Hof Den Haag, 30-06-2021, nr. 2200400318
ECLI:NL:GHDHA:2021:2896
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
30-06-2021
- Zaaknummer
2200400318
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:2896, Uitspraak, Hof Den Haag, 30‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1653
Uitspraak 30‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd n.a.v. ECLI:NL:HR:2022:1653.
Rolnummer: 22-004003-18
Parketnummers: 09-857051-18 en 09-827321-18
Datum uitspraak: 30 juni 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan, te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 primair, impliciet primair, tenlastegelegde, het onder 3 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 09-827321-18 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en omtrent het beslag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 09-857051-18
1.
hij op 3 februari 2018 te Gouda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer1] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachte raad van het leven te beroven, die [slachtoffer1] (meermalen) met een bijl tegen het lichaam (flank en/of rug) heeft geslagen;
Subsidiair:
hij op 3 februari 2018 te Gouda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [slachtoffer1] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toegebracht, bestaande uit beschadiging van de rugspier en/of breuk van de ellepijp en/of peesletsel en/of blijvende littekens en/of motorische beperkingen aan de hand, door die [slachtoffer1] (meermalen) met een bijl tegen het been en/of lichaam (flank en/of rug) en/of de arm en/of de hand heeft geslagen en/of die bijl uit de hand van die [slachtoffer1] te trekken;
Meer subsidiair:
hij op 3 februari 2018 te Gouda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer1], opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer1] (meermalen) met een bijl tegen het been en/of lichaam (flank en/of rug) en/of arm heeft geslagen en/of de hand heeft geslagen en/of die bijl uit de hand van die [slachtoffer] te trekken.
3.hij op 3 februari 2018 te Gouda, in elk geval in Nederland, openlijk (op de Bloemendaalseweg) en in vereniging met een ander geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of een scooter en/of een fiets door:
- [ slachtoffer1] (meermalen) te slaan met een bijl en/of de hand en/of
- met een bijl in de richting te slaan van die [slachtoffer2] en/of en/of zijn scooter en/of
- ( daarbij) het scherm van die scooter kapot te slaan en/of
- een bijl voor het gezicht van [slachtoffer3] heeft gehouden en/of
- die fiets in de sloot te gooien,
terwijl hij daarmee opzettelijk die scooter en/of die fiets heeft vernield en/of dat geweld tegen [slachtoffer1] enig letsel ten gevolge heeft gehad;
zaak met parketnummer 09-827321-18
hij op of omstreeks 5 april 2018 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel en/of een ophoudruimte, gelegen in het arrestantencomplex aan de Nieuwe Gouwe O.Z. 2 , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Nationale Politie en/of Politie Eenheid Den Haag toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 primair, impliciet primair, zijnde het medeplegen van poging tot moord, het in die zaak onder 3 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 09-827321-18 tenlastegelegde in beginsel dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn heeft de advocaat-generaal veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 9 maanden, met aftrek van voorarrest, gevorderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 09-857051-18
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 3 februari 2018 te Gouda opzettelijk meermalen met een bijl tegen het lichaam van [slachtoffer1] heeft geslagen en dat daardoor het vastgestelde letsel bij [slachtoffer1] is veroorzaakt. De vraag die aan het hof voorligt, is of de verdachte dat met voorbedachte rade heeft gedaan.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Het hof zal de feiten en omstandigheden afwegen die relevant zijn voor het oordeel of daarvan inderdaad sprake is.
Het hof acht het volgende van belang. De verdachte en de medeverdachte hadden met elkaar afgesproken. Zij hadden in het holst van de nacht hun post ingenomen op een verdekte plek op de Bloemendaalseweg nabij het bruggetje naar het Kikkerpad. Hierbij waren zij gehuld in donkere kleding. De verdachte droeg een sjaal en had een bijl bij zich. De verdachte en zijn medeverdachte hadden beiden een capuchon opgedaan.
De verdachte wilde een zekere [persoon] “waarschuwen”. Deze [persoon] was ten tijde van het incident de vriend van [zus verdachte], de zus van de verdachte. De verdachte was sterk gekant tegen die relatie tussen [persoon] en [zus verdachte]. Op 3 februari 2018 omstreeks 03.00 uur ging de telefoon van [persoon]. Het was een anonieme beller. [persoon] hoorde dat er verbinding was, maar verder niets. Even later kreeg [persoon] vanaf de telefoon van [zus verdachte] een bericht dat zij, [zus verdachte], van huis was weggelopen en dat zij [persoon] op de Bloemendaalseweg bij het Kikkerpad wilde ontmoeten. [persoon] is na overleg met zijn moeder op de fiets naar die plek gegaan, maar trof [zus verdachte] daar niet. Wel zag hij twee in het zwart geklede personen staan. [persoon] is vervolgens weer naar huis gefietst. Bij navraag bleek [zus verdachte] niet van het bericht te weten. De verdachte heeft erkend dat hij [persoon] op deze wijze naar die afgelegen plek bij het Kikkerpad heeft gelokt. Kennelijk hebben hij en de medeverdachte [persoon] niet opgemerkt toen hij bij het Kikkerpad was.
