Uit bewijsmiddel 85 blijkt wel dat de verdachte gedetineerd is geweest maar niet waarom hij gedetineerd was.
HR, 08-02-2011, nr. 09/01913
ECLI:NL:HR:2011:BO9837
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-02-2011
- Zaaknummer
09/01913
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BO9837
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO9837, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO9837
ECLI:NL:PHR:2011:BO9837, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑12‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO9837
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft voor het bewijs van feit 1 en 3 mede redengevend geacht dat verdachte voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dat oordeel is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
8 februari 2011
Strafkamer
nr. 09/01913
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 juli 2008, nummer 22/003330-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 1 en 3 bewezenverklaarde en de opgelegde straf en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten aanzien van hetgeen onder 1 en 2 is bewezenverklaard mede redengevend heeft geacht dat de verdachte "voor soortgelijke feiten is veroordeeld".
2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering het volgende overwogen:
"Bij een dergelijke nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering, zoals blijkend uit de hierboven weergegeven en overige bewijsmiddelen, heeft de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet gehad op het opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften en op oplichting, temeer daar de verdachte voor soortgelijke feiten is veroordeeld."
2.3. Blijkens haar inhoud heeft die passage alleen betrekking op de bewezenverklaringen onder 1 en 3.
2.4. Het slot van die passage houdt een oordeel in dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van het vierde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 8 februari 2011.
Conclusie 14‑12‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage wegens:
- —
‘medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals en/of vervalst geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ (feit 1 tweede cumulatief/alternatief);
- —
‘medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd’ (feit 3) en
- —
‘het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 4)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Voorts bevat het arrest een bijkomende beslissing met betrekking tot diverse inbeslaggenomen voorwerpen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 08/03250 en 09/01913. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel houdt in dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door bewezen te verklaren dat de huurovereenkomst d.d. 17 juni 2004 is overgelegd bij de SNS-bank in plaats van bij — zoals tenlastegelegd — de Interbank NV en/of de Voordeelbank NV.
5.
Aan de verdachte is onder feit 1, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegd — voor zover hier van belang — dat:
‘hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks
- a)
(ZD 02) de periode van 15 september 2004 tot en met 19 april 2005 en/of
[…]
- h)
(ZD 15) de periode van 17 juni 2004 tot en met 15 augustus 2005 en/of
[…]
althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 11 oktober 2005 te 's‑Gravenhage en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt (van) een of meerdere vals(e) en/of vervalst(e)
- —
salarisstro(o)k(en) en/of salarisspecificatie(s) en/of
- —
huurovereenkomst(en) en/of
- —
koopovereenkomst(en) en/of koopakte(s) en/of
- —
werkgeversverklaring(en) en/of
- —
bankafschrift(en) en/of
- —
kredietaanvra(a)g(en) en/of kredietovereenkomst(en) en/of
- —
hypotheekaanvra(a)g(en) en/of
- —
(een) ander(e) overeenkomst(en) en/of geschrift(en),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen — als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst
bestaande dat gebruikmaken hierin dat dat/die overeenkomst(en) en/of geschrift (en) is/zijn overgelegd bij
- a)
de Interbank NV en/of de Voordeelbank BV en/of
[…]
- h)
de Interbank NV en/of de Voordeelbank NV en/of
[…]
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- a)
(inzake het krediet van 15 oktober 2004 van 40.000 euro op naam van [betrokkene 8])
- —
in een werkgeversverklaring, gedateerd 8 oktober 2004, stond vermeld dat [betrokkene 8] in vast dienstverband is bij [E] BV tegen een bruto jaarsalaris van 48.118,08 euro (D/08) en/of
- —
op een salarisspecificatie, gedateerd 30 september 2004, stond vermeld dat [betrokkene 8] over de maand september 2004 een salaris ontving van bruto 4009,84 euro van [E] BV (D/09) en/of
- —
op een bankrekeningafschrift, gedateerd 24 september 2004, stond vermeld dat [betrokkene 8] op 17 september 2004 een netto salaris van 2.534,-- heeft ontvangen van [E] BV (D/10) en/of
[…]
- h)
(inzake het pand [a-straat 1] te Hoek van Holland)
- —
in een huurovereenkomst, gedateerd 17 juni 2004, stond vermeld dat [betrokkene 9] de bedrijfsruimte aan de [a-straat 1] te Hoek van Holland verhuurt aan [F] BV vanaf 1 augustus 2004 met een huurprijs van 1.300,-- euro per maand (D/205)
[…]’
6.
