Hof Leeuwarden, 15-07-2010, nr. 24-002547-07
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN1717
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
15-07-2010
- Zaaknummer
24-002547-07
- LJN
BN1717
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN1717, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 15‑07‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BW6174
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW6174, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt ter zake van (gekwalificeerde) diefstal, meermalen gepleegd, en flessentrekkerij veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf weken.
Partij(en)
Parketnummer: 24-002547-07
Parketnummer eerste aanleg: 19-606326-06
Arrest van 15 juli 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
10 oktober 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte
mr. M. Baijens, advocaat te Oude Willem.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, maatregelen opgelegd en op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 1706,99 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van
€ 590,00 zal toewijzen, beide met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft zij gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
- 1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 25 mei 2006 tot en met 22 juni 2006, in de gemeente(n) [gemeente] en/of [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in/uit (een) geld/betaalautoma(a)t(en) van/bij een bank en/of (een) pinautomaat van/bij winkelbedrijf, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag(en), (telkens) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (pinnen met behulp van een bankpasje en bijbehorende pincode).
- 2.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 25 mei 2006 tot en met 21 juni 2006 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpasje, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
- 3.
hij in of omstreeks de periode van 7 mei 2006 tot en met 2 juni 2006 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], in/uit een (vakantie)woning gelegen aan/nabij [straat], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een radio en/of een tafeltje en/of een bodywarmer en/of een wc rol houder en/of een of meer kratjes bier en/of een kleurentelevisie en/of een hoeveelheid etenswaar en/of een jerrycan en/of diverse douche spullen en/of diverse schoonmaakartikelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
- 4.
hij in of omstreeks de periode van 12 november 2005 tot en met 3 januari 2007 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- A.
op of omstreeks 12 november 2005, in de gemeente [gemeente], van/bij
pompstation [bedrijf] een hoeveelheid motorbrandstof en/of;
- B.
op of omstreeks 28 augustus 2006, in de gemeente [gemeente], van/bij
pompstation [bedrijf] een hoeveelheid motorbrandstof en/of;
- C.
op of omstreeks 3 januari 2007, in de gemeente [gemeente], van/bij
pompstation [bedrijf] een hoeveelheid motorbrandstof en/of;
- D.
op of omstreeks 3 december 2006, in de gemeente [gemeente], van/bij
[benadeelde 1] een hoeveelheid motorbrandstof en/of;
- E.
op of omstreeks 1 november 2006, in de gemeente [gemeente], van/bij
[bedrijf] een hoeveelheid motorbrandstof en/of;
- F.
op of omstreeks 10 augustus 2006 te [plaats], van/bij [bedrijf] een hoeveelheid
motorbrandstof;
- 5.
hij in of omstreeks de periode van 6 mei 2006 tot en met 23 mei 2006 te [plaats], althans in de gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (houten) bankje en /of een wastoren en/of een of meer zonnecellampen en/of een campingdrooghanger en/of een of meer badmintonrackets en/of een thermometer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Het hof beschouwt - ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit - "[gemeente]" als een kennelijke misslag en leest dit verbeterd als "[gemeente]". Voorts leest het hof het woord "(een)" in de zinsnede "en/of (een) pinautomaat van/bij winkelbedrijf" verbeterd als "via een". Hierdoor wordt verdachte niet in enig belang geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 25 mei 2006 tot en met 22 juni 2006, in de gemeenten [gemeente] en [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander uit geld/betaalautomaten van een bank en via een pinautomaat van een bedrijf, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen, telkens toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (pinnen met behulp van een bankpasje en bijbehorende pincode);
- 2.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 25 mei 2006 tot en met 21 juni 2006 in de gemeente [gemeente], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bankpasje, toebehorende aan [benadeelde 1].
- 3.
hij in de periode van 7 mei 2006 tot en met 2 juni 2006 te [plaats], in de gemeente [gemeente], in een vakantiewoning gelegen aan [straat], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een radio en een tafeltje en een bodywarmer en een wc-rol houder en een kratje bier en een kleurentelevisie en een hoeveelheid etenswaar en een jerrycan en diverse douche spullen, toebehorende aan [benadeelde 2];
- 4.
hij in de periode van 12 november 2005 tot en met 3 januari 2007 op na te noemen plaatsen een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- A.
op 12 november 2005, in de gemeente [gemeente], bij
pompstation [bedrijf] een hoeveelheid motorbrandstof en
- B.
op 28 augustus 2006, in de gemeente [gemeente], bij
pompstation [bedrijf] een hoeveelheid motorbrandstof en
- C.
op 3 januari 2007, in de gemeente [gemeente], bij
pompstation [bedrijf] een hoeveelheid motorbrandstof en
- D.
op 3 december 2006, in de gemeente [gemeente], bij
[benadeelde 1] een hoeveelheid motorbrandstof en
- E.
op 1 november 2006, in de gemeente [gemeente], bij
[bedrijf] een hoeveelheid motorbrandstof en
- F.
op 10 augustus 2006 te [plaats], bij [bedrijf] een hoeveelheid
motorbrandstof.