Enige tijd daarna is de verdachte op [slachtoffer1] en diens vrienden afgerend met een bijl in zijn hand en terwijl zijn gezicht bedekt was met een sjaal. Op het moment dat de verdachte bij [slachtoffer1] was, heeft hij de bijl omhoog gedaan en hield hem bij het hoofd van die [slachtoffer1]. [slachtoffer1] heeft geprobeerd de bijl te pakken en hierop is een handgemeen ontstaan om de bijl. Uiteindelijk moest [slachtoffer1] de bijl loslaten en vervolgens heeft de verdachte direct met de bijl op levensgevaarlijke wijze, meermalen en hard, op [slachtoffer1] ingeslagen.
Uit deze gang van zaken blijkt, dat de verdachte tijd en gelegenheid had zich te beraden op zijn voorgenomen gedragingen. Hij heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het hof stelt vast dat het eigenlijke doelwit [persoon] was. Er moet sprake zijn geweest van een persoonsverwisseling, waarbij [slachtoffer1] voor [persoon] is aangezien.
Het hof heeft zich voorts afgevraagd of er contra-indicaties zijn, die moeten leiden tot het oordeel dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Daarvan blijkt niet.
Het hof oordeelt in dit kader dat de verklaringen van de verdachte na de zitting in eerste aanleg, voor zover die zien op hetgeen zich precies heeft afgespeeld tussen hemzelf en [slachtoffer1] in die bewuste nacht van 3 februari 2018, – reeds omdat zij innerlijk inconsistent zijn en de verdachte op beslissende punten bijzonder vaag heeft verklaard – dermate onbetrouwbaar zijn dat zij buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft aanvankelijk – in eerste aanleg – ontkend dat hij ter plaatse was.
Op 8 mei 2019 ontving het hof een brief van de raadsvrouw met daaraan gehecht een bijlage, gedateerd 30 januari. Daarin heeft de verdachte onder meer geschreven:
“[slachtoffer1] (…) maakte zich een soort van klaar om te vechten dus ik was verbaasd van zijn reactie, maar ik kende geen angst dus liep gewoon door (…). Toen we tegenover elkaar stonden pakte hij mij gelijk bij mijn jas, dus ik trok de bijl en zei boos tegen [slachtoffer1] “weet je het zeker” en wilde hem van me af houden, maar hij is een stuk groter dus was niet bang voor een kleine jongen, dus hij trok en duwde. Op een moment greep hij de bijl en probeerde hem uit mijn hand te pakken. Ik trok ook en trok de bijl weer los uit zijn hand. Ik verdedigde me zonder na te denken en sloeg hem op zijn been. Toen ik hem raakte bleef hij maar doorgaan en probeerde mij te raken met zijn vuisten maar ik ontweek ze en helaas raakte ik hem wel een paar keer.”
Op de hierna volgende regiezitting van 20 juni 2019 stelt de verdachte:
“[slachtoffer1] kwam naar mij toe. (…) Hij hield mij vast bij mijn jasje. Ik heb hem gewaarschuwd om te stoppen, maar hij stopte niet. Ik ben niet weggegaan, omdat ik schrok van de situatie. (…) We hebben eerst tegenover elkaar staan praten. Daarna hem ik hem de bijl laten zien om hem te waarschuwen (…) ik wilde niet dat hij de bijl te pakken zou krijgen, omdat hij mij er dan mee zou slaan”.
Deze verklaringen lopen uiteen en sporen ook niet met wat de verdachte op de inhoudelijke zitting in hoger beroep heeft gezegd, namelijk dat hij zelf op [slachtoffer1], is afgerend/gelopen en dat er direct geduwd en getrokken werd door [slachtoffer1], waardoor hij genoodzaakt was de bijl te trekken die hij onder zijn kleding droeg.
