Rb. Rotterdam, 29-09-2011, nr. 10/710122-11 en 10/711032-11
ECLI:NL:RBROT:2011:BT6271, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
29-09-2011
- Zaaknummer
10/710122-11 en 10/711032-11
- LJN
BT6271
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2011:BT6271, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 29‑09‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2287, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Uitspraak 29‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Zedenzaak Spijkenisse
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummers: 10/710122-11 en 10/711032-11
Datum uitspraak: 29 september 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[Naam verdachte],
geboren op XX-XX-1971 te Spijkenisse,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, locatie Haarlem, te Haarlem
gemachtigd raadsvrouw mr. C. van Oort, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met voormelde parketnummers. De dagvaarding met parketnummer 10/711032-11 is op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Bijlage I betreft de tenlastelegging met parketnummer 10/710122-11. Bijlage II betreft de gewijzigde tenlastelegging met parketnummer 10/711032-11. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Hensels-van Straaten heeft gerekwireerd tot:
- -
bewezenverklaring van het in de tenlastelegging met parketnummer 10/710122-11 ten laste gelegde en bewezenverklaring van het in de tenlastelegging met parketnummer 10/711032-11 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het in de tenlastelegging met parketnummer 10/710122-11 ten laste gelegde en het in de tenlastelegging met parketnummer 10/711032-11 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
(parketnummer 10/710122-11)
hij, in de periode van 24 mei 2010 tot en met 10 februari 2011 te Spijkenisse met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 1] (geboren op XX-XX-2006), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het:
- -
uitkleden van die [naam slachtoffer 1] en
- -
zich laten kietelen door die [naam slachtoffer 1] en
- -
laten wrijven over zijn, verdachtes, billen en penisdoor die [naam slachtoffer 1] en
- -
wrijven over de vagina en billen van die [naam slachtoffer 1];
(parketnummer 10/711032-11)
- 1.
primair.
hij, in de periode van 01 september 2008 tot en met 01 januari 2010 te Spijkenisse, meermalen, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer 2] (geboren op XX-XX-2002), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het meermalen, althans eenmaal:
- -
tongzoenen van die [naam slachtoffer 2] en
- -
wrijven over de billen van die [naam slachtoffer 2] en
- -
brengen van een hand van die [naam slachtoffer 2] naar zijn, verdachtes, met kleding bedekte penis en leggen van die hand op zijn, verdachtes, met kleding bedekte penis en
- -
brengen en houden van een vinger in de vagina van die [naam slachtoffer 2] en heen en weer bewegen van een vinger in de vagina van die [naam slachtoffer 2];
- 2.
hij, in de periode van 01 april 2005 tot en met 12 november 2010, te Spijkenisse, in elk geval in Nederland, één of meermalen, een (hoeveelheid) afbeelding(en) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of in bezit gehad,
terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken
onder andere de perso(o)n(en)
[naam slachtoffer 2] (geboren op XX-XX-2002) en
[naam slachtoffer 3] (geboren op XX-XX-2002) en
[naam slachtoffer 1] (geboren op XX-XX-2006) en
[naam slachtoffer 4] (geboren op XX-XX-2004),
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:
- -
het vaginaal en/of anaal en/of oraal penetreren (met de penis en/of vinger(s) en/of (een) voorwerp(en) van het lichaam van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en- het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en
- -
het betasten van de geslachtsdelen en/of de borsten en/of de billen van (een) perso(o)n(en) die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt en
- -
het betasten van de geslachtsdelen en/of billen door (een) perso(o)n(en) die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt en
- -
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose van die perso(o)n(en) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen in beeld gebracht worden
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSMOTIVERING
(parketnummer 10/710122-11)
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het plegen van ontuchtige handelingen met [naam slachtoffer 1], wegens gebrek aan bewijs. Aangevoerd is dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt en niet voor het bewijs mag worden gebruikt. In dit verband is verwezen naar hetgeen de klinisch psycholoog drs. J. van der Sleen uiteen heeft gezet over het studioverhoor en de verklaringen die [naam slachtoffer 1] daarbij heeft afgelegd.