- 5.
hij in de periode van 6 mei 2006 tot en met 23 mei 2006 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een houten bankje en een wastoren en zonnecellampen en een campingdrooghanger en badmintonrackets en een thermometer, toebehorende aan [slachtoffer 1].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op de misdrijven:
- 1.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
- 2.
en 3. telkens
diefstal;
4.
een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
- 5.
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de periode van 25 mei tot en met 21 juni 2006 meerdere keren het bankpasje van aangever [benadeelde 1] weggenomen. Vervolgens heeft verdachte - samen met zijn mededader - met deze pas gepind, waardoor zij verschillende geldbedragen hebben gestolen.
Daarnaast heeft verdachte zich in de periode van 7 mei 2006 tot en met 2 juni 2006 schuldig gemaakt aan diefstal. In een vakantiewoning heeft hij diverse goederen weggenomen.
Voorts heeft verdachte in de periode van 12 november 2005 tot en met 3 januari 2007 meermalen brandstof getankt zonder deze te betalen. Verdachte had ook de bedoeling om de brandstof zonder te betalen mee te nemen. Hij heeft hiervan een gewoonte gemaakt.
Tot slot heeft verdachte zich in de periode van 6 mei 2006 tot en met 23 mei 2006 schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging. Diverse goederen zijn hierbij buitgemaakt.
Door het plegen van vorenstaande vermogensdelicten heeft verdachte veelvuldig inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de eigenaren. Verdachte handelde slechts uit persoonlijk financieel gewin en hij heeft de schade die hij berokkende aan de eigenaren daarbij op de koop toe genomen.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2010 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met de op de dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde strafbare feiten (te weten: laster, verspreiden van smaadschriften en diefstal in vereniging). Verdachte heeft bij de politie erkend deze feiten te hebben begaan. Deze feiten zijn hiermee afgedaan.
Het hof is op grond van genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken passend en geboden.
De berechting in hoger beroep heeft niet plaatsgevonden binnen 2 jaar. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met ruim 4 maanden. In verband met die overschrijding zal het hof op voormelde gevangenisstraf van 12 weken, 1 week in mindering brengen, zodat een gevangenisstraf voor de duur van 11 weken opgelegd dient te worden.
Benadeelde partij [benadeelde 1] (ter zake van feit 1)
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Van de zijde van verdachte is onvoldoende bestreden, dat de door de benadeelde partij gestelde schade door het bewezenverklaarde feit aan de benadeelde partij is toegebracht. Derhalve staat vast dat door het bewezenverklaarde feit aan de benadeelde partij schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft gesteld, dat de omvang van deze schade moet worden begroot op € 1939,99. Van de zijde van verdachte is aangevoerd, dat de schade moet worden begroot op een lager bedrag. Het hof is van oordeel dat de vordering deels kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1303,60 (het totaalbedrag van 7 pinopnames bij een Rabobankvestiging en 1 pinbetaling bij [bedrijf]), één en ander in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, de verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal het bedrag tevens opleggen in de vorm van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij [benadeelde 2] (ter zake van feit 3)
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Van de zijde van verdachte is onvoldoende bestreden, dat de door de benadeelde partij gestelde schade door het bewezenverklaarde feit aan de benadeelde partij is toegebracht. Derhalve staat vast dat door het bewezenverklaarde feit aan de benadeelde partij schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft gesteld, dat de omvang van deze schade moet worden begroot op € 590,00. Van de zijde van verdachte is aangevoerd, dat de schade moet worden begroot op een lager bedrag. Het hof is van oordeel dat de vordering deels kan worden toegewezen tot een bedrag van € 380,-.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal het bedrag tevens opleggen in de vorm van de schadevergoedingsmaatregel.
Benadeelde partij [benadeelde 3] (ter zake van feit 4)
Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de benadeelde partij in eerste aanleg niet-ontvankelijk is verklaard en dat de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De benadeelde partij heeft de schade begroot op € 103,78. Tegenover de vordering van de benadeelde partij is van de zijde van verdachte aangevoerd, dat die vordering onvoldoende is onderbouwd. De vordering is voor het bedrag van € 58,82
(€ 15,- en € 43,82) met bewijsstukken gestaafd. Het hof acht de vordering tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet van zo eenvoudige aard is, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling, dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Het hof zal het bedrag tevens opleggen in de vorm van de schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 310, 311 en 326a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart deze feiten en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van elf weken;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij (ter zake van feit 1), [benadeelde 1], wonende te [plaats], tot een bedrag van duizend driehonderdendrie euro en zestig cent;
met dien verstande, dat indien de mededader van veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizend driehonderdendrie euro en zestig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], wonende te [plaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van drieëntwintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij (ter zake van feit 3), [benadeelde 2], wonende te [plaats], tot een bedrag van driehonderdtachtig euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van driehonderdtachtig euro ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], wonende te [plaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van zeven dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij (ter zake van feit 4), [benadeelde 3], wonende te [plaats], tot een bedrag van achtenvijftig euro en twee?ntachtig cent;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van achtenvijftig euro en tweeëntachtig cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3], wonende te [plaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van één dag zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en
mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. J. Brink als griffier, zijnde mr. W. Foppen buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.