Voorts merkt het hof op, dat de verklaring van de verdachte bij de politie op 18 juli 2019 – waarin hij meedeelt dat hij schoon schip wil maken – over de precieze gang van zaken voor wat betreft het slaan met de bijl weinig concreet wordt. De verdachte zegt tijdens dit verhoor slechts dat hij “iemand wilde waarschuwen” en dat het “anders is gelopen” dan hij wilde. Op de inhoudelijke zitting bij het hof van 21 juni 2021 komt hij terug op die waarschuwing en vertelt hij dat “het is geëscaleerd”. Hij is “deels rennend, deels lopend” op [slachtoffer1] afgelopen, [slachtoffer1] begon met duwen en trekken, hij heeft de bijl die hij bij zich droeg “tevoorschijn gehaald” en toen [slachtoffer1] de bijl wilde afpakken kon hij dat niet toestaan en werd het “verder duwen en trekken”. Er is niet gepraat.
Hoe het kan dat er zulke diepe verwondingen zijn ontstaan, op welk moment hij met de bijl diep in de rug van het slachtoffer sloeg en in welke volgorde het allemaal gebeurde, weet de verdachte niet te vertellen.
Ook de vaagheid over de precieze toedracht draagt er aan bij dat het hof met de verklaringen van de verdachte op dit punt niet uit de voeten kan.
Het hof laat als gezegd de verklaringen van de verdachte hierover buiten beschouwing bij de vraag of er sprake is van voorbedachte raad. Overige contra-indicaties zijn gesteld noch gebleken. Het bestanddeel zal bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 primair, impliciet primair, en het onder 3 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 09-827321-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak met parketnummer 09-857051-18
1.
hij op 3 februari 2018 te Gouda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer1] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachte raad van het leven te beroven, die [slachtoffer1](meermalen) met een bijl tegen het lichaam (flank en/of rug) heeft geslagen;
3. hij op 3 februari 2018 te Gouda, in elk geval in Nederland, openlijk (op de Bloemendaalseweg) en in vereniging met een ander geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2]en/of een scooter en/of een fiets door:
- [ slachtoffer1] (meermalen) te slaan met een bijl en/of de hand en/of
- met een bijl in de richting te slaan van die [slachtoffer2] en/of en/of zijn scooter en/of
- ( daarbij) het scherm van die scooter kapot te slaan en/of
- een bijl voor het gezicht van [slachtoffer3] heeft gehouden en/of
- die fiets in de sloot te gooien,
terwijl hij daarmee opzettelijk die scooter en/of die fiets heeft vernield en/of dat geweld tegen [slachtoffer1] enig letsel ten gevolge heeft gehad;
zaak met parketnummer 09-827321-18
1. hij op of omstreeks 5 april 2018 te Gouda opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel en/of een ophoudruimte, gelegen in het arrestantencomplex aan de Nieuwe Gouwe O.Z. 2 , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, toebehorende aan de Nationale Politie, en/of Politie Eenheid Den Haag toebehoorde, heeft vernield, en beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, terwijl de schuldige opzettelijk goederen vernielt en terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het in de zaak met parketnummer 09-827321-18 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord door het slachtoffer [slachtoffer1] meermalen met een bijl in zijn lichaam, onder meer diep in zijn rug, te slaan. Die [slachtoffer1] is daardoor ernstig gewond geraakt en ondervindt tot op de dag van vandaag nog steeds de fysieke en psychische gevolgen van de aanval. Onder meer uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring blijken de impact en de gevolgen en van het gebeurde voor het slachtoffer en de personen in zijn omgeving. Het moet voor het slachtoffer een zeer beangstigende situatie zijn geweest. Door het toevalligerwijs niet geraakt zijn van zijn vitale organen, het feit dat hij direct per scooter naar het ziekenhuis is gebracht door zijn vriend [slachtoffer2] en het snelle medische ingrijpen in het ziekenhuis heeft [slachtoffer1] de aanval overleefd.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer1], [slachtoffer2], een scooter en een fiets, zoals in de bewezenverklaring vermeld. Bij het gebeuren was ook [slachtoffer3] aanwezig. Niet alleen voor [slachtoffer1], maar ook voor [slachtoffer2] en [slachtoffer3], moet de aanval met de bijl en de openlijke geweldpleging een traumatische ervaring zijn geweest.
[slachtoffer1], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] hadden niets van doen met de verdachte en blijken in de nacht van 3 februari 2018 op de verkeerde tijd en de verkeerde plek te zijn geweest, waardoor vorenstaande hen overkwam.
Ook brengen feiten als de onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Het hof rekent de verdachte deze feiten zeer aan.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling en beschadiging van een politiecel en een ophoudruimte in een arrestantencomplex. Door aldus te handelen heeft de verdachte schade berokkend en overlast bezorgd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, doch niet eerder voor geweldsmisdrijven.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt evenwel – met de advocaat-generaal en de raadsvrouw – vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de hoger beroepsfase is overschreden, nu tussen het instellen van het hoger beroep op 10 oktober 2018 en het wijzen van dit arrest op 30 juni 2021 meer dan twee jaren zijn verstreken.
