Hof Den Haag, 19-02-2013, nr. 22-004816-11
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2287, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
19-02-2013
- Zaaknummer
22-004816-11
- LJN
CA2287
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2287, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑02‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2011:BT6271, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2011:BT6271, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1595, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 19‑02‑2013
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich gedurende een flink aantal jaren schuldig gemaakt aan zedenmisdrijven, bestaande uit het plegen van ontuchtige handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, het in het bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen, het maken van foto’s van jonge kinderen van kinderpornografische aard en het op internet verspreiden van een aantal van deze foto’s. Kinderen die met de kinderen van verdachte kwamen spelen in het huis en de tuin van verdachte zijn hiervan de dupe geworden. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Partij(en)
Rolnummer: 22-004816-11
Parketnummers: 10-711032-11 en 10-710122-11
Datum uitspraak: 19 februari 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Rotterdam van 29 september 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1971,
[adres],
thans gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 5 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder parketnummer 10-710122-11 ten laste gelegde en - na wijziging van de tenlastelegging - het onder parketnummer 10-711032-11 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest. Aan de verdachte is als bijzondere voorwaarde opgelegd dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt. Voorts is beslist op de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en zijn de vorderingen tot schadevergoeding deels toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Het hof heeft de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het hof zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
(parketnummer 10-711032-11)
- 1.
primair.
hij, in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 01 januari 2010 te Spijkenisse, meermalen, althans eenmaal, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [benadeelde partij] (geboren op [geboortejaar] 2002), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans eenmaal:
- -
tongzoenen van die [benadeelde partij] en/of
- -
wrijven over de billen van die [benadeelde partij] en/of
- -
brengen van een hand van die [benadeelde partij] naar zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) penis en/of leggen van die hand op zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) penis en/of
- -
brengen en/of houden van een of meer vinger(s) in de vagina van die [benadeelde partij] en/of heen en weer bewegen van een of meer vinger(s) in de vagina van die [benadeelde partij];
- 1.
subsidiair.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 01 januari 2010 te Spijkenisse, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [benadeelde partij] (geboren op [geboortejaar] 2002), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het
- -
wrijven over de billen van die [benadeelde partij] en/of
- -
brengen van een hand van die [benadeelde partij] naar zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) penis en/of leggen van die hand op zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) penis;
- 2.
hij, in of omstreeks de periode van 01 april 2005 tot en met 12 november 2010, te Spijkenisse, in elk geval in Nederland, één of meermalen, een hoeveelheid (te weten 508) afbeelding(en) en/of filmfragment(en) en/of (een) gegevensdrager(s), te weten één of meer computer(s) en/of en/of (een) harddisk(s) en/of (een) cd-rom(s) en/of (een) DVD('s) heeft verspreid en/of aangeboden en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, terwijl op die afbeeldinge(n) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken (onder andere betreffende de perso(o)n(en)
[benadeelde partij] (geboren op [geboortejaar] 2002) en/of [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortejaar] 2002) en/of
[benadeelde partij 3] (geboren op [geboortejaar] 2006) en/of
[benadeelde partij 4] (geboren op [geboortejaar] 2004)),
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:
- -
het vaginaal en/of anaal en/of oraal penetreren (met de penis en/of vinger(s) en/of (een) voorwerp(en) van het lichaam van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of
- -
het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of
- -
het betasten van de geslachtsdelen en/of de borsten en/of de billen van (een) perso(o)n(en) die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- -
het betasten van de geslachtsdelen en/of billen door (een) perso(o)n(en) die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- -
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van
18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose van die perso(o)n(en) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen in beeld gebracht worden en/of
- -
het masturberen dicht bij het lichaam en/of het (vervolgens) spuiten van sperma op het lichaam van (een) pers(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt,
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt
(parketnummer 10-710122-11)
- 3.
hij, in of omstreeks 01 januari 2009 tot en met 01 maart 2011 te Spijkenisse, meermalen, althans eenmaal, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten
[benadeelde partij 3] (geboren op [geboortejaar] 2006), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
namelijk het (telkens):
- -
uitkleden van die [benadeelde partij 3] en/of
- -
zich laten kietelen door die [benadeelde partij 3] en/of
- -
laten wrijven over en/of laten betasten van zijn, verdachtes, billen en/of penis, althans zijn lichaam, door die [benadeelde partij 3] en/of
- -
betasten van en/of wrijven en/of aaien over de (ontblote) vagina en/of billen van die [benadeelde partij 3].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
primair.
