Rb. Rotterdam, 23-12-2015, nr. ROT 15/112
ECLI:NL:RBROT:2015:9454
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
23-12-2015
- Zaaknummer
ROT 15/112
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:9454, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 23‑12‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2016/66 met annotatie van mr. S.M.C. Nuijten
UDH:FR/12765 met annotatie van mr. drs. S.J. Hoes-Weishut, mr. B.J. Boutellier, mr. A.E.E. Verspyck Mijnssen en mr. J. Sluijter
Uitspraak 23‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Samenvatting: bestuurlijke boete wegens schending informatieverplichting van 4:19, tweede lid, van de Wft, overtreder, matiging vanwege geringe ernst Van schending van de in artikel 4:19, tweede lid, van de Wft bedoelde norm is sprake indien de financiële onderneming bij een gemiddeld geïnformeerde consument een onjuiste verwachting wekt omtrent de aard of de werking van het product, onder meer door het weglaten van een wezenlijk kenmerk van het product. Noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis zijn aanknopingspunten te vinden voor de door eiseres voorgestane uitleg dat voor overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft noodzakelijk is dat een consument zijn economisch gedrag heeft afgestemd op de niet correcte, onduidelijke of misleidende informatie en dat aangesloten zou moeten worden bij de normen in het Burgerlijk Wetboek ter zake van misleidende reclame en de Wet oneerlijke handels-praktijken. De AFM heeft in dit verband terecht gewezen op artikel 4:20 van de Wft, waarin het aangaan van een overeenkomst centraal staat en waarin wel een verband wel wordt gelegd tussen het economisch gedrag van de consument en de niet correcte, onduidelijke of misleidende informatie. In artikel 4:19, tweede lid, van de Wft daarentegen staat de verstrekte informatie als zodanig centraal en is reeds sprake van een overtreding indien de informatie op zichzelf niet correct, onduidelijk of misleidend is. Het betoog van eiseres dat de Google Adwords en de vermelding op de vergelijkingswebsite geen zelfstandige reclame-uitingen zijn, maar dat zij slechts verwijzen naar de website van eiseres waar wel alle informatie over de aard van het spaarplan staat vermeld, faalt. De Google Adwords en de vermelding op vergelijkingswebsite voldoen aan de definitiebepaling van ‘reclame-uiting’ in artikel 1:1 van de Wft. Dat er op een andere plaats aanvullende informatie beschikbaar wordt gesteld, doet er niet aan af dat zij ieder zelfstandig moeten voldoen aan de voorwaarde dat de uiting correct, duidelijk en niet misleidend is. De AFM is terecht tot de conclusie gekomen dat de vermelding op de vergelijkingswebsite aan eiseres kan worden toegerekend, omdat deze binnen haar invloedssfeer heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft overeenkomst gesloten met de exploitant van de website, terwijl uit e-mailcorrespondentie blijkt dat de exploitant het akkoord van eiseres heeft gevraagd over de op te nemen tekst. Voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres een beslissende invloed kon uitoefenen en ook daadwerkelijk heeft uitgeoefend op de inhoud van de op de vergelijkingswebsite over het spaarplan vermelde informatie. Eiseres heeft niet de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de overtreding en heeft aldus de handelingen van de exploitant van de vergelijkingswebsite aanvaard. De zelfstandige verantwoordelijkheid van een (vergunninghoudende) exploitant van een vergelijkingswebsite sluit de eigen verantwoordelijkheid van eiseres als aanbieder waarvan het product wordt vergeleken niet uit.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 15/112
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2015 in de zaak tussen
[eiseres]
gemachtigde: mr. F.M.A. ‘t Hart,
en
Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), verweerster,
gemachtigden: mr. R.W. Veldhuis en mr. C.A. Geleijnse.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2014 (het primaire besluit) heeft de AFM [eiseres] wegens overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een bestuurlijke boete van € 500.000,- opgelegd. Tevens heeft de AFM besloten tot vroegtijdige openbaarmaking van dit boetebesluit als bedoeld in artikel 1:97 van de Wft.
Bij besluit van 28 november 2014 (het bestreden besluit) heeft de AFM het bezwaar van [eiseres] tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De AFM heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en mr. M.L.M.N. Heltzel, vergezeld door [a] , directeur verzekeren, [b] , manager New Business en
[c] , compliance-officer. De AFM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, vergezeld door drs. S. Rattan, toezichthouder, en mr. R. Meier, plaatsvervangend boetefunctionaris.
