Hof 's-Hertogenbosch, 28-01-2020, nr. 200.199.792, 01 H
ECLI:NL:GHSHE:2020:243
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-01-2020
- Zaaknummer
200.199.792_01 H
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:243, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑01‑2020; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2018:2894
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2019:4660
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2019:10
- Wetingang
art. 32 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Uitspraak 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Herstelarrest op de voet van artikel 32 Rv, strekkende tot aanvulling van het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 24 december 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4660.
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.199.792/01
arrest van 28 januari 2020 strekkende tot AANVULLING in de zin van artikel 32 Rv van het arrest, gewezen op 24 december 2019
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig is geweest tussen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M.P.J. Letschert te Tilburg,
tegen
Architecten- en Ingenieursbureau [Architecten- en Ingenieursbureau] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.J. Boogers te 's-Hertogenbosch,
1.1.
Bij brief van 14 januari 2020 heeft mr. Letschert aan de griffier van het hof bericht dat het hem voorkomt dat het hof heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde, te weten over de door [appellante] , naast de vernietiging van het bestreden eindvonnis, gevorderde veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellante] op grond van het eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Mr. Letschert heeft het hof verzocht alsnog een beslissing te nemen over dit onderdeel van het gevorderde.
1.2.
Bij brief van 16 januari 2020 is mr. Boogers in de gelegenheid gesteld namens [geïntimeerde] zijn mening hierover aan het hof kenbaar te maken. Mr. Boogers heeft bij brief van 20 januari 2020 meegedeeld dat [geïntimeerde] zich refereert aan het oordeel van het hof over het verzoek van mr. Letschert.
1.3.
Het hof stelt bij de beoordeling van het verzoek het volgende voorop. In het dictum van het arrest van 24 december 2019 heeft het hof het bestreden eindvonnis van 22 juni 2016 uitsluitend vernietigd voor zover het betreft de veroordeling van [appellante] in conventie om aan [geïntimeerde] te betalen:
- -
een hoofdsom van € 91.433,66 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de afzonderlijke factuurbedragen vanaf de vervaldata van de diverse facturen;
- -
€ 2.390,04 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
Het hof heeft, in zoverre opnieuw rechtdoende, [appellante] in conventie veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen:
- -
een hoofdsom van € 80.846,16 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de afzonderlijke factuurbedragen vanaf de vervaldata van de diverse facturen;
- -
€ 1.583,46 ter zake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
Het bedrag dat [appellante] op grond van het arrest van 24 december 2019 verschuldigd is, is dus lager dan het bedrag dat [appellante] op grond van het vonnis van 22 juni 2016 verschuldigd was.
1.4.
Mr. Letschert heeft in zijn brief van 14 januari 2020 gesteld dat [appellante] reeds geheel aan het vonnis van 22 juni 2016 had voldaan. Mr. Boogers heeft dat in zijn brief van 20 januari 2020 niet betwist, zodat ook het hof hiervan uitgaat. Uit het arrest van het hof volgt bij deze stand van zaken dat [appellante] te veel aan [geïntimeerde] heeft betaald.
1.5.
Mr. Letschert heeft het te veel betaalde bedrag in zijn brief becijfert op € 11.394,08, waarvan € 10.587,50 (€ 91.433,66 - € 80.846,16) betrekking heeft op de te veel betaalde hoofdsom en € 806,58 (€ 2.390,04 - € 1.583,46) op de te veel betaalde buitengerechtelijke kosten. Mr. Boogers heeft deze berekening niet bestreden. Het hof gaat daarom van dezelfde berekening uit.
1.6.
De aan het slot van de memorie van grieven geformuleerde vordering van [appellante] tot veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag is in zoverre toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente over het teveel betaalde vanaf de dag van de betaling tot de dag van de terugbetaling. Omdat het hof in zoverre heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van de vordering, zal het hof zijn arrest van 24 december 2019 op de voet van artikel 32 Rv aanvullen zoals hierna omschreven
Het hof:
Bepaalt dat het dictum van het tussen bovenvermelde partijen gewezen arrest van 24 december 2019 als volgt wordt aangevuld:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] het bedrag van € 11.394,08 terug te betalen dat [appellante] gelet op de vernietiging van het eindvonnis van 22 juni 2016 te veel aan [geïntimeerde] heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente over het teveel betaalde bedrag vanaf de dag van de betaling tot de dag van de terugbetaling.
Bepaalt dat deze aanvulling onder vermelding van de datum van 28 januari 2020 wordt vermeld op de minuut van het arrest van 24 december 2019.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 januari 2020.
griffier rolraadsheer