hij, in de periode van 01 september 2008 tot en met 01 januari 2010 te Spijkenisse, meermalen, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [benadeelde partij] (geboren op [geboortejaar] 2002), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans eenmaal:
- -
tongzoenen van die [benadeelde partij] en
- -
wrijven over de billen van die [benadeelde partij] en
- -
brengen van een hand van die [benadeelde partij] naar zijn, verdachtes, met kleding bedekte penis en leggen van die hand op zijn, verdachtes, met kleding bedekte) penis en
- -
brengen en houden van een vinger in de vagina van die [benadeelde partij] en heen en weer bewegen van een vinger in de vagina van die [benadeelde partij];
- 2.
hij, in de periode van 01 april 2005 tot en met 12 november 2010, te Spijkenisse, in elk geval in Nederland, meermalen, een hoeveelheid afbeelding(en) heeft verspreid en vervaardigd en in bezit gehad, terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken onder andere de perso(o)n(en)
[benadeelde partij] (geboren op [geboortejaar] 2002) en/of [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortejaar] 2002) en/of
[benadeelde partij 3] (geboren op [geboortejaar] 2006) en/of
[benadeelde partij 4] (geboren op [geboortejaar] 2004),
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:
- -
het vaginaal en/of anaal en/of oraal penetreren (met de penis en/of vinger(s) en/of (een) voorwerp(en) van het lichaam van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of
- -
het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of
- -
het betasten van de geslachtsdelen en/of de borsten en/of de billen van (een) perso(o)n(en) die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- -
het betasten van de geslachtsdelen en/of billen door (een) perso(o)n(en) die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- -
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van
18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose van die perso(o)n(en) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen in beeld gebracht worden,
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt
- 3.
hij, in de periode van 24 mei 2010 tot en met 10 februari 2011 te Spijkenisse, meermalen, althans eenmaal, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten
[benadeelde partij 3] (geboren op [geboortejaar] 2006), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
namelijk het :
- -
uitkleden van die [benadeelde partij 3] en
- -
zich laten kietelen door die [benadeelde partij 3] en
- -
laten wrijven over zijn, verdachtes, billen en penis, door die [benadeelde partij 3] en
- -
wrijven over de vagina en billen van die [benadeelde partij 3].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsmotivering
Feit 1 primair en subsidiair.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnotities, het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe betoogd dat uit het deskundigenrapport volgt dat de verklaring van [benadeelde partij 1] niet betrouwbaar is, omdat zij te weinig gelegenheid had om uit zichzelf te vertellen en er op cruciale momenten sprake was van suggestieve vragen. Derhalve kan geen, dan wel een zeer geringe, bewijswaarde aan haar verklaring worden toegekend. De raadsvrouw heeft het hof voorts verzocht de andersluidende conclusie van de deskundige drs. Van der Sleen niet over te nemen. Indien het hof de conclusie van deze deskundige wel overneemt, verzoekt de raadsvrouw om de benoeming van een andere deskundige.
Voor het overige geldt dat alle bewijsmiddelen zijn gebaseerd op slechts één bron, te weten de verklaring van [benadeelde partij 1].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de klinisch psycholoog drs. J. van der Sleen in haar rapport d.d. 24 augustus 2011 heeft geconcludeerd dat er geen problemen te ontdekken zijn met betrekking tot de volledigheid, accuraatheid en de consistentie van de verklaring van [benadeelde partij 1]. Overwegend zijn de vragen in orde. Er is geen sprake van positieve feedback op 'gewenste' antwoorden en negatieve feedback op 'ongewenste' antwoorden, druk op [benadeelde partij 1] om te vertellen of andere suggestieve opmerkingen. Afgezien van een aantal suggestieve vragen zijn er geen problemen te ontdekken met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis van haar verklaring. De stelling dat [benadeelde partij 1] is beïnvloed door haar moeder, stiefvader of de verhoorders wordt naar het oordeel van de psycholoog niet ondersteund en voor die stelling is ook naar 's hofs oordeel geen grond aanwezig. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [benadeelde partij 1] steun vindt in hetgeen haar moeder bij de politie heeft verklaard (proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2010, met nummer 2010365377-2), omdat daaruit naar voren komt dat zij consistent is geweest in haar verklaring. Het hof heeft vastgesteld dat [benadeelde partij 1] bovendien heel expliciet heeft verklaard over de handelingen die de verdachte bij haar heeft gedaan, waaronder het met zijn vinger binnendringen in haar lichaam. Het hof is derhalve van oordeel dat de verklaring van [benadeelde partij 1] betrouwbaar is en als bewijs kan worden gebezigd.