Daarnaast is gesteld dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat er is gehandeld in strijd met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
Voor zover de verklaring van [naam slachtoffer 1] wel voor het bewijs wordt gebruikt, is gesteld dat de verklaringen van de vader en de moeder van [naam slachtoffer 1] gebaseerd zijn op hetgeen [naam slachtoffer 1] heeft verklaard en dat er dus sprake is van slechts één bron, en dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] onvoldoende steun vindt in ander bewijs. De foto’s van [naam slachtoffer 1] dienen niet als ondersteunend bewijs te worden gebruikt, omdat op de foto’s geen ontuchtige handelingen te zien zijn en ondersteunend bewijs dient te zien op een essentieel onderdeel van de beschuldiging, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat niet is gehandeld conform de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, niet met zich brengt dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Wellicht zou het de voorkeur hebben genoten om de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken te raadplegen, nu er mogelijkerwijs sprake was van herinneringen van [naam slachtoffer 1] van vóór haar derde levensjaar, maar de enkele omstandigheid dat dit niet is gebeurd, brengt niet met zich dat haar verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten. In dit verband is relevant dat het verhoor van [naam slachtoffer 1] door gecertificeerde studioverhoorders is afgenomen en audiovisueel is vastgelegd en dat de geraadpleegde klinisch psycholoog drs. J. van der Sleen in haar rapportage d.d. 24 augustus 2011 uiteen heeft gezet dat het verhoor van [naam slachtoffer 1], in de kindvriendelijke verhoorstudio, volgens de regels der kunst is verricht en dat er geen reden is te veronderstellen dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] door de verhoorder is beïnvloed.
Ondanks de kritische kanttekeningen die de klinisch psycholoog heeft geplaatst bij de verklaring die [naam slachtoffer 1] heeft afgelegd, heeft zij niet geconcludeerd dat de verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat het niet mogelijk is gebleken om [naam slachtoffer 1] een volledige verklaring te laten afleggen, geen grond om haar verklaring als onbetrouwbaar aan te merken en van het bewijs uit te sluiten. Allereerst is hiertoe relevant dat [naam slachtoffer 1], mede gezien hetgeen haar ouders hebben verklaard, consistent is geweest in haar verklaring. Daarnaast is relevant dat er geen reden is om aan te nemen dat [naam slachtoffer 1] bewust dan wel onbewust is beïnvloed door haar ouders of de verhoorder. Verder is van belang dat de verklaring van [naam slachtoffer 1] weliswaar summier, maar op onderdelen dermate authentiek en beeldend is, dat de rechtbank anders dan de klinisch psycholoog wel uitgesloten acht dat [naam slachtoffer 1] heeft naverteld of heeft nagedaan wat zij van vriendjes uit de buurt zou hebben gehoord. Zo heeft [naam slachtoffer 1] op de vraag waar de handelingen in de woning van de verdachte plaatsvonden, geantwoord: “op een hoge kamer”. Op de vraag wat een hoge kamer is antwoordde zij: “trap trap trap trap trap”. Op de vraag “allemaal trappen”, antwoordde zij: “heel veel”. Op de vraag waar de zoon van de verdachte was toen de verdachte aan het wrijven was over haar billen, heeft [naam slachtoffer 1] geantwoord: “In zijn kamer”. Op de vraag of de zoon van de verdachte het gezien kan hebben, antwoordde [naam slachtoffer 1]: “Ook niet. Die had straf”. Dit is specifieke informatie over de plaats van het delict en over hoe de verdachte te werk is gegaan, nu tevens is komen vast te staan dat de verdachte dikwijls voor zijn activiteiten op de zolderkamer was waar zijn computer stond en dat op de computer van de verdachte onder meer vier foto’s van [naam slachtoffer 1] zijn aangetroffen die voldoen aan de criteria van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. Met andere woorden de verklaring van [naam slachtoffer 1] over wat de verdachte met haar heeft gedaan, staat niet op zichzelf, maar vindt steun in het bewijs van feit 2 van de tenlastelegging met parketnummer 10/711032-11 voor zover dat feit ziet op de foto’s die zijn gemaakt van [naam slachtoffer 1].
Het verweer dat de foto’s niet ter ondersteuning van het bewijs mogen worden gebruikt, wordt dus niet gevolgd.
Op grond van hetgeen [naam slachtoffer 1] heeft verklaard over wat de verdachte bij haar heeft gedaan, mede bezien in het licht van het vorenstaande en het navolgende, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [naam slachtoffer 1]. Dat dit wellicht heeft plaatsgevonden tijdens of na afloop van een stoeipartijtje of een spel, doet aan het vorenstaande niet af.
