Einde inhoudsopgave
Avarij-Grosse Regels IVR
Officiële Toelichting
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2006
- Bronpublicatie:
01-06-2006, Internet 2006, www.ivr.nl (uitgifte: 01-06-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-06-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-06-2006, Internet 2006, www.ivr.nl (uitgifte: 01-06-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Zoals reeds in het commentaar op Regel XX is opgemerkt kunnen derden, geen partijen bij het vervoercontract zijnde, niet door de Avarij-grosse regels worden gebonden.
Tussenkomst van de rechter of de scheidsrechter
De Regels XX, XXI en XXII beperken de hoogte van verschillende vergoedingen, door de schipper aan derden betaald, die in avarij-grosse kunnen worden gegeven. Indien zulke schadeloosstellingen het bedrag waarvoor de reder vergoeding in avarij-grosse kan krijgen te boven gaan loopt hij het risico een zeker ongedekt gedeelte zelf te moeten dragen. Om deze anomalie te verzachten bepaalt Regel XXIII dat de in de drie voorgaande Regels bedoelde schadeloosstellingen altijd in haar geheel in avarij-grosse worden toegelaten wanneer zij gerechtelijk of arbitraal zijn vastgesteld, zelfs indien zij de door de Regels voorziene grenzen overschrijden. Hetzelfde geldt natuurlijk ook, wanneer de bijdragende partijen het bedrag der schadeloosstelling in der minne hebben geregeld. Indien een lichter als bedoeld in Regel XXI (c) op grond van een arbitrale beslissing een vergoeding voor stilliggen ontvangt voor een periode langer dan in Regel XXI is voorzien; in dat geval zal de schadeloosstelling voor de langere periode in avarij-grosse worden vergoed.
De ‘Sistership Clause’
Lid 2 van Regel XXIII noemt een in cognossementen veelal gebruikelijke clausule over, de ‘Sistershipclause’.
Volgens deze clausule verandert de omstandigheid dat een schip geassisteerd of gelicht wordt door een schip, dat aan dezelfde eigenaar toebehoort, in genen dele het principe van de toelaatbaarheid in avarij-grosse van vergoedingen verschuldigd voor assistentie, lichtingskosten enz. Deze bepaling is billijk: er is immers geen reden de eigenaar van een helpend schip van zijn recht op beloning te beroven alleen op grond dat het geassisteerde schip hem ook toebehoort. Indien deze beloning de door de voorafgaande regels voorgeschreven grenzen overschrijdt, zal zij slechts in avarij-grosse worden toegelaten in zoverre zij gerechtelijk of door arbitrage is vastgesteld.
Onmiddellijk gevolg
Het derde lid van Regel XXIII herhaalt slechts het beginsel van Regel IV: indirekte schaden worden nooit in avarij-grosse vergoed.
Milieu-aspect bij hulpverlening
Lid 4 is opgenomen naar aanleiding van het in 1989 in London gesloten Internationale Verdrag inzake Hulpverlening dat ingevolge art. 1(a) ook van toepassing is op de binnenwateren. Art. 13 van dit verdrag vermeldt in lid 1(b) een nieuw criterium voor het vaststellen van hulploon, te weten ‘ de vakkundigheid en inspanningen van de hulpverleners betoond bij het voorkomen of beperken van schade aan het milieu’ . Art. 14 stelt vervolgens een bijzondere vergoeding vast ten behoeve van de berger die — al dan niet met succes — hulp heeft verleend aan een schip dat zelf of wegens zijn lading schade dreigde toe te brengen aan het milieu, maar die op grond van art. 13 geen hulploon heeft ontvangen dat ten minste gelijk is aan de bijzondere vergoeding die hij volgens art. 14 zou kunnen ontvangen. In een resolutie, aangenomen door de conferentie van de International Maritime Organisation (IMO), die dit verdrag opstelde, wordt overwogen dat de door de reder verschuldigde bijzondere vergoeding van art. 14 niet bestemd is om als avarij-grosse te worden vergoed. Hiertegenover staat dat het hulploon als bedoeld in art. 13 — ook indien dit door ‘ milieu-inspanningen’ van de hulpverlener verhoogd zou zijn — voor vergoeding in avarij-grosse in aanmerking komt. Op verzoek van de IMO is in juni 1990 Regel VI van de York Antwerp Rules 1974 in deze zin gewijzigd en in verband met mogelijke toepassing van het verdrag op de binnenvaart zijn de Rijnregels IVR 1979, thans Avarij-Grosse Regels IVR door toevoeging van een vierde lid aan Regel XXIII hieraan aangepast.