De verklaring van [benadeelde partij 1] vindt steun in het bewijs van feit 2 voor zover dat feit ziet op de foto's die van haar zijn gemaakt. Uit deze foto's blijkt minst genomen de fascinatie van verdachte voor haar naakte lichaam.
Het feit onder 1 primair is wettig en overtuigend bewezen. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof ziet geen noodzaak een deskundige te benoemen teneinde de totstandkoming van de verklaring van [benadeelde partij 1] nader te onderzoeken, nu het hof zich voldoende voorgelicht acht. Derhalve wijst het hof dat verzoek af.
Feit 2.
Het hof verwerpt het verweer dat niet uitgesloten kan worden dat een ander dan verdachte verantwoordelijk is voor de kinderporno. Gelet op de inhoud van de verklaring van [getuige] d.d. 24 november 2010 (proces-verbaal nummer 2010365377-5) is niet aannemelijk geworden dat een ander dan verdachte gebruik maakte van de computer op zolder.
Voorts heeft de raadsvrouwe betoogd dat de tenlastelegging niets inhoudt waaruit de strafverzwarende omstandigheid 'een gewoonte maken' bestaat en dat deswege de tenlastelegging nietig is.
Dit verweer wordt verworpen. Gelet op de lange duur van de tenlastegelegde periode (meer dan vijf jaar), het aantal betrokken meisjes en de hoeveelheid divers omschreven handelingen voldoet de tenlastelegging naar het oordeel van het hof in voldoende mate aan het bepaalde in art. 261 Wetboek van Strafvordering.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de overgelegde pleitnotities, voorts betoogd - zakelijk weergegeven - dat zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld dat de ring die te zien is op een van de pornografische afbeeldingen, de trouwring van de verdachte betreft. Dat de ex-echtgenote van de verdachte heeft bevestigd dat het om dezelfde trouwring gaat als die van de verdachte, wil niet zeggen dat het zo is. De inscriptie in de trouwring is op de foto niet te zien en wat over blijft is dat de ringen op elkaar lijken. De ring op de foto is echter niet bijzonder en er zullen waarschijnlijk heel veel ringen zijn die lijken op de ring op de foto.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat blijkens de zich in het dossier bevindende processen-verbaal van onderzoek in beslag genomen goed (pv nr 1102151000.OIG met bijlagen), de verklaring van de ex-echtgenoot van de verdachte (proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2011, nummer 2010365377-24) en het proces-verbaal van aangifte door [getuige] d.d. 21 februari 2011, nummer 2011053945-1, naar voren komt dat de inrichting en de stoffering van de woning zoals zichtbaar is op de in beslag genomen multimediabestanden (foto's), overeenkomt met die van de woning van de verdachte. Op een van die foto's is zichtbaar dat de verdachte aan de ringvinger van zijn linkerhand een (trouw)ring draagt. Gelet op het bijzondere uiterlijk van de in beslag genomen trouwring van de verdachte die overeenkomt met het uiterlijk van de ring op de foto, is het hof met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van oordeel dat het om een en dezelfde ring gaat. Overigens is de stelling van de verdediging dat de betreffende ring een algemeen uiterlijk heeft, niet onderbouwd. Het feit kan wettig en overtuigend worden bewezen. Het hof verwerpt het verweer.