Aan de overtuiging dat de verdachte het feit heeft begaan waarbij [naam slachtoffer 1] betrokken is geweest, draagt het (overige) bewijs van de feiten 1 en 2 van de tenlastelegging met parketnummer 10/711032-11 bij.
(parketnummer 10/711032-11)
Feit 1 primair.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde verrichten van handelingen met [naam slachtoffer 2] (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, wegens gebrek aan bewijs. Aangevoerd is dat de verklaring van [naam slachtoffer 2] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt en niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat zij mogelijk is beïnvloed door haar moeder en door de verbalisant die het studioverhoor heeft afgenomen.
Voor zover de verklaring van [naam slachtoffer 2] wel voldoende betrouwbaar wordt geacht, is gesteld dat de verklaringen van de vader en de moeder van [naam slachtoffer 2] gebaseerd zijn op hetgeen [naam slachtoffer 2] heeft verklaard en dat er dus sprake is van slechts één bron, en dat de verklaring van [naam slachtoffer 2] onvoldoende steun vindt in ander bewijs. De verklaring die de partner van de verdachte heeft afgelegd, dient niet als ondersteunend bewijs te worden gebruikt, omdat haar verklaring niet is gebaseerd op eigen waarneming en niet concreet is. Uit haar verklaring blijkt alleen dat er sprake is geweest van knuffelen. De foto’s van [naam slachtoffer 2] dienen evenmin als ondersteunend bewijs te worden gebruikt, omdat op de foto’s geen ontuchtige of seksuele handelingen te zien zijn, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de door [naam slachtoffer 2] afgelegde verklaring betrouwbaar. Wat dit aangaat wordt de conclusie van de klinisch psycholoog onderschreven dat geen problemen zijn te ontdekken met betrekking tot de volledigheid, accuraatheid en de consistentie van de verklaring van [naam slachtoffer 2] en dat, afgezien van een paar suggestieve vragen, geen problemen zijn te ontdekken met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van [naam slachtoffer 2]. Voor de stelling dat [naam slachtoffer 2] mogelijk bewust dan wel onbewust is beïnvloed door haar ouders of de verhoorder, is geen grond. De verklaring die [naam slachtoffer 2] heeft afgelegd, kan derhalve voor het bewijs worden gebruikt.
De verklaring van [naam slachtoffer 2] over hetgeen de verdachte met haar heeft gedaan, vindt steun in hetgeen haar ouders hebben verklaard, omdat daaruit blijkt dat [naam slachtoffer 2] consistent is geweest in haar verklaring. Tevens vindt haar verklaring steun in hetgeen [naam echtgenote], de echtgenote van de verdachte heeft verklaard. De omstandigheid dat de verklaring van [naam echtgenote] niet is gebaseerd op haar eigen waarneming, maar op hetgeen de verdachte tegen haar heeft opgebiecht, maakt uiteraard niet dat haar verklaring niet zou kunnen dienen ter ondersteuning van het bewijs.
De foto’s die de verdachte van [naam slachtoffer 2] heeft gemaakt, worden niet gebruikt voor het bewijs, maar dragen wel bij aan de overtuiging dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Aan de overtuiging dat de verdachte het feit heeft begaan waarbij [naam slachtoffer 2] betrokken is geweest, draagt het bewijs van feit 2 van deze tenlastelegging en het bewijs van het ten laste gelegde onder parketnummer 10/710122-11 eveneens bij.
Feit 2.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde gebruiken van jeugdigen voor pornografie. Gesteld is dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte verantwoordelijk is voor de aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen op zijn computer. Tevens is aangevoerd dat niet bewezen kan worden gedurende welke periode de verdachte in het bezit was van bedoelde afbeeldingen. Voorts is gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk de bestanden met de afbeeldingen in zijn bezit heeft gehad, omdat de bestanden verwijderd zijn, mogelijk omdat ze ongewenst waren, en niet opzettelijk zijn binnengehaald. In dit verband is verder opgemerkt dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het in zijn macht had om toegang te krijgen tot de verwijderde bestanden.
