang.
Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 454.
Beroepschrift 18‑07‑2011
Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 9 juni 2011, nr. 10/00635, inzake Stichting Wijkcentrum [X] te [z] betreffende de afwijzende beschikking om als algemeen nut beogende instelling te worden aangemerkt als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Van deze uitspraak is op 9 juni 2011 een afschrift aan de Belastingdienst/[p] toegezonden.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Als middel van cassatie draag ik voor:
Schending van het Nederlandse recht, in het bijzonder van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) in verbinding met artikel 41a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) en artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende het algemeen belang dient, zulks op grond van het hiernavolgende ten onrechte althans op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting merk ik het volgende op.
In cassatie kan van de door het Hof onder punt 2 van de uitspraak vermelde vaststaande feiten worden uitgegaan. Daarbij wordt er op gewezen dat de baten van belanghebbende hoofdzakelijk worden verkregen uit de onderverhuur en het genereren van baromzet. Daarnaast is onweersproken gesteld door de Inspecteur dat de tijd dat belanghebbende de ruimten verhuurt aanzienlijk groter is dan de tijd dat de ruimten worden benut voor de activiteiten van belanghebbende zelf.
Binnen de groep van de eigen activiteiten nemen voorts de activiteiten van vermaak en ontspanning een prominente rol in, zie daartoe de onder punt 2.7. van de uitspraak vermelde werkzaamheden. Met name valt in dat kader te wijzen op de ‘zondag vrij entree’, krea-kids, kienavonden, familiefietstocht, avondfeestdriedaagse en avondwsndelvierdaagse en dergelijke.
Uit de vaste jurisprudentie van uw Raad, o.a. de arresten van 20 mei 2005, nr. 40637, BNB 2005/289, en van 23 september 2005, nr. 41367, LJN nr. AU3173, blijkt dat instellingen die een gebouw exploiteren ten dienste van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard niet zelf als instellingen met zodanige activiteiten kunnen worden aangemerkt. Het begrip exploiteren dient in dit kader neutraal te worden opgevat in de betekenis van ‘ter beschikking stellen’, dus ongeacht of daarbij sprake is van een winststreven.
Hieruit volgt naar mijn mening a fortiori dat een dergelijke instelling ook niet als een het algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet (hierna: anbi) kan worden beschouwd. Dit geldt terneer nu binnen die beoordeling bezien dient te worden of de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop zijn gericht enig algemeen belang te dienen. Het gaat daarbij dus niet om de vraag of ten gevolge van die werkzaamheden om enigerlei reden (indirect) het algemeen belang gediend is. Zie onder meer het arrest van uw Raad van 12 mei 2006, nr. 40684, BNB 2006/267.
Het Hof 's‑Hertogenbosch geeft in de r.o. 4.4 tot en met 4.11 een uitgebreid — en mijns inziens prijzenswaardig — exposé over hoe naar de zienswijze van het Hof bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een anbi de verschillende criteria en/of sub-criteria beoordeeld c.q. ingevuld dienen te worden. Daargelaten de volledige juistheid van het gestelde in die rechtsoverwegingen, komt het vervolgens tot de toepassing op de situatie van belanghebbende.
Met betrekking tot de activiteiten van onderverhuur concludeert het Hof in r.o. 4.21 dat belanghebbende — onder meer — tot doel heeft het door onderverhuur ter beschikking stellen van ruimten, hetwelk een belangrijk onderdeel van belanghebbendes taakvervulling is. Gelet op de onweersproken stellingen van de inspecteur betreffende de omvang van die onderverhuur staat ook vast dat die onderverhuur feitelijk het merendeel van de werkzaamheden c.q. doelstelling uitmaakt. Een tegengestelde conclusie van het Hof op dit onderdeel kan althans niet in de utspraak van het Hof worden gelezen of begrepen.
Gegeven die conclusie en feitelijke constateringen zou mede in het licht van de genoemde arresten van 20 mei 2005, nr. 40637, en van 23 september 2005, nr. 41367, een kwalificatie als anbi niet gewettigd zijn. In zoverre kan dan ook worden gesteld dat het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting uit te gaan dan wel dat indien het Hof een juiste rechtsopvatting zou hebben gehanteerd het oordeel van het Hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
Het Hof heeft dienaangaande nog het volgende overwogen in r.o. 4.22:
‘Primair is het Hof van oordeel dat het karakter van fondsenwerving overheersend is, zodat om die reden de qpq-toets niet van toepassing is. Daarnaast is het Hof van oordeel, dat indien en voor zover deze activiteiten wel aan de qpq-toets onderworpen zouden zijn geen sprake is van een verhuur onder min of meer commerciële condities.’
Over de fondswervende activiteiten heeft het Hof in r.o. 4.8.4 en 4.8.6 opgemerkt dat deze niet zijn onderworpen aan de qpq-toets, aangezien deze als middel kunnen worden aangemerkt. De qpq-toets geldt volgens het Hof alleen voor het doel.
Aangezien het Hof in r.o. 4.21 aangaande de onderverhuur heeft opgemerkt dat deze wel tot het doel van belanghebbende moet worden gerekend (hetgeen overigens ook uit de statuten blijkt), waardoor ook ten aanzien daarvan de qpq-toets zou moeten plaatsvinden, is het gestelde in r.o. 4.22 daarmee in strijd. De uitspraak van het Hof is op dit punt derhalve innerlijk tegenstrijdig.
