Einde inhoudsopgave
Verdrag betreffende de status van staatlozen
Artikel 7 Vrijstelling van de voorwaarde van wederkerigheid
Geldend
Geldend vanaf 06-06-1960
- Bronpublicatie:
28-09-1954, Trb. 1957, 22 (uitgifte: 14-02-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
06-06-1960
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-02-1964, Trb. 1964, 17 (uitgifte: 01-01-1964, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Grondrechten
Staatsrecht / Nationaliteitsrecht
1.
Behoudens de gevallen dat dit Verdrag gunstiger bepalingen bevat, zal een Verdragsluitende Staat staatlozen op dezelfde wijze behandelen als vreemdelingen in het algemeen.
2.
Na een driejarig verblijf genieten alle staatlozen vrijstelling van de voorwaarde van wettelijke wederkerigheid op het grondgebied van de Verdragsluitende Staten.
3.
Elke Verdragsluitende Staat zal aan staatlozen de rechten en voordelen blijven toekennen waarop dezen, bij het ontbreken van de voorwaarde van wederkerigheid, reeds recht hadden op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag voor die Staat.
4.
De Verdragsluitende Staten zullen in welwillende overweging nemen om aan staatlozen, bij het ontbreken van de voorwaarde van wederkerigheid, rechten en voordelen te verlenen buiten die waarop zij krachtens de leden 2 en 3 aanspraak kunnen maken, alsmede om de vrijstelling van de voorwaarde van wederkerigheid uit te strekken tot staatlozen die niet aan de in de leden 2 en 3 bedoelde voorwaarden voldoen.
5.
De bepalingen van de leden 2 en 3 zijn zowel van toepassing op de rechten en voordelen, bedoeld in de artikelen 13, 18, 19, 21 en 22 van dit Verdrag, als op de rechten en voordelen, waarin dit Verdrag niet voorziet.