Overwegingen
1.1
[eiseres] is een verzekeraar die zowel levensverzekeringen als natura-uitvaart-verzekeringen aanbiedt.
1.2
[eiseres] heeft het product [spaarplan] ontwikkeld. Consumenten kunnen na aanmelding bij [eiseres] aan dit spaarplan deelnemen door gedurende een bepaalde periode (minimaal tien jaar) een vast bedrag in te leggen tot een maximum van € 12.000,- per jaar. [eiseres] garandeert op de einddatum de uitbetaling van een bedrag, ‘het garantiekapitaal’. Dit garantiekapitaal bestaat uit de inleg van de consument, vermeerderd met 2,81% rente per jaar. [eiseres] brengt jaarlijks 0,06% van de rente als kosten in rekening, zodat de netto rente over de inleg 2,75% per jaar bedraagt. Indien een deelnemende consument overlijdt vóór het einde van de afgesproken periode keert [eiseres] 110% van het opgebouwde kapitaal uit. Indien een consument binnen tien jaar deelname aan het spaarplan wil beëindigen en zijn ingelegde gelden wil opnemen, betaalt hij een boete van € 150,-. Na tien jaar betaalt de consument geen boete bij het voortijdig beëindigen van de deelname.
1.3
De AFM heeft in de periode van 1 december 2011 tot en met 13 augustus 2012 meerdere malen contact gezocht met [eiseres] over door haar verstrekte informatie en reclame-uitingen over het spaarplan. De AFM heeft [eiseres] diverse malen gewezen op in haar ogen tekortschietende informatie op de website, in het marketingmateriaal en in de andere reclame-uitingen van [eiseres] . [eiseres] heeft naar aanleiding van deze contacten diverse aanpassingen in de door haar verstrekte informatie en reclame-uitingen doorgevoerd.
1.4
De AFM heeft geconstateerd dat [eiseres] in de periode van 14 maart 2013 tot en met 22 maart 2013 de volgende advertenties op Google (Google Adwords) heeft geplaatst:
“Sparen voor pensioen – Sparen bij [eiseres] is gegarandeerd
[d]
2,75% rente. Bereken uw eindbedrag!”
en
“Lange termijn sparen – bereken uw eindbedrag- [eiseres] .nl
[e]
vaste rente 2,75% kans op extra rendement
Geen minimum inleg Direct starten met sparen”
(Google Adwords).
1.5
Voorts heeft de AFM geconstateerd dat in de periode van 14 maart 2013 tot en met 9 april 2013 op de website van [eiseres] de volgende informatie over de opvangregeling stond vermeld:
“ Nederlandse banken vallen onder het DepositoGarantieStelsel. [eiseres] valt als verzekeraar hier dus niet onder, maar wordt financieel gewaarborgd door de nationale opvangregeling van De Nederlandsche Bank en het Verbond van Verzekeraars.”
(informatie op de website van [eiseres] over de opvangregeling).
1.6
Op 22 en 23 mei 2013 heeft de AFM geconstateerd dat op de website [f] het spaarplan opnieuw opgenomen was in een vergelijking met uitsluitend door banken aangeboden spaarproducten. De volgende informatie werd zichtbaar wanneer er een vergelijking werd gemaakt op de pagina ‘Jeugdsparen’:
“ [eiseres]
[g]
- -
Vaste rente 2,75%
- -
Gegarandeerd eindbedrag”
Naast deze vermelding was een hyperlink opgenomen onder de letter ‘i’. Via deze link verscheen een venster met dezelfde tekst. Naast deze link stond een tweede hyperlink met de naam ‘meer info’. Via de tweede link werd een consument doorgeleid naar de website van [eiseres] (de vermelding op de vergelijkingswebsite).
1.7
Op 24 mei 2013 heeft de AFM [eiseres] op grond van artikel 1:75 van de Wft een aanwijzing gegeven, die ertoe strekte dat [eiseres] haar reclame-uitingen zo aanpast dat het (onduidelijke en) misleidende karakter daarvan wordt weggenomen. Bij besluit van
8 november 2013 heeft de AFM dit besluit gehandhaafd. Bij uitspraak van 10 juli 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:6048) heeft de rechtbank het beroep van [eiseres] tegen dit besluit ongegrond verklaard.