Wat betreft het vervaardigen van kinderporno dient volgens de raadsvrouw ook vrijspraak te volgen, omdat niet bekend is of, en zo ja, wanneer de verdachte de afbeeldingen heeft vervaardigd. In dit verband is opgemerkt dat niet kan worden vastgesteld dat de trouwring, die op één van de afbeeldingen is te zien, van de verdachte is. Over de foto’s die in de woning van de verdachte lijken te zijn genomen, is opgemerkt dat de verdachte niet de enige was die toegang had tot de woning.
Met betrekking tot het verspreiden van kinderporno is door de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die afbeeldingen heeft verspreid. Voor zover de rechtbank daar anders over denkt is gesteld dat slechts drie afbeeldingen zijn verspreid.
Ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid “gewoonte maken” is bepleit de dagvaarding nietig te verklaren, omdat uit de dagvaarding niet blijkt uit welke feiten de gewoonte blijkt. Subsidiair is vrijspraak hiervan bepleit, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte een gewoonte maakte van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het verweer van de raadsvrouw vindt grotendeels zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
De ten laste gelegde periode wordt door bewijs gedekt. Het vervaardigen van de foto’s van [naam slachtoffer 3] medio 2005 markeert het begin van deze periode en het moment van inbeslagname van de computer van de verdachte het einde. Ook in de tussenliggende periode heeft de verdachte kinderpornografische afbeeldingen vervaardigd, bezit en verspreid, zo blijkt uit de verklaringen van de aangevers en de kinderen en uit de resultaten van het onderzoek dat is verricht aan de computer met toebehoren van de verdachte. Verder blijkt uit het feit dat de trouwring van de verdachte is te zien op één van de kinderpornografische afbeeldingen dat de verdachte zich met het vervaardigen daarvan bezighield. Dat het om zijn trouwring gaat, is bevestigd door verdachtes echtgenote [naam echtgenote].
Op grond van de verklaring van [naam echtgenote] stelt de rechtbank tevens vast dat de verdachte de gebruiker was van de computer die op zolder stond, waarop (de sporen van) kinderpornografische afbeeldingen zijn aangetroffen.
Niet aannemelijk is gemaakt dat een ander dan de verdachte verantwoordelijk is voor (de sporen van) kinderpornografische afbeeldingen die zijn aangetroffen op zijn computer, voor het maken van kinderpornografische afbeeldingen in zijn woning en voor het verspreiden van drie van deze afbeeldingen op het internet.
De stelling dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk bestanden met afbeeldingen in zijn bezit heeft gehad, vindt reeds zijn weerlegging in het feit dat de verdachte in het bezit is geweest van kinderpornografische afbeeldingen die hij zelf heeft vervaardigd. Gelet op de hoeveelheid (sporen van) kinderpornografische afbeeldingen die zijn aangetroffen, wordt de stelling dat de bestanden niet opzettelijk zijn binnengehaald en mogelijk ongewenst waren niet aannemelijk geacht. De omstandigheid dat de verdachte bestanden heeft verwijderd van zijn computer, maakt dit niet anders, want het verwijderen sluit niet uit dat de verdachte deze bestanden opzettelijk op zijn computer heeft gehad.
Aan de stelling dat de verdachte het niet in zijn macht had om toegang te krijgen tot de verwijderde bestanden, doet af dat hij wel toegang heeft gehad tot deze bestanden voordat hij ze verwijderde en dat een deel van de kinderpornografische afbeeldingen eenvoudig benaderbaar is gebleken, ook omdat ze op diskettes stonden.
De stelling dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard ten aanzien van de strafverzwarende omstandigheid “gewoonte maken”, wordt niet gevolgd, omdat de rechtbank anders dan de raadsvrouw van oordeel is dat uit de tenlastelegging voldoende duidelijk blijkt dat het gewoonte maken ziet op het plegen van de ten laste gelegde misdrijven. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de verdachte gelet op het aantal kinderpornografische afbeeldingen dat hij heeft vervaardigd en de hoeveelheid van dergelijke afbeeldingen die op zijn computer is aangetroffen, van het vervaardigen en het in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen een gewoonte heeft gemaakt.
Gelet op het vorenstaande en de bewijsmiddelen is er voldoende bewijs van het onder 2 ten laste gelegde.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
(parketnummer 10/710122-11)
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
(parketnummer 10/711032-11)
- 1.
primair.
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
- 2.