De tenlastelegging is kennelijk zo opgebouwd dat per vals of vervalst geschrift is aangegeven wanneer dit is gebruikt, tegenover wie dit is gebruikt en waarin de valsheid of vervalsing van dat geschrift bestond. Kennelijk heeft het Hof de tenlastelegging aldus opgevat dat de essentie voor wat betreft het gebruik maken van het valse of vervalste geschrift hierin bestond dat gebruik was gemaakt van dat geschrift tegenover een bank en dus voor ‘Interbank NV en/of de Voordeelbank NV’ ook kon worden gelezen SNS-bank. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. In aanmerking dient immers te worden genomen dat niet is tenlastegelegd dat de verdachte zelf dit geschrift heeft gebruikt en dus met de vermelding van de naam van de bank de aan de verdachte verweten concrete gedraging niet nader is gespecificeerd, alsmede dat voor medeplegen van het gebruik maken van het onderhavige, met naam en toenaam aangeduide valse of vervalste geschrift, namelijk een huurovereenkomst inzake het pand [a-straat 1] te Hoek van Holland, niet van belang is tegenover welke bank dit geschrift is gebruikt.
7.
Het middel faalt.
8.
Het tweede middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
9.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘[1] hij op tijdstippen in
- a)
de periode van 15 september 2004 tot en met 19 april 2005 en
- b)
de periode van 15 augustus 2004 tot en met 6 mei 2005 en
- c)
de periode van 31 augustus 2004 tot en met 6 mei 2005 en
- d)
de periode van 10 september 2004 tot en met 6 mei 2005 en
- e)
de periode van 15 augustus 2004 tot en met 19 mei 2005 en
- f)
de periode van 14 juni 2004 tot en met 12 augustus 2005 en
- g)
de periode van 20 september 2004 tot en met 27 juni 2005 en
- h)
de periode van 17 juni 2004 tot en met 15 augustus 2005 en
- i)
de periode van 16 oktober 2003 tot en met 6 september 2005 en
- j)
de periode van 27 mei 2004 tot en met 5 september 2005
te 's‑Gravenhage en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse en/of vervalste
- —
salarisspecificaties en
- —
huurovereenkomst(en) en
- —
koopovereenkomst en
- —
werkgeversverklaring(en) en
- —
bankafschrift
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen — als ware die/dat geschrift(en) telkens echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat dat/die overeenkomst(en) en/of geschrift(en) is/zijn overgelegd bij
- a)
de Voordeelbank BV en
- b)
de SNS Bank NV en
- c)
de SNS Bank NV en
- d)
de SNS Bank NV en
- e)
de SNS Bank NV en
- f)
de SNS Bank NV en
- g)
de SNS Bank NV en
- h)
de SNS Bank NV en
- i)
de SNS Bank NV en
- j)
de SNS Bank NV
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- a)
(inzake het krediet van 15 oktober 2004 van 40.000 euro op naam van [betrokkene 8])
- —
in een werkgeversverklaring, gedateerd 8 oktober 2004, stond vermeld dat [betrokkene 8] in vast dienstverband is bij [E] BV tegen een bruto jaarsalaris van 48.118,08 euro en
- —
op een salarisspecificatie, gedateerd 30 september 2004, stond vermeld dat [betrokkene 8] over de maand september 2004 een salaris ontving van bruto 4009,84 euro van [E] BV en
- —