1.8
Vervolgens heeft de AFM geconstateerd dat in de periode van 30 mei 2013 tot en met 2 juni 2013 namens [eiseres] een groot spandoek was bevestigd aan twee volledige zijden van een gebouw op het Muntplein in Amsterdam. Dit spandoek bevatte (voor zover hier van belang) de volgende tekst:
“ Geld opzij zetten met gegarandeerd 2,75% rente?
Kijk op [g] ”
(het spandoek).
2. Aan het bestreden besluit heeft de AFM ten grondslag gelegd dat [eiseres] in de periode van 14 maart 2013 tot en met 3 juni 2013 in de in overweging 1.4, 1.6 en 1.8 genoemde reclame-uitingen beschikbaar heeft gesteld of verstrekt over het spaarplan waaruit consumenten niet konden afleiden dat het spaarplan een verzekering is. Daarnaast heeft [eiseres] in overweging 1.5 genoemde informatie op haar website ten onrechte vermeld dat het spaarplan ‘financieel gewaarborgd’ is. Door deze gedragingen heeft [eiseres] artikel 4:19, tweede lid, van de Wft overtreden.
3. Niet in geschil is dat het spaarplan elementen van een spaarrekening bevat, maar gekwalificeerd moet worden als verzekering in de zin van artikel 1:1 van de Wft en dat sprake is van een complex product als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen. Evenals partijen zal de rechtbank met het oog op de leesbaarheid geen onderscheid maken tussen de woorden ‘consument’ en ‘cliënt’. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over ‘consument’ wordt derhalve ook ‘cliënt’ bedoeld.
4. [eiseres] voert aan dat zij artikel 4:19, tweede lid, van de Wft niet heeft overtreden.
4.1
Op grond van artikel 1:1 van de Wft wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder reclame-uiting verstaan: iedere vorm van informatieverstrekking die dient ter aanprijzing van of een wervend karakter kent ter zake van een bepaalde financiële dienst of een bepaald financieel product.
Op grond van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft, is de door een financiële onderneming aan cliënten verstrekte of beschikbaar gestelde informatie, waaronder reclame-uitingen, ter zake van een financieel product, financiële dienst of nevendienst correct, duidelijk en niet misleidend.
Op grond van artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
4.2
Van schending van de in artikel 4:19, tweede lid, van de Wft bedoelde norm is sprake indien de financiële onderneming bij een gemiddeld geïnformeerde consument een onjuiste verwachting wekt omtrent de aard of de werking van het product, onder meer door het weglaten van een wezenlijk kenmerk van het product. Noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis zijn aanknopingspunten te vinden voor de door [eiseres] voorgestane uitleg dat voor overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft noodzakelijk is dat een consument zijn economisch gedrag heeft afgestemd op de niet correcte, onduidelijke of misleidende informatie en dat aangesloten zou moeten worden bij de normen in het Burgerlijk Wetboek ter zake van misleidende reclame en de Wet oneerlijke handels-praktijken. De AFM heeft in dit verband terecht gewezen op artikel 4:20 van de Wft, waarin het aangaan van een overeenkomst centraal staat en waarin wel een verband wel wordt gelegd tussen het economisch gedrag van de consument en de niet correcte, onduidelijke of misleidende informatie. In artikel 4:19, tweede lid, van de Wft daarentegen staat de verstrekte informatie als zodanig centraal en is reeds sprake van een overtreding indien de informatie op zichzelf niet correct, onduidelijk of misleidend is.
4.3
Het betoog van [eiseres] dat de Google Adwords en de vermelding op de vergelijkingswebsite geen zelfstandige reclame-uitingen zijn, maar dat zij slechts verwijzen naar de website van [eiseres] waar wel alle informatie over de aard van het spaarplan staat vermeld, faalt. De Google Adwords en de vermelding op vergelijkingswebsite voldoen aan de definitiebepaling van ‘reclame-uiting’ in artikel 1:1 van de Wft. Dat er op een andere plaats aanvullende informatie beschikbaar wordt gesteld, doet er niet aan af dat zij ieder zelfstandig moeten voldoen aan de voorwaarde dat de uiting correct, duidelijk en niet misleidend is (College van Beroep voor het bedrijfsleven, 2 december 2014, ECLI:NL:CBB:2014:456, r.o. 3.8).