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, verspreiden, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich over een periode van ruim vijf jaar schuldig gemaakt aan een reeks zedenmisdrijven waarbij zeer jonge kinderen betrokken zijn geweest. Bij [naam slachtoffer 1] heeft hij zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen. Bij [naam slachtoffer 2] heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan handelingen mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Verder heeft hij van onder andere de genoemde twee meisjes en van [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] foto’s gemaakt, waarop seksuele gedragingen zichtbaar zijn. Van drie afbeeldingen die de verdachte heeft vervaardigd, is inmiddels vastgesteld dat zij op het internet zijn verspreid. Voorts is de verdachte in het bezit geweest van enkele honderden kinderpornografische afbeeldingen, die hij opgeslagen heeft gehad op zijn computer en diskettes.
Het behoeft geen betoog dat het voor de ouders van de betrokken kinderen een schok is geweest toen zij erachter kwamen, wat de verdachte had gedaan. De verdachte heeft op grove wijze het vertrouwen beschaamd dat de ouders in hem stelden als hun kinderen bij hem thuis waren en hij heeft op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de meisjes. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten daar later dikwijls last van krijgen. De wetenschap dat kinderpornografische afbeeldingen van enkele van de meisjes op het internet zullen blijven circuleren, is voor de betrokkenen hoogst onaangenaam. De verdachte heeft hiervoor geen oog gehad, maar is louter uit geweest op het bevredigen van zijn eigen lustgevoelens. De verdachte heeft ook geen oog gehad voor de grote beroering die hij met zijn gedrag heeft veroorzaakt in zijn woonomgeving.
Op feiten als voormeld kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 augustus 2011 niet eerder is veroordeeld. Hierin wordt aanleiding gezien de gevangenisstraf enigszins te matigen.
De reclassering heeft niet kunnen rapporteren over de verdachte, omdat hij geen medewerking heeft willen verlenen. Om deze reden is ook geen psychologisch en psychiatrisch onderzoek verricht.
De raadsvrouw heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest bepleit, met eventueel daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, met een lange proeftijd en reclasseringscontact. Hiertoe is aangevoerd dat de zaak zeer veel (media-) aandacht heeft gehad, waarbij er sprake is geweest van onjuiste informatieverstrekking, en dat de verdachte ongeacht de uitspraak na zijn straf niet normaal terug zal kunnen keren naar Spijkenisse. Verder is erop gewezen dat de verdenking ertoe heeft geleid dat de verdachte is gescheiden en zijn woning is kwijtgeraakt.
Het pleidooi voor de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, wordt niet gevolgd, omdat daarmee geen recht zou worden gedaan aan de ernst van de feiten. Verder moge het zo zijn dat de zaak heeft geleid tot veel (media-)aandacht en tot ingrijpende veranderingen in het privéleven van de verdachte, maar dat heeft hij vooral aan zichzelf te wijten. Geen reden wordt gezien om hiermee rekening te houden bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal – anders dan door de officier van justitie geëist - naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, gecombineerd met een langere proeftijd dan te doen gebruikelijk. Dan blijft de verdachte namelijk na het uitzitten van het onvoorwaardelijke strafdeel een substantiële voorwaardelijke straf boven het hoofd hangen, die ten uitvoer kan worden gelegd zodra de verdachte weer de fout in gaat of zich onttrekt aan reclasseringstoezicht. Zo wordt enerzijds de verdachte gestimuleerd om zich te onthouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten en anderzijds wordt de reclassering de mogelijkheid geboden om de verdachte gedurende langere tijd te volgen en te begeleiden. In het bijzonder bij verdachten van zedenmisdrijven met minderjarigen heeft de maatschappij er groot belang bij dat verdachten na het uitzitten van hun straf in beeld blijven van hulpverleners om herhaling te voorkomen.
Hoewel de verdachte tot dusver heeft geweigerd mee te werken met de reclassering, is de inschatting van de rechtbank dat het zinvol is om toch reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde op te leggen. Aanvankelijk had de verdachte immers uit eigen beweging reeds contact gezocht met een hulpverleningsinstantie. Ook heeft de raadsvrouw een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringscontact bepleit.
Alles afwegend wordt de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden geacht.
IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De officier van justitie heeft gevorderd van de in beslag genomen goederen de gegevensdragers zonder belastend materiaal verbeurd te verklaren en de gegevensdragers met belastend materiaal te onttrekken aan het verkeer. De gegevensdragers zonder belastend materiaal betreffen de nummer 2 tot en 13 en 15 tot en met 22 van de beslaglijst. De gegevensdragers met belastend materiaal betreffen de nummer 1 en 14 van de beslaglijst, te weten de computer en diskettes.