op een bankrekeningafschrift, gedateerd 24 september 2004, stond vermeld dat [betrokkene 8] op 17 september 2004 een netto salaris van 2.534,-- heeft ontvangen van [E] BV en
- b)
(inzake het pand [b-straat 1] te Laren)
- —
in een huurovereenkomst, gedateerd 15 augustus 2004, stond vermeld dat [betrokkene 10] de bedrijfsruimte aan de [b-straat 1] te Laren verhuurt aan [G] BV vanaf 1 oktober 2004 met een huurprijs van 8.455,-- euro per maand en
- c)
(inzake het pand [c-straat 1] te Den Haag)
- —
in een huurovereenkomst, gedateerd 1 september 2004, stond vermeld dat [betrokkene 11] de bedrijfsruimte aan de [c-straat 1] te Den Haag verhuurt aan [H] BV met een huurprijs van 2.123,92 per maand en
- —
in een werkgeversverklaring, gedateerd 23 september 2004 stond vermeld dat [betrokkene 11] in vast dienstverband is bij [I] BV tegen een bruto jaarsalaris van 61.140,-- euro en
- d)
(inzake het pand [d-straat 1] te Den Haag)
- —
in een huurovereenkomst, gedateerd 10 november 2004, stond vermeld dat [betrokkene 12] de bedrijfsruimte aan de [a-straat 1] te Den Haag verhuurt aan [J] B.V. voor een huurprijs van 1.800,-- euro per maand en
- e)
(inzake het pand [b-straat 1] t e Laren)
- —
in een huurovereenkomst, gedateerd 15 augustus 2004, stond vermeld dat [betrokkene 13] de bedrijfsruimte aan de [b-straat 1] te Laren verhuurt aan [K] BV vanaf 1 oktober 2004 met een huurprijs van 9.075,-- euro per maand en
- f)
(inzake het pand [e-straat 1] te Rotterdam)
- —
in een werkgeversverklaring, gedateerd 5 juli 2004, stond vermeld dat [betrokkene 14] een vast dienstverband heeft bij [L] BV met een bruto jaarsalaris van 22.744,80 euro en
- —
op een salarisspecificatie, gedateerd 26 juni 2004, stond vermeld dat [betrokkene 14] over de maand juni 2004 een salaris ontving van bruto 1.755,-- euro van [L] BV en
- g)
(inzake het pand [b-straat 2] te Laren)
- —
in een werkgeversverklaring, gedateerd 1 november 2004, stond dat [betrokkene 15] in vast dienstverband is bij de [M] BV tegen een bruto jaarsalaris van 52.487,52 euro en
- —
op een salarisspecificatie, gedateerd 31 oktober 2004, stond vermeld dat [betrokkene 15] over de maand oktober 2004 een salaris ontving van bruto 4.373,96 euro van [M] BV en
- —
in een huurovereenkomst, gedateerd 5 november 2004, stond vermeld dat [betrokkene 15] de bedrijfsruimte aan de [b-straat 2] te Laren verhuurt aan [N] BV vanaf 15 december 2004 met een huurprijs van 5.480,-- euro per maand en
- h)
(inzake het pand [a-straat 1] te Hoek van Holland)
- —
in een huurovereenkomst, gedateerd 17 juni 2004, stond vermeld dat [betrokkene 9] de bedrijfsruimte aan de [a-straat 1] te Hoek van Holland verhuurt aan [F] BV vanaf 1 augustus 2004 met een huurprijs van 1.300,-- euro per maand en
- i)
(inzake het pand [f-straat 1] te Rotterdam)
- —
in een huurovereenkomst, gedateerd 16 december 2003, stond vermeld dat [betrokkene 6] het onroerende goed aan de [f-straat 1] te Rotterdam verhuurt aan [O] vanaf 1 januari 2004 met een huurprijs van 12.750,-- per jaar en
- j)
(inzake het pand [g-straat 1 en 2] te Berkel en Rodenrijs)
- —
in een koopovereenkomst, gedateerd 27 mei 2004, stond vermeld dat de [P] het bedrijfspand [g-straat 1 en 2] verkoopt aan [betrokkene 6] tegen een koopsom van 540.000,-- euro.
3.
Hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 11 oktober 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens met het oogmerk zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, telkens door listige kunstgrepen de SNS Bank en de Voordeelbank NV op valse gronden heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag in de vorm van een hypothecaire geldlening en/of een consumptief krediet
hebbende verdachte en zijn mededaders toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergegeven — opzettelijk listiglijk aanvragen hypothecaire geldlening en/of consumptief krediet gedaan, waarbij onjuiste gegevens werden opgegeven (waaronder het dienstverband en/of de bestemming van het onderpand en/of loongegevens) en/of valse/ vervalste stukken overgelegd waaronder (een) werkgeversverklaring (en) en/of salarisspecificatie(s) en/of huurovereenkomst(en) en/of bankafschrift, waardoor die SNS Bank en Voordeelbank NV telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.
4.
Hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 11 oktober 2005 te 's‑Gravenhage en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande verder uit:
- —
[betrokkene 1] en
- —
[betrokkene 2] en
- —
[betrokkene 3] en
- —
een ander persoon,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- —
het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften als ware die echt en onvervalst en
- —
het door listige kunstgrepen, bewegen van iemand tot afgifte van een goed, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen.’
10.
Over het bewijs van het bewezenverklaarde medeplegen overwoog het Hof:
‘Bewijsmotivering
Met de rechtbank overweegt het hof dat uit onderzoek ter terechtzitting en het dossier is gebleken dat [A] B.V. en [B], in de personen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4], als tussenpersoon, ten behoeve van hun klanten, betrokken zijn geweest bij een groot aantal overeenkomsten van hypothecaire geldlening, waarbij achteraf is gebleken dat de bedoelde financieringen op oneigenlijke gronden zijn verstrekt, nu bij de aanvraag van de financieringen gebruik is gemaakt van valse en/of vervalste geschriften.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, evenals ter terechtzitting in eerste aanleg, aangevoerd — kort en zakelijk weergegeven — dat de verdachte zich weliswaar bezig heeft gehouden met de in- en verkoop van onroerend goed, doch dat hij zich niet heeft beziggehouden met de financieringsaanvragen en derhalve niets te maken heeft met de daarbij gebruikte valse en/of vervalste geschriften.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dient er te sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering.
Naar het oordeel van het hof is er in casu sprake van een dergelijke nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. [C] BV (een vennootschap van de verdachte en zijn broer) heeft zich voornamelijk bezig gehouden met de aan- en verkoop van onroerend goed. [A] BV (een vennootschap van de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 3]) en [B] (van medeverdachte [betrokkene 4]) hielden zich vooral bezig met het vinden van kopers voor het onroerend goed alsmede met de financiering. De vennootschappen hebben evenwel structureel klanten naar elkaar doorverwezen en waren op de hoogte van eikaars bezigheden binnen de diverse aan- en verkoop projecten en de daarmee gepaard gaande financieringsaangelegenheden, hebben daaromtrent overleg gepleegd en voor elkaar waargenomen. De verdachte en medeverdachte [betrokkene 3] hebben geruime tijd kantoor gehouden in hetzelfde pand aan de [h-straat 1] te 's‑Gravenhage. Een en ander kan onder meer worden vastgesteld op grond van de hierna opgenomen, zich in het dossier bevindende, stukken:
- —
Verklaring van [betrokkene 3], d.d. 31 augustus 2005 (proces-verbaal nr. PL 1509/2005/1184, d.d. 31 augustus 2005, VN/02/4):
In [A] had [verdachte] 50% van de aandelen. [Verdachte] verwees de klanten naar mij. Ik zat met de andere 50% in de onderneming. Het was de bedoeling dat ik met de familie [van verdachte] samenwerkte. Toen ik op de [h-straat] werkte kwamen de zaken binnen via de netwerken van [verdachte] en [betrokkene 4]. Bij aanvang van de dag bespraken wij de zaken. [Verdachte] sprak de projecten met mij door waarin ik de werkzaamheden verrichtte. Als [verdachte] er niet was, had ik haast geen omzet. Voor de werkzaamheden werd ik betaald door de ondernemingen van [verdachte]. De ideeën over projecten ontstonden bij [verdachte]. Hij was de grote aandraaier.