4.4
Ten aanzien van de Google Adwords overweegt de rechtbank het volgende. Dat het spaarplan kwalificeert als verzekering, is een basiskenmerk van het product. [eiseres] moet de consument hierover correct, duidelijk en niet misleidend informeren. [eiseres] heeft het verzekeringskarakter van het spaarplan echter niet vermeld en heeft door het woord ‘sparen’ te gebruiken de suggestie gewekt dat het om een bancair product gaat.
Een reclame-uiting wekt bij een consument doorgaans de eerste interesse voor een product. Het is daarom van belang dat consumenten niet op het verkeerde been worden gezet over het type product waar zij bij kennisname van de reclame-uitingen mee te maken hebben. Daarvoor is van belang dat duidelijk wordt gemaakt dat het spaarplan een verzekering is en niet (alleen) een (bancair) spaarproduct, omdat dit verschil niet, anders dan [eiseres] stelt, alleen een juridische kwalificatie betreft maar ook raakt aan de werking van het product. Een (spaar)verzekering is een wezenlijk ander product met een andere werking en met andere kenmerken dan de spaarproducten bij een bank.
De AFM heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat [eiseres] artikel 4:19, tweede lid, van de Wft heeft overtreden. Dat het spaarplan ook elementen heeft van sparen, omdat de consument geen beleggingsrisico loopt en zijn inleg gegarandeerd is, betekent niet dat [eiseres] het verzekeringskarakter van het spaarplan om die reden onvermeld mocht laten. Het is niet aan [eiseres] om te bepalen welke informatie van belang is voor de consument. De AFM heeft er terecht op gewezen dat de specifieke beweegreden van [eiseres] om de nadruk te leggen op het spaarkarakter – namelijk dat zij zich op deze manier kan onderscheiden van levensverzekeringen met een beleggingsrisico, die in de praktijk veelal wordt aangeduid met de term spaarverzekering – de noodzaak onderstreept van een bepaling als artikel 4:19, tweede lid, van de Wft. Dit artikel is immers in de wet opgenomen omdat de wetgever veronderstelde dat financiële dienstverleners een prikkel hebben om niet uit zichzelf alle relevante informatie te verstrekken.
4.5
Ten aanzien van de informatie op de website van [eiseres] over de opvangregeling heeft de AFM zich terecht op het standpunt gesteld dat de tekst dat [eiseres] financieel gewaarborgd is door de nationale opvangregeling van De Nederlandsche Bank en het Verbond van Verzekeraars niet correct en misleidend is. Door het depositogarantiestelsel (weliswaar onder de vermelding dat [eiseres] daar niet onder valt) en de nationale opvangregeling in één adem te noemen wordt – mede gelet op wat bij een gemiddeld geïnformeerde consument bekend is over de werking van het depositogarantiestelsel – gesuggereerd dat de waarborg voor de bij [eiseres] door consumenten opgebouwde tegoeden in geval van een faillissement van [eiseres] gelijk is aan de zekerheid die het deposito-garantiestelsel aan consumenten voor hun spaartegoeden biedt in geval van een faillissement van een bank. De AFM heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de informatie op de website van [eiseres] over de opvangregeling in strijd is met artikel 4:19, tweede lid, van de Wft. Dat [eiseres] op verzoek van de AFM op haar website een tekst heeft geplaatst over het niet van toepassing zijn van het depositogarantiestelsel brengt niet mee dat de informatie reeds daarom voldoet aan de eisen van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft. In de correspondentie met de AFM heeft [eiseres] aangegeven dat zij de waarborg door de nationale opvangregeling nader zal uitleggen. Het verwijt is niet dat [eiseres] in haar reclame-uitingen geen melding heeft gemaakt van het toepasselijke beschermingsregime, maar dat zij op haar website met de bewoordingen dat [eiseres] ‘financieel gewaarborgd’ wordt door de opvangregeling een niet correcte en misleidende uitleg heeft gegeven van de waarborg door de nationale opvangregeling en dat zij in die context bovendien de suggestie heeft gewekt dat beide regelingen gelijk zijn.