Artikel 13. Criteria voor het vaststellen van het hulploon
1
Het hulploon wordt vastgesteld met het oog op het aanmoedigen van hulpverlening, rekening houdend met de volgende criteria ongeacht de volgorde waarin zij hieronder zijn opgesomd:
- a)
de geredde waarde van het schip en de andere goederen;
- b)
de vakkundigheid en inspanningen van de hulpverleners, betoond bij het voorkomen of beperken van schade aan het milieu;
- c)
de mate van de door de hulpverleners verkregen gunstige uitslag;
- d)
de aard en ernst van het gevaar;
- e)
de vakkundigheid en inspanningen betoond door de hulpverleners bij de redding van het schip, de andere zaken en mensenlevens;
- f)
de door de hulpverleners gebruikte tijd, gemaakte kosten en geleden verliezen;
- g)
het risico van aansprakelijkheid en andere door de hulpverleners of hun uitrusting gelopen risico's;
- h)
de snelheid van de verleende diensten;
- i)
de beschikbaarheid en het gebruik van schepen of andere voor hulpverlening bestemde uitrusting;
- j)
de staat van gereedheid alsmede de doelmatigheid en de waarde van de uitrusting van de hulpverleners.
2
De betaling van een in overeenstemming met het eerste lid vastgesteld hulploon geschiedt door alle belanghebbenden bij het schip en de andere goederen in evenredigheid met de geredde waarde daarvan. Een staat die partij is bij dit verdrag mag echter in zijn nationale wetgeving bepalen dat de betaling van een hulploon door één van deze belanghebbenden geschiedt, met dien verstande dat die belanghebbende een recht van verhaal heeft jegens de andere belanghebbenden voor hun onderscheiden aandeel. Niets in dit artikel belet het gebruik van enig verweermiddel.
3
Het hulploon, met uitzondering van rente en verhaalbare gerechtelijke kosten, mag de geredde waarde van het schip of de andere goederen niet overtreffen.
Artikel 14. Bijzondere vergoeding
1
Indien een hulpverlener hulp heeft verleend aan een schip dat zelf of wegens zijn lading schade dreigde toe te brengen aan het milieu en hij geen hulploon heeft verkregen krachtens artikel 13 dat ten minste gelijk is aan de volgens dit artikel vast te stellen bijzondere vergoeding heeft hij recht op een bijzondere vergoeding van de zijde van de eigenaar van het schip, gelijk aan de door hem gemaakte kosten zoals in dit artikel omschreven.
2
Indien de hulpverlener in de in het eerste lid bedoelde omstandigheden door zijn hulpverleningswerkzaamheden schade aan het milieu heeft voorkomen of heeft beperkt, kan de door de eigenaar volgens het eerste lid aan de hulpverlener te betalen bijzondere vergoeding worden verhoogd tot een maximum van 30 % van de door de hulpverlener gemaakte kosten indien echter het gerecht, rekening houdend met de in het eerste lid van artikel 13 genoemde criteria, zulks billijk en rechtvaardig acht, kan het die bijzondere vergoeding verder verhogen, maar de totale verhoging mag in geen geval meer bedragen van 100 % van de door de hulpverlener gemaakte kosten.
3
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden onder kosten van de hulpverlener verstaan de contante uitgaven die door de hulpverlener redelijkerwijze zijn gemaakt bij de hulpverlening en een billijk tarief voor uitrusting en personeel die daadwerkelijk en redelijkerwijze zijn ingezet tijdens de hulpverlening, in aanmerking nemend de criteria genoemd in artikel 13, lid 1 onder h), i) en j).
4
De totale bijzondere vergoeding krachtens dit artikel wordt slechts betaald indien en voor zover deze vergoeding hoger is dan het hulploon dat de hulpverlener krachtens artikel 13 kan ontvangen.
5
Indien de hulpverlener nalatig is geweest en daardoor in gebreke is gebleven schade aan het milieu te voorkomen of te beperken kan hem de krachtens dit artikel verschuldigde bijzondere vergoeding geheel of gedeeltelijk worden ontzegd.
6
Geen bepaling van dit artikel doet afbreuk aan enig recht van verhaal van de eigenaar van het schip.