Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/199
199 Bij de dagvaarding of mondelinge behandeling
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691887:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Eiser zal op grond van zijn substantiëringsverplichting het bevrijdend verweer en de gronden daarvan dienen te vermelden indien hij daarmee bekend is. Weerleggen hoeft hij (nog) niet.
‘In de voorfase is uitwisseling van informatie tussen partijen van belang om een procedure adequaat voor te bereiden en te voeren of om na een feitelijk goed onderbouwde inschatting van de proceskansen wel te voorkómen.’
‘(…) de gegevens waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken en die (…) redelijkerwijs voorzienbaar van belang zijn (…).’ Aanbeveling 3 Rapport, p. 17, 25 en 91; ook te vinden onder Kamerstukken II 2016/17, 29 279, nr. 384, bijlage Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 3, p. 23 e.v. (MvT).
Wetgevingsadvies: aanvullende reactie wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht (Advies adviescommissie NOvA) 3 september 2020.
Wehrmeijer & Hoogervorst 2018 onder 2.3. Zie ook Dammingh & Van den Berg 2018.
Lock 2018a, p. 17.
Zie hiervoor nr. 200 e.v.
De verplichting gaat niet zo ver dat partijen verplicht zouden worden een voorlopige bewijsverrichting te entameren.
De sanctie strekt ertoe laksheid te bestrijden evenals het moedwillig achterhouden van gegevens en biedt ruimte voor een proportionele maatregel (Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 3, p. 27); daarin valt tevens te lezen dat partijen ook nog tijdens de procedure informatie in het geding mogen brengen. De sanctie mag niet leiden tot een volledige bewijsuitsluiting.
De MvT geeft aan dat de toevoeging is bedoeld als nadruk op ‘het vroegtijdig verzamelen van informatie’, waarmee wordt ‘voortgeborduurd op de al bestaande verplichting van partijen om de door hen gestelde feiten te onderbouwen en het daarvoor ondersteunende bewijsmateriaal bij het begin van de procedure naar voren te brengen.’ (Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 3, p. 6 en 7).
Boersen en Den Hollander 2020, p. 3225; zij verwijzen naar Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 3, p. 6-7.
Kamerstukken II 2019/20, 35 498, nr. 3, p. 29 e.v.
Eiser zal de feiten die verweerder stelt in het bevrijdend verweer gemotiveerd moeten betwisten om niet het risico te lopen dat de rechter feiten die verweerder stelt in het kader van zijn bevrijdend verweer als vaststaand aanneeemt. Hij kan het bevrijdend verweer weerleggen hetzij al bij de dagvaarding1 hetzij tijdens de mondelinge behandeling. Voorop wordt gesteld dat van partijen kan worden verlangd in hun eerste processtuk (dagvaarding of conclusie van antwoord) alle relevante informatie te verstrekken en bewijsmateriaal aan te leveren waarover zij beschikken (art. 111 lid 3 Rv respectievelijk art. 128 lid 5 jo. art. 85 Rv), opdat partijen vóór de procedure volledig zijn geïnformeerd over hun wederzijdse rechtsposities.
Aanbeveling: preprocessuele informatieverplichting
Een van de Aanbevelingen van de Commissie Modernisering burgerlijk bewijsrecht (Aanbeveling sub 3)2 luidde dat het bewijsrecht een regeling dient te bevatten dat een partij die ten aanzien van een of meer door haar te stellen en te bewijzen feiten in gebreke is gebleven gebruik te maken van mogelijkheden van bewijsgaring die redelijkerwijs in de preprocessuele fase voorhanden waren, tijdens de procedure in beginsel geen of slechts beperkt mogelijkheden krijgt voor het (nader) stellen van die feiten of (nadere) bewijslevering daarvan; een en ander met nuanceringen (de ‘dubbele redelijkheidstoets’).3
De adviescommissie van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) had ernstige twijfels over het nut en het effect van de invoering van de voorgestelde ‘preprocessuele bewijsgaringsplicht’ en bij een sanctie bij niet voldoen daarvan.4 Maar: “zonder sanctie zullen partijen zich niet geroepen voelen tot preprocessuele informatiegaring”.5 Lock bepleitte bij toepassing van de dubbele redelijkheidstoets de sanctie ruimhartig te hanteren.6
Art. 21 lid 2 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht (een aangepaste, enigszins mildere versie) regelt een verzamelplicht voor partijen vóórdat een zaak aanhangig is (al dan niet door het verzoeken van afgifte van bescheiden en van voorlopige bewijsverrichtingen (art. 196 e.v. Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht)). Partijen mogen zich concentreren op de kern van hun geschil; zij kunnen dus een selectie maken in de beschikbare informatie.7 Van eiser kan niet worden verlangd dat hij rekening houdt met verweren waarmee hij niet bekend is gemaakt. Gaat het om aan eiser bekende verweren dan zal hij daarop moeten anticiperen.8 Voldoet een partij niet aan de informatieverplichting (een inspanningsverplichting)9 en heeft zij geen relevante informatie verzameld, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (art. 21 lid 3 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht).10 Volgens Boersen en Den Hollander is art. 21 lid 2 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht al geldend recht11 en is de toevoeging van lid 2 overbodig.12 Zij vrezen dat partijen zich jegens elkaar gaan beroepen op de niet-naleving van de verplichting (art. 21 lid 3 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht).13
Dezelfde gehoudenheid tot informatieverzameling geldt ook voor verweerder. Ondanks de toevoeging van een extra aanzegging bij de dagvaarding (art. 111 lid 2 onder m Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht),14 kan m.i. van verweerder die (misschien) een beroep gaat doen op een bevrijdend verweer niet worden gevergd dat hij zich in de preprocessuele fase al zou hebben verdiept in zijn bewijspositie als verweerder met een bevrijdend verweer en bewijs zou hebben vergaard voor zijn verweer. In de meeste gevallen kon verweerder niet voorzien dat bepaalde stukken op dat tijdstip voor hem van belang zouden zijn. In een dergelijke situatie moet het voor verweerder mogelijk zijn in de lopende procedure in een incident of parallel aan die procedure in kort geding stukken op te vragen.