4.6.1
Ten aanzien van de vermelding op de vergelijkingswebsite moet allereerst worden beoordeeld of [eiseres] – indien en voor zover sprake is van een overtreding – terzake als overtreder aangemerkt kan worden. De AFM is terecht tot de conclusie gekomen dat de vermelding op de vergelijkingswebsite aan [eiseres] kan worden toegerekend, omdat deze binnen haar invloedssfeer heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft op 5 februari 2013 een overeenkomst gesloten met de exploitant van de vergelijkingswebsite en heeft hiermee actief bevorderd dat het spaarplan in de vergelijking op de vergelijkingswebsite werd opgenomen. Daarnaast blijkt uit e-mailcorrespondentie van 6 februari 2013 dat [eiseres] met de exploitant van de vergelijkingswebsite heeft overlegd over de inhoud van de op de vergelijkingswebsite over het spaarplan vermelde informatie. Door de exploitant werd daarbij een akkoord gevraagd aan [eiseres] over de op te nemen tekst. De AFM heeft in dat verband terecht gewezen op eerder overgelegde correspondentie met een rechtsvoorganger van de huidige exploitant van de vergelijkingswebsite uit 2012, waaruit eveneens blijkt dat de exploitant op uitdrukkelijk verzoek van [eiseres] het spaarplan uit de vergelijking van bancaire spaarproducten heeft gehaald. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] een beslissende invloed kon uitoefenen en ook daadwerkelijk heeft uitgeoefend op de inhoud van de op de vergelijkingswebsite over het spaarplan vermelde informatie. [eiseres] had met name gelet op de ervaring in 2012 moeten weten dat zij ervoor moest zorgdragen dat de informatie op de vergelijkingswebsite over het spaarplan correct, duidelijk en niet misleidend was en dat zij, indien dit niet het geval was, de exploitant van de vergelijkingswebsite moest vragen de informatie aan te passen, dan wel het spaarplan uit de vergelijking te halen. [eiseres] heeft, door dit na te laten, niet de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de overtreding en heeft aldus de handelingen van de exploitant van de vergelijkingswebsite aanvaard. Dat op de vergelijkingswebsite de informatie over de verschillende producten in een gestandaardiseerd en uniform format werd weergegeven, doet er niet aan af dat [eiseres] feitelijk zeggenschap had over de inhoud van de informatie en het opnemen van het spaarplan in de vergelijking. Voorts sluit de zelfstandige verantwoordelijkheid van een (vergunninghoudende) exploitant van een vergelijkingswebsite de eigen verantwoordelijkheid van [eiseres] als aanbieder waarvan het product wordt vergeleken niet uit.
4.6.2
De vermelding op de vergelijkingswebsite legt een relatie met bancair sparen door de term ‘rekeningen’ te gebruiken en [eiseres] aan te duiden als ‘bank’. Door in de vermelding op de vergelijkingswebsite niet te noemen dat het spaarplan een verzekering is en door zich te laten aanduiden als ‘bank’, heeft [eiseres] een verkeerde verwachting gewekt bij een gemiddeld geïnformeerde consument over de werking van het spaarplan. De rechtbank verwijst hierbij naar overweging 4.4. Dat [eiseres] naar eigen zeggen bij de gemiddeld geïnformeerde consument bekend zou staan als verzekeraar en niet als bank leidt niet tot een ander oordeel. [eiseres] had over de aard van het spaarplan geen onduidelijkheid mogen laten bestaan. De AFM heeft terecht geoordeeld dat [eiseres] door deze vermelding op de vergelijkingswebsite artikel 4:19, tweede lid, van de Wft heeft overtreden.
4.7.
Ten aanzien van het spandoek heeft de AFM zich terecht op het standpunt gesteld dat deze uiting ziet op het spaarplan, nu alleen dit product van [eiseres] de kenmerken bevat die op het spandoek worden genoemd. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in overweging 4.4 geldt ook ten aanzien van het spandoek dat [eiseres] artikel 4:19, tweede lid, van de Wft overtreden door geen duidelijkheid te geven over de aard van het spaarplan.
4.8
Gelet op het voorgaande heeft de AFM zich terecht op het standpunt gesteld dat [eiseres] artikel 4:19, tweede lid, van de Wft heeft overtreden ter zake van de informatie op Google Adwords, de website van [eiseres] , de vergelijkingswebsite en het spandoek. De AFM was derhalve bevoegd aan [eiseres] een bestuurlijke boete op te leggen.