De rechtbank zal de gegevensdragers met belastend materiaal, vermeld op de beslaglijst onder de nummers 1 en 14, onttrekken aan het verkeer, nu het bewezen verklaarde feit 2 met behulp van voornoemde voorwerpen is begaan.
Wat betreft de overige voorwerpen op de beslaglijst die nog niet zijn teruggegeven, is onvoldoende duidelijk gemaakt, waarom deze als bijkomende straf verbeurd verklaard moeten worden. Ten aanzien van deze voorwerpen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam gemachtigde], gemachtigd door [naam moeder slachtoffer 2] om namens haar dochter [slachtoffer 2], ter zake van de feiten 1 en 2 van de dagvaarding met parketnummer 10/711032-11 schadevergoeding te vorderen. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 154,40 en een voorschot op de immateriële schade van € 1.500,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is aangevoerd dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De behandeling van de vordering levert geen onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de rechtbank geen reden ziet om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de gevorderde materiële schade is niet betwist en komt derhalve voor toewijzing in aanmerking. De immateriële schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-. In totaal wordt dus het bedrag van € 1.654,40 toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam gemachtigde], gemachtigd door [naam moeder slachtoffer 1] om namens haar dochter [naam slachtoffer 1], ter zake van het feit op de dagvaarding met parketnummer 10/710122-11 en feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 10/711032-11 schadevergoeding te vorderen. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 46,40 en een voorschot op de immateriële schade van € 1.000,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot het bedrag van € 1.000,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is aangevoerd dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De behandeling van de vordering levert geen onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de rechtbank geen reden ziet om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de gevorderde materiële schade is niet betwist en komt derhalve voor toewijzing in aanmerking. De immateriële schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. In totaal wordt het bedrag van € 1.046,40 toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam gemachtigde], gemachtigd door [naam moeder slachtoffer 3] om namens haar dochter [naam slachtoffer 3], ter zake van feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 10/711032-11 schadevergoeding te vorderen. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 46,40 en een voorschot op de immateriële schade van € 1.000,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot het bedrag van € 500,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is aangevoerd dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd. Voorts is betoogd dat de vordering is gebaseerd op ontucht, terwijl de verdachte er niet van verdacht wordt ontucht te hebben gepleegd met [naam slachtoffer 3].
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de voor [naam slachtoffer 3] gevorderde materiële schade hetzelfde bedrag en dezelfde posten betreffen als de voor [naam slachtoffer 1] gevorderde materiële schade. Zonder nadere uitleg is niet aannemelijk dat voor ieder van hen apart reiskosten zijn gemaakt voor twee bezoeken aan de advocaat, voor twee bezoeken aan de rechtbank en voor een studioverhoor. Dit nader uitzoeken in deze fase van de procedure levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop wordt dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De immateriële schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-, omdat bij [naam slachtoffer 3] anders dan bij [naam slachtoffer 1] geen sprake is van een veroordeling voor het plegen van ontuchtige handelingen. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam moeder slachtoffer 4] om namens haar dochter [naam slachtoffer 4], ter zake van de feit 2 van de dagvaarding met parketnummer 10/711032-11 schadevergoeding te vorderen. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 37,20 en immateriële schade tot een bedrag van € 4.559,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot het bedrag van € 500,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is aangevoerd dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd en dat het bewezen verklaarde feit in het vonnis waarnaar verwezen wordt ter onderbouwing van de hoogte van de immateriële schade een ander feit betreft dan in casu is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De behandeling van de vordering levert geen onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de rechtbank geen reden ziet om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De hoogte van de gevorderde materiële schade is niet betwist en komt derhalve voor toewijzing in aanmerking. De immateriële schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-. In totaal wordt dus het bedrag van € 537,20 toegewezen.
Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het in de tenlastelegging met parketnummer 10/710122-11 ten laste gelegde feit en de in de tenlastelegging met parketnummer 10/711032-11 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) jaren;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- -
de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- -
de veroordeelde niet zijn medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit;
- -
de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- -
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die
zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze
instelling dit noodzakelijk vindt;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- -
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder de nummers 1 en 14 vermelde voorwerpen;
- -
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder de nummers 2 tot en met 13 en 15 tot en met 22 vermelde voorwerpen;
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1 654,40 en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting te betalen aan [naam slachtoffer 2], wonende op het adres [adres];
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] voornoemd te betalen € 1.654,40, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.046,40 en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting te betalen aan [naam slachtoffer 1], wonende op het adres [adres];
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voornoemd te betalen € 1.046,40, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst de door de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] gevorderde immateriële schade toe tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting te betalen aan [naam slachtoffer 3], wonende op het adres [adres];
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering wat betreft de materiële schade en het resterende deel van de immateriële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 3] voornoemd te betalen € 500,- , bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst de door de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] gevorderde materiële en immateriële schade toe tot een bedrag van € 537,20 en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting te betalen aan [naam slachtoffer 4], wonende op het adres [adres];
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering wat betreft het resterende deel van de immateriële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] voornoemd te betalen € 537,20, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. Vroom en Van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Heijde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 september 2011.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 29 september 2011.
TEKST TENLASTELEGGING
Parketnummer 10/710122-11
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[zaak [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 1]]
hij, in of omstreeks 01 januari 2009 tot en met 01 maart 2011 te Spijkenisse, meermalen, althans eenmaal, met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 1] (geboren op XX-XX-2006), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het (telkens):
- -
uitkleden van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
zich laten kietelen door die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
laten wrijven over en/of laten betasten van zijn, verdachtes, billen en/of penis, althans zijn lichaam, door die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
betasten van en/of wrijven en/of aaien over de (ontblote) vagina en/of billen van die [naam slachtoffer 1];
[Artikel 247 Wetboek van Strafrecht]
Bijlage II bij vonnis van 29 september 2011.
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Parketnummer 10/711032-11
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
- 1.
[Zaak [naam slachtoffer 2]]
hij, in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 01 januari 2010 te
Spijkenisse, meermalen, althans eenmaal, met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer 2] (geboren op XX-XX-2002), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam, namelijk het meermalen, althans eenmaal:
- -
tongzoenen van die [naam slachtoffer 2] en/of
- -
wrijven over de billen van die [naam slachtoffer 2] en/of
- -
brengen van een hand van die [naam slachtoffer 2] naar zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) penis en/of leggen van die hand op zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) penis en/of
- -
brengen en/of houden van een of meer vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer 2] en/of heen en weer bewegen van een of meer vinger(s) in de vagina van die [naam slachtoffer 2];
[Artikel 244 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 01 januari 2010 te Spijkenisse, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer 2] (geboren op XX-XX-2002), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het
- -
wrijven over de billen van die [naam slachtoffer 2] en/of
- -
brengen van een hand van die [naam slachtoffer 2] naar zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) penis en/of leggen van die hand op zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) penis;
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
- 2.
[Zaak Nachtwacht]
hij, in of omstreeks de periode van 01 april 2005 tot en met 12 november 2010, te
Spijkenisse, in elk geval in Nederland, één of meermalen, een hoeveelheid (te weten 508) afbeelding(en) en/of filmfragment(en) en/of (een) gegevensdrager(s), te weten één of meer
computer(s) en/of en/of (een) harddisk(s) en/of (een) cd-rom(s) en/of (een) DVD('s) heeft verspreid en/of aangeboden en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of verworven en/of in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft,
terwijl op die afbeeldinge(n) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken (onder andere betreffende de perso(o)n(en)
[naam slachtoffer 2] (geboren op XX-XX-2002) en/of
[naam slachtoffer 3] (geboren op XX-XX-2002) en/of
[naam slachtoffer 1] (geboren op XX-XX-2006) en/of
[naam slachtoffer 4] (geboren op XX-XX-2004)),
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:
- -
het vaginaal en/of anaal en/of oraal penetreren (met de penis en/of vinger(s) en/of (een) voorwerp(en) van het lichaam van een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of
- -
het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en/of
- -
het betasten van de geslachtsdelen en/of de borsten en/of de billen van (een) perso(o)n(en) die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- -
het betasten van de geslachtsdelen en/of billen door (een) perso(o)n(en) die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt en/of
- -
het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose van die perso(o)n(en) nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen in beeld gebracht worden en/of
- -
het masturberen dicht bij het lichaam en/of het (vervolgens) spuiten van sperma op het lichaam van (een) pers(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt,
van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt;
[Artikel 240b Wetboek van Strafrecht]