Voor zover het Hof de qpq-toets wel op de onderverhuur betrekt, worden daaraan geen gevolgen verbonden gelet op de afwezigheid van commerciële condities. Uit de jurisprudentie van uw Raad is echter niet af te leiden dat het vereiste van commerciële voorwaarden dient te worden gehanteerd. Integendeel, in dit kader wordt het begrip exploiteren altijd neutraal opgevat als ter beschikking stellen, dus ongeacht of sprake is van een winststreven.
De door het Hof 's‑Hertogenbosch in deze zaak gehanteerde aanpak acht ik tevens in strijd met de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 1 oktober 2010, nr. 09/00179. Tegen laatstgenoemde uitspraak is beroep in cassatie ingesteld, bij uw Raad bekend onder nummer 10/04924.
Het Hof Leeuwarden heeft dienaangaande het volgende overwogen:
‘Uit de vaststaande feiten en omstandigheden, zoals hiervoor vermeld, tezamen en in onderling verband bezien, volgt dat de activiteiten van belanghebbende grotendeels betrekking hebben op de exploitatie van het dorpshuis, bestaande uit het ter beschikking stellen van zaalruimte aan organisaties en verenigingen en het genereren van baromzet. Naar het oordeel van het Hof wordt met deze activiteiten niet rechtstreeks het algemeen belang gediend. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de toepassing van artikel 24, lid 4, van de Wet vereist is dat de instelling (zelf) het algemeen nut ‘beoogt’, waarvan pas sprake is indien de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop gericht zijn enig algemeen belang te dienen. Het gaat daarbij dus niet om de vraag of ten gevolge van die werkzaamheden om enigerlei reden (indirect) het algemeen belang gediend is (Hoge Raad 12 mei 2006, nr. 40 684, LJN AT8202, BNB 2006/267). Het feit dat enkele verenigingen en organisaties die het dorpshuis gebruiken, het algemeen belang dienen en belanghebbende door de wijze waarop zij het dorpshuis exploiteert, gunstige voorwaarden biedt waardoor die instellingen hun doelstellingen beter kunnen bereiken, maakt niet dat belanghebbende zelf het algemeen belang dient. Evenmin maakt het feit dat zowel de bij belanghebbende als de bij de gebruikers van het dorpshuis werkzame personen die werkzaamheden op vrijwillige basis verrichten, dat belanghebbende het algemene belang rechtstreeks dient. Belanghebbende voldoet daarom naar het oordeel van het Hof niet aan het vereiste om als ANBI te worden aangemerkt.’
Mede ter bevordering van de rechtseenheid wordt de onderhavige uitspraak van het Hof 's‑Hertogenbosch dan ook aan uw Raad voorgelegd. Overigens zou gezien de rechtsvormende taak die aan uw Raad als hoogste nationale rechter toekomt, zo nodig een ‘instructief’ arrest in deze materie zeer worden gewaardeerd.
Voorts wijs ik er nog op dat de zienswijze van de Inspecteur in lijn is met de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever. In het bijzonder valt in dit verband ook te wijzen op de introductie van het begrip sociaal belang behartigende instellingen (hierna: sbbi) in de Successiewet 1956, waarover onder ander het volgende is opgemerkt:
‘In dit wetsvoorstel wordt een algemene vrijstelling voor de schenk- en erfbelasting voorgesteld voor alle instellingen die een particulier belang dienen, maar daarbij tegelijkertijd een sociaal belang behartigen. In hoofdstuk 4 is al aangegeven, dat deze instellingen van groot belang zijn voor een gezonde en veerkrachtige samenleving, en dat zij een belangrijke bijdrage leveren aan de sociale cohesie van de maatschappij. Dit rechtvaardigt dat voor deze instellingen faciliteiten gelden in de schenk en erfbelasting. Omdat zij anders dan de ANBI's toch ook gericht zijn op het particulier belang, komen zij niet in aanmerking voor de giftenaftrek in de inkomstenbelasting. Voorgesteld wordt, om deze instellingen te onderscheiden van de het algemeen nut beogende instellingen (ANBI's) aan te duiden als Sociaal Belang Behartigende Instelling (SBBI). De instellingen kunnen als SBBI kwalificeren indien zij aan een aantal in de wet opgenomen voorwaarden voldoen. Onder deze categorie instellingen vallen ook de amateursportinstellingen en de dorpshuizen, zodat de vrijstellingen die bij het Belastingplan 2009 specifiek voor deze instellingen zijn opgenomen, nu weer kunnen vervallen. Met een vrijstelling voor schenk- en erfbelasting voor de SBBI wordt uitvoering gegeven aan het eerste deel van de hiervoor genoemde motie.’
(Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 3, p. 16.)
‘Op verzoek van de leden van de CDA-fractie bevestig ik dat de SBBI-vrijstelling niet slechts voor verenigingen geldt. Ook niet-commerciële dorpshuizen en andere instellingen zonder leden kunnen in aanmerking komen voor de SBBI-vrijstelling.’
(Nota n.a.v. het Verslag, Kamerstukken II 2008/09, 31 930, nr. 13, p. 12.
Gelet op de grote mate van zaalexploitatie op niet-commerciële basis in combinatie met de prominente rol van vermaak en ontspanning bij de eigen activiteiten zou belanghebbende naar mijn mening mitsdien als sbbi kunnen worden aangemerkt.
Op grond van het vorenstaande ben ik van oordeel dat de uitspraak van het Hof niet in stand zal kunnen blijven.
[DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,]