5. De beroepsgrond dat de AFM in redelijkheid af heeft moeten zien van het opleggen van een bestuurlijke boete faalt.
5.1
Dat de AFM een onjuist feitencomplex heeft geschetst heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt. Dat [eiseres] na aangeven van de AFM aanpassingen heeft doorgevoerd in haar communicatie, is door de AFM meegewogen.
5.2
Anders dan [eiseres] betoogt heeft de AFM in de ‘Leidraad Misleiding’ (de Leidraad) geen ander standpunt ingenomen dan in deze procedure. De AFM heeft noch in de Leidraad noch in andere uitingen de indruk gewekt dat het onderscheid tussen een bank en een verzekeraar en het onderscheid tussen het depositogarantiestelsel en de opvangregeling niet van belang zijn bij de beoordeling of sprake is van niet correcte, onduidelijke of misleidende reclame-uitingen. Dat in de Leidraad niet als concreet voorbeeld is genoemd dat een verzekering niet als een zuiver (bancair) spaarproduct mag worden gepresenteerd, maakt dit niet anders. [eiseres] heeft als professionele marktpartij een eigen verantwoordelijkheid om zich aan de wet te houden. Op grond van de wetsartikelen en de Leidraad kon haar voldoende duidelijk zijn hoe de open norm van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft moest worden ingevuld. Er bestaat geen verplichting om deze open norm uitputtend te regelen in lagere wet- en regelgeving, zoals [eiseres] betoogt. Verder heeft de AFM niet op inconsistente wijze gecommuniceerd over haar opvatting ten aanzien van de eisen waaraan de reclame-uitingen van [eiseres] over het spaarplan moesten voldoen. Gelet daarop kon [eiseres] niet gerechtvaardigd erop vertrouwen dat zij niet in overtreding was.
5.3
Evenmin ziet de rechtbank grond voor het oordeel dat de AFM heeft gehandeld in strijd met het handhavingsbeleid. Anders dan [eiseres] betoogt heeft de AFM eerst gekozen voor een informele vorm van handhaving door met [eiseres] te corresponderen over de tekortkomingen in de informatie op de website, het marketingmateriaal en de andere reclame-uitingen van [eiseres] . Nadat de AFM op 14 maart 2013 opnieuw werd geconfronteerd met overtredingen door [eiseres] van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft heeft zij alsnog gebruik gemaakt van de formele handhavingsinstrumenten. Dat [eiseres] stelt steeds te hebben meegewerkt aan de door de AFM gewenste wijzigingen, is geen omstandigheid die voor de AFM, gelet op het handhavingsbeleid aanleiding had moeten zijn af te zien van het opleggen van een bestuurlijke boete.
5.4
De AFM heeft vanaf 2011 regelmatig met [eiseres] gecorrespondeerd over het voldoen aan de normen van de Wft ten aanzien van de informatie over het spaarplan. De overtredingen hebben plaatsgevonden in de periode van maart tot en met mei 2013. De AFM heeft op 21 juni 2013 het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete verzonden. Het betoog dat de AFM niet voortvarend heeft gehandeld, faalt reeds daarom.
5.5
Het betoog dat het recht van hoor en wederhoor is geschonden, omdat de AFM [eiseres] voor het opleggen van de bestuurlijke boete niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich uit te laten over de hoogte van het boetebedrag faalt. De AFM is niet reeds bij het boetevoornemen gehouden om aan te geven op welk bedrag zij voornemens is de boete vast te stellen. De zienswijze dient ertoe om nadere financiële en andere informatie te verkrijgen van de overtreder die tot een afwijking van het basisbedrag zouden kunnen nopen. [eiseres] heeft bovendien zowel in bezwaar als in beroep de gelegenheid gehad om zich uit te laten over de hoogte van de boete.
5.6
Ook anderszins is de door de AFM gemaakte belangenafweging bij het opleggen van een bestuurlijke boete niet onhoudbaar.
6. Het betoog dat de boete onevenredig is gelet op de aard en ernst van de door [eiseres] begane overtredingen, slaagt.
6.1
Gelet op artikel 10 van het Boetebesluit financiële sector (Bbfs) valt een overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft in boetecategorie 3. Voor deze categorie geldt het basisbedrag van € 500.000,-. De AFM heeft in de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid geen aanleiding gezien het basisbedrag op grond van artikel 2, tweede en derde lid, van het Bbbfs te verhogen of te verlagen.
