Einde inhoudsopgave
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding (Eems-Dollardverdrag)
Artikel 39
Geldend
Geldend vanaf 01-07-1978
- Bronpublicatie:
17-11-1975, Trb. 1975, 152 (uitgifte: 17-11-1975, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-1978
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-06-1978, Trb. 1978, 83 (uitgifte: 30-06-1978, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Bijzondere onderwerpen
Douane (V)
Vervoersrecht / Zeevervoer
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
In geval van aanvaring tussen zeeschepen of tussen zeeschepen en binnenschepen in de Eemsmonding is het op 23 september 1910 te Brussel ondertekende Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regelen betreffende aanvaring van toepassing. Indien bij een aanvaring van schepen in de Eemsmonding uitsluitend binnenschepen zijn betrokken, is het op 15 maart 1960 te Genève gesloten Verdrag tot vaststelling van enige eenvormige regelen inzake aanvaring in de binnenvaart van toepassing. Indien een der genoemde Verdragen wordt gewijzigd, is het gewijzigde Verdrag, zodra dit voor beide Verdragsluitende Partijen in werking is getreden, van toepassing.
2.
Indien de toepassing van artikel 32 tot gevolg heeft dat ten aanzien van de rechterlijke bevoegdheid bij aanvaringen zowel het Duitse als het Nederlandse recht geldt, heeft de eisende partij de keus tussen de volgens het Duitse en de volgens het Nederlandse recht bevoegde gerechten. Indien de toepassing van artikel 32 tot gevolg heeft dat ten aanzien van de rechterlijke bevoegdheid bij aanvaringen noch het Duitse noch het Nederlandse recht geldt, wordt de plaats van de aanvaring beschouwd te zijn gelegen binnen zowel Duits als Nederlands gebied; de eisende partij heeft de keus tussen de volgens het Duitse en de volgens het Nederlandse recht bevoegde gerechten.
3.
Indien een Verdragsluitende Partij het voornemen heeft over te gaan tot de bekrachtiging van of het toetreden tot een toekomstige internationale overeenkomst inzake de unificatie van regelen betreffende de verplichting tot schadevergoeding of de privaatrechtelijke bevoegdheid bij aanvaringen van binnenschepen die niet in overeenstemming is met de uit hoofde van lid 1 of lid 2 toepasselijke bepalingen, dienen de Verdragsluitende Partijen zich met elkaar te verstaan over een wijziging van de regeling vervat in lid 1 of lid 2, waardoor het deze Verdragsluitende Partij mogelijk zal zijn de internationale overeenkomst te bekrachtigen of ertoe toe te treden.