- —
Verklaring van [betrokkene 5], d.d. 6 juni 2005 (proces-verbaal nr. PL 1509/2005/1184, d.d. 6 juni 2005, VN/20/3):
Ergens in de zomer van 2004 kwam ik via de Kamer van Koophandel in contact met [betrokkene 3]. Via internet had ik in de omgeving van Apeldoorn een telemarketing bedrijf op het oog dat ik wilde overnemen. Achteraf bleek het niet interessant te zijn volgens [betrokkene 3]. Vervolgens vertelde hij mij dat hij een relatie had, genaamd [verdachte], die een […]-winkel te koop had staan. Ik ben hier samen met [betrokkene 3], [verdachte] en zijn broer [medeverdachte] naartoe gegaan om de winkel te bezichtigen. De heren vertelden mij dat het een lucratieve deal zou zijn. Tijdens die avond hebben zij mij een voorlopig koopcontract voorgehouden. [Verdachte] liet steeds [betrokkene 3] het woord doen. Enige tijd voordat ik het voorlopig koopcontract had getekend, vertelde ik aan [betrokkene 3] dat ik niet de financiële middelen had om dat project te kunnen bekostigen. [Betrokkene 3] zei toen dat hij het wel zou regelen omdat ze over voldoende contacten konden beschikken in de financiële wereld. [Verdachte] zei daarna tegen mij dat de financiële kant niet de moeilijkste zou zijn. Daarna sprak de broer van [verdachte], genaamd [medeverdachte], de woorden: ‘We hebben genoeg panden hier in de omgeving en die hebben we ook kunnen financieren’.
- —
Verklaring van [betrokkene 4], d.d. 8 augustus 2005 (proces-verbaal nr. P11509/2005/1184, d.d. 8 augustus 2005, VN/13/2):
Ik leerde [verdachte] kennen via zijn broer [betrokkene 2]. Ik heb op advies van [verdachte] [B] opgericht. Het was de bedoeling om beleggers te vinden om geld via een hypothecaire lening in panden te beleggen. De financiering voor de beleggers werd door [betrokkene 3] geregeld. Op advies van [verdachte] was ik bij hem gekomen. Ik werd door [verdachte] geïntroduceerd als de nieuwe makelaar van [verdachte]. Ik moest mijn facturen naar [C] BV sturen.
- —
Verklaring van [betrokkene 4], d.d. 9 augustus 2005 (proces-verbaal nr. P11509/2005/1184, d.d. 9 augustus 2005, VN/13/3 en VN/13/4):
De naam [B] is door [verdachte] verzonnen. [Verdachte] had ook een relatie die connecties in de drukwereld had. Deze jongen heeft affiches en briefpapier voor mijn makelaarskantoor gemaakt. Ik heb deze papieren op het kantoor van [A] opgehaald. De valse huurcontracten met betrekking tot het pand [b-straat] te Laren waren op briefpapier van [B] gemaakt.
- —
Verklaring van [betrokkene 16], d.d. 17 augustus 2005 (proces-verbaal nr. PL 1509/2005/1184, d.d. 17 augustus 2005, VN/31/2): In 2004 ben ik op zoek gegaan naar een pand waar ik mijn goederen kon opslaan. Ik vond een pand aan de [a-straat 1] te Hoek van Holland. Ik wist van tevoren dat men bij de aankoop van een bedrijfspand slechts 80% van de hypotheeksom als krediet kan aanvragen bij de banken. Op dat moment had ik dus een probleem want ik had geen eigen middelen om dat laatste gat te dichten. Omdat ik wist dat [betrokkene 4] in de financiële dienstverlening zat vertelde ik hem dat ik een pand had gevonden en dat ik dat wilde hebben. Ik vroeg aan hem of hij mijn financiële zaken wilde regelen met betrekking tot de aanvraag van de hypotheek. Hij stemde daarmee in en zei dat hij het zou gaan regelen. Een paar dagen later belde hij mij op en vertelde dat ik samen met hem naar een persoon zou gaan genaamd [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) . Deze man zou vanaf dat moment mijn financiële zaken gaan behartigen, aldus [betrokkene 4]. Op een dag ben ik samen met [betrokkene 4] naar [betrokkene 3] gegaan. Ik heb van [betrokkene 