Voor het overige vinden de gevoerde verweren hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Feit 3.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de overgelegde pleitnotities, het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van feit 3, zodat de verdachte ook van dat feit behoort te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft hiertoe betoogd dat er is gehandeld in strijd met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik nu verzuimd is de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken te raadplegen. Voorts volgt uit het eerdergenoemde deskundigenrapport van psycholoog Van der Sleen dat er zowel ten aanzien van de inhoud als de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van [benadeelde partij 3] problemen zijn, nu de onvolledigheid van de verklaring van [benadeelde partij 3] het maakt dat andere scenario's dan het scenario dat er sprake is geweest van seksuele handelingen bij [benadeelde partij 3] door de verdachte niet uit te sluiten zijn. Ook hebben de ouders van [benadeelde partij 3] geen seksueel misbruik of gedragsverandering waargenomen. De foto's van [benadeelde partij 3] kunnen niet dienen als ondersteunend bewijs omdat daarop geen ontuchtige handelingen te zien zijn. Bovendien is, gelet op de verklaring van de moeder van [benadeelde partij 3] in de aangifte, de aangifte gedaan vanwege de ernstige gezichten van de rechercheurs die zij de dag voor de aangifte heeft gesproken. Er is naar de mening van de raadsvrouw geen bewijs voorhanden dat de kern van de tenlastelegging raakt.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat niet is gehandeld conform de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, niet met zich brengt dat de verklaring van [benadeelde partij 3] niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Wellicht zou het de voorkeur hebben verdiend om de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken te raadplegen, nu er mogelijkerwijs sprake was van herinneringen van [benadeelde partij 3] van vóór haar derde levensjaar, maar de enkele omstandigheid dat dit niet is gebeurd brengt niet met zich mee dat haar verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten. In dit verband is relevant dat het verhoor van [benadeelde partij 3] door gecertificeerde studioverhoorders is afgenomen en audiovisueel is vastgelegd en dat de geraadpleegde klinisch psycholoog drs. J. van der Sleen in haar rapportage d.d. 24 augustus 2011 heeft uiteengezet dat het verhoor van [benadeelde partij 3] volgens de regels der kunst is verricht en dat er geen reden is te veronderstellen dat de verklaring van [benadeelde partij 3] door de verhoorders is beïnvloed.
Het hof ziet ook in de omstandigheid dat het niet mogelijk is gebleken om [benadeelde partij 3] een volledige verklaring te laten afleggen geen grond om haar verklaring als onbetrouwbaar aan te merken en van het bewijs uit te sluiten. Allereerst is hiertoe relevant dat [benadeelde partij 3], mede gelet op hetgeen haar ouders hebben verklaard, consistent is geweest in haar verklaring. De verklaring van [benadeelde partij 3] is weliswaar summier, maar staat niet op zichzelf. De verklaring van [benadeelde partij 3] vindt steun in het bewijs van feit 2 voor zover dat feit ziet op de foto's die van haar zijn gemaakt. Uit deze foto's blijkt minst genomen de fascinatie van verdachte voor haar naakte geslachtsdelen. Het hof is voorts van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat er alternatieve scenario's zijn. Hieraan doet niet af dat de ouders van [benadeelde partij 3] geen ontucht en/of gedragsverandering hebben waargenomen.
Dat de ouders van [benadeelde partij 3] eerst aangifte hebben gedaan nadat zij de ernstige gezichten van de verbalisanten zagen, is niet aannemelijk geworden. Daarentegen lijkt de aanleiding voor het doen van aangifte gelegen in het feit dat [benadeelde partij 3] niet alleen aan haar ouders heeft verteld wat de verdachte bij haar heeft gedaan, maar ook heeft voorgedaan wat er is gebeurd. Het is een feit van algemene bekendheid dat het voordoen van seksuele handelingen niet past bij kinderen van de leeftijd van [benadeelde partij 3].
Het hof is van oordeel dat uit de verklaringen van de ouders van [benadeelde partij 3] voorts naar voren komt dat zij met gepaste voorzichtigheid aan haar hebben gevraagd wat er is gebeurd en dat de ouders van [benadeelde partij 3] daarbij niet sturend te werk zijn gegaan. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [benadeelde partij 3] betrouwbaar is en als bewijs kan worden gebezigd. De verklaring van [benadeelde partij 3] wordt voorts ondersteund door de verklaring van haar ouders.
Het feit kan wettig en overtuigend worden bewezen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd, terwijl van het plegen van deze misdrijven een gewoonte is gemaakt.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich gedurende een flink aantal jaren schuldig gemaakt aan zedenmisdrijven, bestaande uit het plegen van ontuchtige handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, het in het bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen, het maken van foto's van jonge kinderen van kinderpornografische aard en het op internet verspreiden van een aantal van deze foto's.