Gelet op vorenstaande zal het hof de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat aan de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van 9 jaren een gevangenisstraf van 8 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest, wordt opgelegd.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 39.605,26, bestaande uit € 2.105,26 materiële schade en € 37.500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot een bedrag van € 17.105,26, bestaande uit € 2.105,26 materiële schade en € 15.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte enkel ten aanzien van de gevorderde immateriële schade betwist overeenkomstig de door de raadsvrouw overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota. De vordering tot materiële schade is door of namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.105,26 materiële schade heeft geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 en 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over die schade die per post wordt benoemd, tot aan de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de posten reiskosten en printkosten was niet duidelijk wanneer deze zijn gemaakt, zodat de datum is gesteld op de zittingsdatum in eerste aanleg. Het hof verwijst daarvoor naar onderstaand overzicht:
Bedrag | Post | Wettelijke rente vanaf |
€ 133,92 | Reiskosten | 18 september 2018 |
€ 60,- | Ziekenhuisdaggeld- vergoeding | 4 februari 2018 |
€ 1.000,- | Kosten beschadigde kleding, schoenen en horloge; | 3 februari 2018 |
€ 473,40 | Kosten beschadigde fiets | 3 februari 2018 |
€ 385,- | Verbruik eigen risico | 23 juli 2018 |
€ 52,94 | Printkosten | 18 september 2018 |
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 en 3 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 25.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 27.105,26 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.646,31, bestaande uit € 796,31 materiële schade en € 850,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade tot het gevorderde bedrag van € 796,31 is geleden. Deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over die schade die per post wordt benoemd, tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof verwijst daarvoor naar onderstaand overzicht:
Bedrag | Post | Wettelijke rente vanaf |
€ 679,96 | Canada Goose Men’s Langford Parka | 3 februari 2018 |
€ 79,95 | Windscherm | 3 februari 2018 |
€ 36,40 | Reiskosten | 31 augustus 2018 |
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 3 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 850,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.646,31 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2].
Beslag
Verbeurdverklaring
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggeven voorwerp, zoals deze is vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een bijl, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en nu het een voorwerp is met behulp waarvan het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
Het hof zal daarom dit voorwerp – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – verbeurdverklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Teruggave aan de verdachte
Het hof zal voorts de teruggave aan de verdachte gelasten van het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zoals deze is vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een autosleutel van het merk Audi.
Teruggave aan de rechthebbende
Het hof zal tot slot de teruggave aan de verdachte gelasten van de na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze zijn vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten meerdere powerbanks.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover thans nog inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 primair, impliciet primair, en het onder 3 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 09-827321-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 en 3 en het in de zaak met parketnummer 09-827321-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 27.105,26 (zevenentwintigduizend honderdvijf euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 2.105,26 (tweeduizend honderdvijf euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 27.105,26 (zevenentwintigduizend honderdvijf euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 2.105,26 (tweeduizend honderdvijf euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 170 (honderdzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- -
3 februari 2018 over een bedrag van € 1.473,40 ter zake ‘Kosten beschadigde kleding, schoenen en horloge’ en ‘Kosten beschadigde fiets’;
- -
4 februari 2018 over een bedrag van € 60,- ter zake van ‘Ziekenhuisdaggeldvergoeding’;
- -
23 juli 2018 over een bedrag van € 385,- ter zaken van ‘Verbruik eigen risico’;
- -
18 september 2018 over een bedrag van € 133,92 ter zake van ‘Reiskosten’;
- -
18 september 2018 over een bedrag van € 52,94 ter zake van ‘Printkosten’.
Bepaalt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de toegewezen immateriële schade op 3 februari 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.646,31 (duizend zeshonderdzesenveertig euro en eenendertig cent) bestaande uit € 796,31 (zevenhonderdzesennegentig euro en eenendertig cent) materiële schade en € 850,- (achthonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-857051-18 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.646,31 (duizend zeshonderdzesenveertig euro en eenendertig cent) bestaande uit € 796,31 (zevenhonderdzesennegentig euro en eenendertig cent) materiële schade en € 850,- (achthonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- -
3 februari 2018 over een bedrag van € 759,91 ter zake van ‘Canada Goose Men’s Langford Parka’ en ‘Windscherm’;
- -
31 augustus 2018 over een bedrag van € 36,40 ter zake van ‘Reiskosten’.
Bepaalt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de toegewezen immateriële schade op 3 februari 2018.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00 STK Bijl Kl: zwart.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggeven voorwerp, te weten:
1.00 STK Sleutel AUDI.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggeven voorwerp, te weten:
11.00 STK Oplaadapparaat POWERBANKS.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. J. Candido,
in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 juni 2021.