3] een visitekaartje ontvangen met daarop de naam [A] BV. Nadat ik [betrokkene 3] in kennis had gesteld van mijn financiële positie zei hij dat hij dat wel zou gaan regelen voor mij. Na een geruime tijd niets meer van hem te hebben vernomen werd ik gebeld door [betrokkene 3]. Hij vertelde mij dat de aanvraag voor een 100% hypotheek voor mij zou gaan lukken. Het ging hier om een hypotheekbedrag van ongeveer € 97.000,- inclusief notariskosten, kosten koper en de commissie berekend door [A]. [Betrokkene 3] vertelde mij dat het op basis van een belegging gekocht zou moeten worden. Hij bedoelde daarmee dat als het gekocht werd er al een huurder in moest zitten. Ik vroeg hem hoe het een en ander dan zou moeten gaan. Hij vertelde dat hij het zelf zou doen of het anders door [betrokkene 4] zou laten doen. Hij bedoelde daarmee dat hij een valse huurovereenkomst op zou maken en dat bij de aanvraag van de hypotheek zou voegen. Ik wist op dat moment dat het pand niet verhuurd was. Het was ook niet de bedoeling dat ik na de aankoop het pand zou verhuren of onderverhuren want ik wilde het voor mezelf houden. Ik wist dus op dat moment dat het een valse huurovereenkomst betrof waar [betrokkene 3] het over had. [Betrokkene 3] gaf op een gegeven moment aan dat er geen opties waren voor een huurder. [Betrokkene 3] heeft toen mij gevraagd of ik een verzonnen huurder wist te vermelden op de overeenkomst. Ik gaf toen de naam [F] aan hem door. [Betrokkene 3] zei dat hij die gegevens zou gebruiken om de overeenkomst op te stellen. Op een gegeven moment moest ik diverse documenten inleveren bij [betrokkene 3]. Ik gaf die altijd aan [betrokkene 4] die deze dan weer op zijn beurt aan [betrokkene 3] gaf. Uiteindelijk was het [betrokkene 4] die steeds naar mij toekwam en mij vroeg documenten te ondertekenen zodat hij ze weer kon inleveren bij [betrokkene 3]. Daarbij zat ook de vervalste huurovereenkomst. Ik heb uiteindelijke de huurovereenkomst (D/205) zelf ondertekend. Tevens plaatste ik een valse handtekening op de overeenkomst namens de huurder genaamd [betrokkene 17]. Een dag voor mijn bezoek bij de notaris werd ik opgebeld door iemand van het notariskantoor. Die vertelde dat ik € 9.500,- mee moest nemen omdat ik tekort kwam op het bedrag dat de bank mij wilde verstrekken. De SNS Bank had de notaris medegedeeld dat men slechts akkoord zou gaan met een bedrag van € 70.000,-. Ik heb daarna direct [betrokkene 3] gebeld en hem uitgelegd wat ik te horen had gekregen van de notaris. Ik ben daarna op gesprek gegaan bij hem op kantoor aan de [h-straat] in Den Haag. Aangekomen op de [h-straat], werd ik direct door een secretaresse voorgesteld aan een man die [verdachte] was genaamd. De rest van het gesprek heb ik daarna met hem gevoerd. Hij zou van [A] zijn zei hij. Ik nam aan dat hij op dat moment mijn zaak van [betrokkene 3] had overgenomen. Ik vroeg hem daar hoe het een en ander kon gebeuren. Hij zei dat het eenmaal zo gelopen was en dat hij het niet meer terug kon draaien. [Verdachte] vertelde mij dat wanneer ik niet zou tekenen bij de notaris ik voor veel kosten op zou moeten draaien. [Verdachte] heeft toen de verkopende makelaar opgebeld met de vraag of de verkopende partij ook niet mee wilde financieren. Ook stelde [verdachte] voor om de factuur van € 4.700,- die ik moest betalen aan [A] ook bij de notaris vandaan te halen. Met betrekking tot dit bedrag stelde hij mij een betalingsregeling voor. Na het passeren van de akte moest ik de eerste maand € 740,- betalen aan [A]. Later moest ik de maandtermijnen op de rekening van het bedrijf [Q] BV storten.