Kinderen die met de kinderen van verdachte kwamen spelen in het huis en de tuin van verdachte zijn hiervan de dupe geworden. Aldus handelende heeft de verdachte het vertrouwen dat ouders in hem stelden als hun kinderen bij hem thuis waren ernstig beschaamd. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun ongestoorde sexuele ontwikkeling verhinderd. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft toegegeven aan zijn eigen lustgevoelens en voorbij is gegaan aan de gevolgen voor de slachtoffers en voor diens omgeving. Het is immers algemeen bekend dat door gedragingen als door de verdachte verricht beschadiging kan optreden van de geestelijke en lichamelijke gezondheid van slachtoffers en dat voorts personen rond slachtoffers negatief kunnen worden belast zoals met gevoelens van angst en van verlies van veiligheid en vertrouwen. De wetenschap dat kinderpornografische afbeeldingen van enkele van de slachtoffers op het internet zullen blijven circuleren, is voor de betrokkenen hoogst onaangenaam.
De aard van de bewezenverklaarde gedragingen is dusdanig dat onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur als strafmodaliteit aangewezen is.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hof neemt hierbij in aanmerking het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep tegen het vonnis op 12 oktober 2011 en de inzending van de stukken naar het hof door de rechtbank op 21 september 2012. De inzendtermijn is met ongeveer vijf maanden overschreden. Gelet echter op de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep is het hof van oordeel dat de overschrijding van de inzendtermijn hierdoor is gecompenseerd en aan voornoemde schending geen rechtsgevolgen hoeven te worden verbonden.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat in de loop van de tenlastegelegde periode de strafbedreiging op handelingen als bewezenverklaard in feit 2 verhoogd is van zes jaar naar acht jaar. Naar het oordeel van het hof doet zich niet de situatie voor dat de bewezenverklaarde handelingen, hoe ernstig ook, van zodanige aard zijn dat de maximale straf waarmee deze feiten bij de aanvang van de bewezenverklaarde periode bedreigd werden, aangewezen is.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Verdachte is gescheiden en de voormalige echtelijke woning is verkocht. Verdachte heeft zich tot op heden niet open gesteld voor therapie.
Het hof is het eens met de inschatting van de rechtbank dat het zinvol is om reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde op te leggen. Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten en het tot op heden ontbreken van enige vorm van therapie acht het hof een proeftijd van drie jaar aangewezen.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de speciale en generale preventie - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal zal het hof omtrent het beslag als volgt beslissen.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 1 en 14, met behulp waarvan het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst onder de nummers 2 tot en met 13 en 15 tot en met 22, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1654,40.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en toegewezen bedrag van € 1.654,40,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering primair dient te worden afgewezen en subsidiair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, onder verwijzing naar de burgerlijke rechter.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.654,40,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde onder 1 primair en 2 is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.046,40.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en toegewezen bedrag van € 1.046,40,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering primair dient te worden afgewezen en subsidiair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, onder verwijzing naar de burgerlijke rechter.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.046,40,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3].
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.046,40.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 500,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering primair dient te worden afgewezen en subsidiair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, onder verwijzing naar de burgerlijke rechter.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag in hoger beroep.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,-aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft C. van Dintel zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.596,20.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 537,20.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering primair dient te worden afgewezen en subsidiair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, onder verwijzing naar de burgerlijke rechter.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen tot het gevorderde bedrag in hoger beroep.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag in hoger beroep.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 537,20 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer C. van Dintel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van een ambulante behandeling. Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder de nummers 1 en 14 vermelde voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder de nummers 2 tot en met 13 en 15 tot en met 22 vermelde voorwerpen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.654,40 (duizend zeshonderdvierenvijftig euro en veertig cent) bestaande uit € 154,40 (honderdvierenvijftig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 1.654,40 (duizend zeshonderdvierenvijftig euro en veertig cent) bestaande uit € 154,40 (honderdvierenvijftig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer onder 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.046,40 (duizend zesenveertig euro en veertig cent) bestaande uit € 46,40 (zesenveertig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag te betalen van € 1.046,40 (duizend zesenveertig euro en veertig cent) bestaande uit € 46,40 (zesenveertig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van € 500,- (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 537,20 (vijfhonderdzevenendertig euro en twintig cent) bestaande uit € 37,20 (zevenendertig euro en twintig cent) materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], een bedrag te betalen van € 537,20 (vijfhonderdzevenendertig euro en twintig cent) bestaande uit € 37,20 (zevenendertig euro en twintig cent) materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 februari 2013.
Mr. M.J.J. van den Honert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.