6.2
De AFM heeft in de mate van verwijtbaarheid bij de overtredingen terecht geen aanleiding gezien de boete te matigen. Dat [eiseres] naar aanleiding van contacten met de AFM steeds aanpassingen heeft doorgevoerd, maakt de overtredingen niet minder verwijtbaar. [eiseres] was door de AFM in het verleden expliciet gewezen op een misleidende vermelding op een vergelijkingswebsite. Zij was dus reeds gewaarschuwd.
Anders dan de AFM meent is er wel aanleiding om de overtredingen minder ernstig te achten. De overtredingen waren steeds van korte duur. [eiseres] heeft weliswaar de consument onjuist geïnformeerd over het verzekeringskarakter van het spaarplan, echter zij heeft de consument over de meeste productkenmerken, zoals de overlijdensrisicodekking en de hoogte van de netto rente over de inleg, wel juist heeft geïnformeerd, terwijl de consument het spaarplan eerst kon afnemen nadat hij was getest op zijn begrip van de werking van het product. De consument liep verder bij het afsluiten van dit spaarplan niet substantieel meer risico’s dan uit de communicatie over het spaarplan was af te leiden. Daarmee is de maatschappelijke impact van de overtredingen niet groot. Ook gelet op wat de rechtbank bekend is over boetebedragen in vergelijkbare zaken is zij van oordeel dat de opgelegde boete onevenredig is met de ernst van de overtredingen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de boete substantieel te matigen. Een boete van € 50.000,- acht de rechtbank evenredig met de ernst van de vastgestelde overtredingen.
6.3
Het betoog van [eiseres] dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden, slaagt. In zaken als de onderhavige kan als algemeen uitgangspunt worden gehanteerd dat de redelijke termijn is overschreden als niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak is gedaan. Deze termijn vangt aan wanneer de AFM jegens een financiële onderneming een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting heeft ontleend en in redelijkheid ook heeft kunnen ontlenen, dat haar wegens een overtreding van de Wft een boete zal kunnen worden opgelegd. In dit geval heeft [eiseres] een dergelijke verwachting kunnen ontlenen aan het voornemen tot boeteoplegging van 21 juni 2013.
In tegenstelling tot de AFM ziet de rechtbank geen omstandigheden die een langere behandelduur rechtvaardigen. Dat er sprake is van vier overtredingen, maakt deze procedure niet bijzonder complex. Feitelijk zijn de overtredingen niet ingewikkeld en zij vragen eenzelfde soort beoordeling. Evenmin is de overschrijding van de termijn aan [eiseres] toe te rekenen. Dat [eiseres] heeft verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden van het bezwaar totdat er was beslist op het door haar ingediende verzoek om voorlopige voorziening, bevorderde juist een efficiënt verloop van de bezwaarprocedure. [eiseres] heeft vervolgens na ontvangst van de uitspraak van de voorzieningenrechter de gronden van bezwaar zonder uitstel ingediend. Ook nadien is door de proceshouding van [eiseres] geen aanzienlijke vertraging in de procedure opgetreden. Nu er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden ziet de rechtbank aanleiding de boete verder te matigen met 5% tot € 47.500,-.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [eiseres] gegrond voor zover het is gericht tegen de hoogte van de aan haar opgelegde boete. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit in zoverre. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [eiseres] gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen voor zover daarbij de hoogte van de boete is vastgesteld op € 500.000,-, de hoogte van de aan [eiseres] opgelegde boete vast te stellen op € 47.500,- en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat de AFM aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt de AFM in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakte kosten vast op € 2.940,-
(1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1,5).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de hoogte van de aan [eiseres] opgelegde boete,
- -
vernietigt het bestreden besluit in zoverre,
- -
verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit, voor zover daarbij de hoogte van de boete is vastgesteld op € 500.000,-, stelt de hoogte van de aan [eiseres] opgelegde boete vast op € 47.500,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit,
- -
bepaalt dat de AFM aan [eiseres] het betaalde griffierecht van € 331,- vergoedt,
- -
veroordeelt de AFM in de door [eiseres] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.940,-,
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, en mr. I. Bouter en mr. drs. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. drs. M.L. Bosman-Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.