- —
Verklaring van [betrokkene 6], d.d. 8 september 2005 (proces-verbaal nr. PL 1509/2005/1184, d.d. 8 september 2005, VN/34/5): Op een gegeven moment besloot ik om het pand aan de [f-straat 1] te Rotterdam te kopen. Ik moest alleen de financiering rond krijgen. Ik woon in de [i-straat] in Rotterdam. Schuin onder mijn woning is een klokkenmaker gevestigd genaamd [betrokkene 18]. De eigenaar daarvan ken ik goed. Hij is genaamd [betrokkene 18]. Ik kom regelmatig bij hem in de zaak. Daar sprak ik [medeverdachte], die ook wel [medeverdachte] genoemd wordt, regelmatig. Hij heeft mij in contact gebracht met een man genaamd [betrokkene 3]. Later begreep ik dat hij werkzaam was voor het bedrijf [A]. Dit was eind 2003, Ik vertelde hem dat ik het pand wilde kopen. Hij zei tegen mij dat we naar huurders moesten uitkijken omdat ik anders de financiering niet rond zou krijgen. Ook [medeverdachte] was op de hoogte van hetgeen ik met [betrokkene 3] had besproken. Ik heb met de woordvoerder van de familie […] onderhandeld over de koopprijs. Ik heb toen met die persoon afgesproken dat ik het pand voor € 175.000,00 zou kopen. Het totaal bedrag van de financiering was € 210.000,00; € 175.000,00 voor de aankoop en € 35.000,00 in verband met verbouwingskosten. Ik heb dit krediet ontvangen. Daarvoor is ook de hypotheekakte gepasseerd bij notaris [de notaris] in Rotterdam. U toont mij een huurovereenkomst tussen mij als verhuurder en [O] als huurder (D/291). Ik zie dat ik de overeenkomst heb getekend. [D] zijn huurders die door [medeverdachte] en [verdachte] zijn aangebracht.
- —
Verklaring van [betrokkene 6], d.d. 8 september 2005 (proces-verbaal nr. PL 1509/2005/1184, d.d. 8 september 2005, VN/34/6): In het voorjaar van 2004 kwam ik in gesprek met [medeverdachte] en [verdachte]. Zij vroegen mij of ik een bedrijfspand als belegging wist. Ik heb naam, adres en telefoonnummer van de eigenaar van een pand in Berkel en Rodenrijs aan [medeverdachte] gegeven. Enige dagen later vroeg [medeverdachte] of ik het leuk vond om het pand met hen te kopen. Ik voelde daar wel voor en de prijs werd afgemaakt op € 540.000,00. [Medeverdachte] wilde de financiële zaken door [betrokkene 3] laten regelen. Ik stemde daarmee in. U toont mij een koopovereenkomst met nummer D/314. Ik heb een koopovereenkomst getekend. Op de overeenkomst die u mij toont zie ik dat ik alleen als koper vermeld sta. Dat klopt niet want ik zou samen met [verdachte en medeverdachte] kopen. Mijn handtekening op het schutblad klopt niet. Dat is mijn handtekening niet. Op elke bladzijde staat een paraaf. Alle parafen zijn identiek en duidelijk gekopieerd. De koopovereenkomst is vals.
- —
Verklaring [betrokkene 19], d.d. 4 juli 2005 (procesverbaal nr. PL1509/2005/1184, d.d. 4 juli 2005, VN/25/2):
Rond december 2003 kwam ik voor het eerst in contact met [verdachte]. [Verdachte] en mijn vriend [betrokkene 20] hadden op een gegeven moment weekend verlof. Ik werd door [betrokkene 20] meegenomen naar een of ander Grand Café in Rotterdam en stelde mij voor aan [verdachte]. Daarna volgde een gesprek tussen [betrokkene 20] en [verdachte]. Het gesprek ging over de aankoop van het pand [f-straat 1] te Rotterdam. Ik was een moeder met een uitkering en kon wel wat geld gebruiken. Het was vooral [verdachte] die mij overhaalde. Ik denk dat ik nog twee keer daarna een gesprek heb gevoerd met [verdachte] en [betrokkene 20]. Daarbij was ook vaak een man aanwezig die ik ken onder de naam [betrokkene 3]. [Verdachte] vertelde mij op een gegeven moment dat hij samen met [betrokkene 3] een bedrijf had met de naam [A].
