De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten
Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/1.2:1.2 Doelstelling en vraagstelling
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/1.2
1.2 Doelstelling en vraagstelling
Documentgegevens:
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209976:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Tegen de voorgaande achtergrond richt dit onderzoek zich op de kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht. De verplichting om deze toets te verrichten verdient de aandacht omdat deze een belangrijke positie heeft binnen het concept van verantwoorde kredietverstrekking. Dit geldt te meer nu het vertrouwen in de preventieve werking van informatieplichten na de kredietcrisis is afgenomen.1 Om die reden is het opvallend dat er in de juridische literatuur nog geen systematisch onderzoek is gedaan naar de kredietwaardigheidstoets zoals deze is vormgegeven in het Nederlandse recht.2 Het doel van dit onderzoek is daarom drieledig.
Het eerste doel is gericht op het creëren van een theoretisch raamwerk van de kredietwaardigheidstoets. Hiermee wordt gedoeld op de vragen die beantwoord moeten worden voordat de kredietwaardigheidstoets in het concrete geval kan worden uitgevoerd. Zo moet bijvoorbeeld duidelijk zijn welke gegevens er verzameld moeten worden en hoe er moet worden omgegaan met een negatief oordeel over de kredietwaardigheid. In de literatuur ontbreekt een dergelijk raamwerk waardoor het lastig is om eventuele inconsistenties en onvolledigheden binnen het juridische kader te ontdekken. Het is immers mogelijk dat een regelgever bepaalde vragen niet of op een inconsistente manier heeft beantwoord. Het tweede doel is gericht op het in kaart brengen van de kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht. Dit doel vertaalt zich in een beschrijvend onderzoek waarbij, aan de hand van het genoemde raamwerk, wordt bezien hoe de verplichting om de kredietwaardigheid te toetsen precies is uitgewerkt. Het derde en laatste doel is gericht op de identificatie van eventuele verbeterpunten. Daarbij wordt gekeken naar de eventuele inconsistenties en onvolledigheden binnen het juridische kader waarbij voorts aandacht is voor de mogelijkheid dat een consument door dit kader te veel of te weinig wordt beschermd. Met het oog op het derde doel, wordt in dit onderzoek het volgende gedaan. Het recht van de Europese Unie (EU-recht) wordt onderzocht omdat de Richtlijn consumentenkrediet en de Richtlijn woningkredietovereenkomsten eisen stellen aan de inhoud van de kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht. Het Engelse recht wordt bestudeerd omdat eventueel kan worden geleerd van de manier waarop de kredietwaardigheidstoets daarin is vormgegeven. De (rechts)economische literatuur wordt, tot slot, geraadpleegd om een inschatting te kunnen maken van de mate waarin de kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht erin slaagt de consumenten te beschermen tegen overkreditering, zonder ervoor te zorgen dat consumenten al te veel worden gehinderd in de toegang tot krediet. Het voorgaande leidt tot de volgende drie onderzoeksvragen:
Hoe kan het raamwerk van de kredietwaardigheidstoets worden vormgegeven?
Hoe is de kredietwaardigheidstoets in het Nederlandse recht vormgegeven?
In hoeverre is er ruimte voor verbetering?