Rb. Zeeland-West-Brabant, 16-12-2015, nr. AWB - 15 , 3999
ECLI:NL:RBZWB:2015:8045
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
16-12-2015
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 3999
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2015:8045, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16‑12‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2016/723
V-N 2016/23.12 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2016/12.3
NTFR 2016/1081 met annotatie van Mr. I.R.J. Thijssen
Uitspraak 16‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheidheid beroep in situatie waarin de aangeslagen BV is opgehouden te bestaan. Aangezien de aangeslagen BV is opgehouden te bestaan, kunnen op naam van haar niet langer rechtshandelingen, waaronder het instellen van beroep, worden verricht. Nu niet gebleken is dat de vereffening is heropend overeenkomstig artikel 2:23c van het BW, is het beroep niet-ontvankelijk. Ook indien het beroepschrift is ingediend op naam van de vennootschap waarin de activiteiten van de BV zijn ondergebracht, is het beroep ook niet-ontvankelijk. De uitspraak op bezwaar is immers gericht aan BV. Indien het beroepschrift is ingediend door de voormalige vereffenaar van het vermogen van BV, op naam van BV, is het beroep eveneens niet ontvankelijk, nu niet is gesteld noch gebleken dat de vereffening inmiddels is heropend.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/3999
uitspraak van 16 december 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[A BV] (hierna: [A BV]), althans [B BV] (hierna: [B BV]), gevestigd te [plaats X],
tezamen aangehaald als [belanghebbende],
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 22 mei 2015 op het bezwaar van [A BV] tegen de aan haar opgelegde voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten 2015 van € 13.538,36.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2015 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [verweerder]. [belanghebbende] is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar nog een stuk overgelegd, van welk stuk – dat bij de hierna vermelde beslissing geen rol heeft gespeeld – een afschrift tegelijk met dit proces-verbaal van de uitspraak aan belanghebbende wordt gezonden.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
2. Gronden
2.1.1.
Met dagtekening 31 januari 2015 is aan [A BV] een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten opgelegd voor het object [adres] te [plaats Y]. Het bezwaarschrift tegen deze aanslag is ingediend namens [A BV]. De uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar is gericht aan [A BV].
2.1.2.
Het beroepschrift is ingediend door [C] (hierna: [C]). Bij de ondertekening wordt onder de naam van [C] vermeld:
“Algemeen directeur
[B BV] – Hoofdvestiging
[A BV] – Nevenvestiging”
2.2.1.
[C] heeft op verzoek van de rechtbank een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd. Hierin staat vermeld dat [A BV] is ontbonden met ingang van [datum] 2014 en dat de liquidatie is geëindigd op [datum] 2014. In de begeleidende brief vermeldt [C] dat de activiteiten van [A BV] zijn ondergebracht bij [B BV] en dat de vereffenaar van het vermogen van [A BV] was [D BV] (enig aandeelhouder van [B BV]). In de brief is tevens een verzoek gedaan om een uitspraak ‘buiten zitting’.
2.2.2.
Bij telefoon en bij fax van 26 november 2015 heeft de griffier aan [C] bericht dat hem in overweging wordt gegeven op de zitting te verschijnen zodat – kort gezegd – de rechter hem kan spreken naar aanleiding van de gegevens in het handelsregister. [C] is niet ter zitting verschenen.
2.3.
Voordat aan de inhoudelijke beoordeling kan worden toegekomen, dient de rechtbank te beoordelen of het beroep ontvankelijk is.
2.4.
De rechtbank stelt op grond van de in 2.2.1. vermelde gegevens vast dat [A BV] op [datum] 2014 is opgehouden te bestaan.
2.5.
In dat verband is de volgende uitspraak van de Hoge Raad (HR 19 september 2003, nr. 38372, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, BNB 2003/370) van belang, waarin als volgt is overwogen:
“De omstandigheid dat een rechtspersoon ingevolge artikel 2:19, lid 6, BW, in geval van vereffening ophoudt te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt en eerst herleeft als de vereffening op de voet van artikel 2:23c, lid 1, BW wordt heropend, brengt mee dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen een aanslag die wordt vastgesteld nadat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan, eerst een aanvang neemt zodra, nadat die vereffening is heropend, die aanslag aan de vereffenaar is bekend gemaakt. Indien voordat de vereffening is heropend door of namens de voormalige vereffenaar of degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken omdat hij een uitkering heeft ontvangen uit hetgeen na de voldoening van de schuldeisers van het vermogen van een ontbonden rechtspersoon was overgebleven, op naam van de ontbonden rechtspersoon tegen die aanslag een bezwaarschrift is ingediend, dient niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 Awb achterwege te blijven.”
2.5.1.
Indien het beroepschrift is ingediend door [C] op naam [A BV], is het beroep niet ontvankelijk. Aangezien [A BV] is opgehouden te bestaan, kunnen op naam van haar niet langer rechtshandelingen, waaronder het instellen van beroep, worden verricht. Dit is anders indien de rechtbank op verzoek van een belanghebbende, de vereffening heeft heropend overeenkomstig artikel 2:23c van het BW. Daarvan is echter niet gebleken.
2.5.2.
Indien het beroepschrift is ingediend door [C] op naam van [B BV], is het beroep ook niet-ontvankelijk. De uitspraak op bezwaar is immers gericht aan [A BV].
2.5.3.
Indien het beroepschrift is ingediend door [C] in zijn hoedanigheid van algemeen directeur van [D BV], de voormalige vereffenaar van het vermogen van belanghebbende, op naam van [A BV], is het beroep eveneens niet ontvankelijk. Dat zou gelet op het in 2.5 vermelde arrest anders kunnen zijn indien de vereffening inmiddels heropend was. In dit geval is echter gesteld noch gebleken dat de vereffening op grond van artikel 2:23c, eerste lid, van het BW op enig moment na
[datum] 2014 is heropend. Doordat [C] ervoor gekozen heeft niet op de zitting te komen, heeft de rechtbank dit niet kunnen verifiëren. Zonder heropening van de vereffening is het beroep niet-ontvankelijk (zie ook Rechtbank Den Haag 15 februari 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5935).
2.6.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke behandeling, dus ook niet aan de vraag of sprake is van belastingplicht.
2.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.