Bij een dergelijke nauwe en bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering, zoals blijkend uit de hierboven weergegeven en overige bewijsmiddelen, heeft de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet gehad op het opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften en op oplichting, temeer daar de verdachte voor soortgelijke feiten is veroordeeld.’
11.
Het Hof overweegt dat om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, er sprake dient te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Vervolgens motiveert het Hof waarom er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en komt het Hof op grond van die nauwe samenwerking tot het oordeel dat ‘de verdachte tenminste voorwaardelijk opzet [heeft] gehad op het opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften en op oplichting, temeer daar de verdachte voor soortgelijke feiten is veroordeeld’.
12.
Wil sprake zijn van medeplegen als bewezenverklaard dan dient sprake te zijn van bewuste en nauwe samenwerking gericht op de bewezenverklaarde strafbare gedragingen. Het Hof heeft aan zijn bewijsoverweging dus niet de juiste maatstaf ten grondslag gelegd. Dit klemt temeer nu laatstbedoelde bewuste en nauwe samenwerking bij gebreke van enige nadere motivering ter zake niet uit de door het Hof weergegeven verklaringen en evenmin uit de inhoud van de (overige) bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Weliswaar oordeelt het Hof dat verdachte gelet op de door het Hof vastgestelde bewuste en nauwe samenwerking minstgenomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften en op oplichting, maar omdat het Hof niet heeft vastgeteld dat die bewuste en nauwe samenwerking was gericht op de bewezenverklaarde strafbare gedragingen vergt dit oordeel nadere motivering. Als zodanig kan niet gelden dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Nog daargelaten dat die omstandigheid niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid1. vergt het nadere motivering waarom daaruit verdachtes (voorwaardelijk) opzet voortvloeit.
13.
Het middel slaagt.
14.
Volgens het derde middel is bewijsmiddel 50 niet redengevend voor de bewezenverklaarde oplichting omdat dat bewijsmiddel inhoudt dat de aangevraagde lening niet is verstrekt en de aanwending van de valse huurovereenkomst dus niet heeft geleid tot het aangaan van een lening en dus niet tot oplichting.
15.
Het middel is terecht voorgedragen. Omdat het Hof in de bewezenverklaring kennelijk een geval van oplichting heeft begrepen die in een poging is blijven steken en de bewezenverklaring voor de verdachte dus bezwarender is dan niet uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, meen ik dat over dit gebrek niet kan worden heengestapt.
16.
Het middel slaagt.
17.
Het vierde middel klaagt dat bewezenverklaard is dat van de onder 4 bewezenverklaarde organisatie deel uitmaakte ‘een ander persoon’ terwijl uit de gebezigde bewijsmiddelen wel blijkt van andere personen maar daaruit niet blijkt welke andere persoon de bewezenverklaring op het oog heeft.
18.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen (met name de bewijsmiddelen die zien op het pand aan de [b-straat 1] te Laren, het pand aan de [e-straat 1] te Rotterdam en het pand aan de [a-straat 1] te Hoek van Holland) kan worden opgemaakt dat de aanduiding ‘een ander persoon’ ziet op [betrokkene 4]. Het middel mist derhalve feitelijke grondslag.
19.
Overigens wordt in het middel een eis geformuleerd — namelijk dat ‘indien bewezen is verklaard dat verdachte aan een criminele organisatie heeft deelgenomen, het de verdachte duidelijk zal dienen te zijn door welke personen de criminele organisatie wordt gevormd’ — die geen steun vindt in de wet. Voldoende is dat het bewezenverklaarde — in casu ‘een ander persoon’— uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
20.
Het middel faalt.
21.
Het vijfde middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden.
22.
Het cassatieberoep is ingesteld op 29 juli 2008. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 24 september 2009 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
23.
Het middel kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen of verwezen.2.
24.
Ambtshalve vraag ik voorts aandacht voor het volgende. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sinds het instellen van het cassatieberoep meer dan twee jaren zijn verstreken. Het voorgaande brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Ook dit punt kan echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen of verwezen.
25.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
26.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 1 en 3 bewezenverklaarde en de opgelegde straf en in zoverre tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑12‑2010
HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.5.3.