Rb. Amsterdam, 22-07-2010, nr. 13/676006-10 (PROMIS)
ECLI:NL:RBAMS:2010:BR3140, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
22-07-2010
- Zaaknummer
13/676006-10 (PROMIS)
- LJN
BR3140
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2010:BR3140, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22‑07‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BX5608, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 22‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf voor doodslag in een kraakpand. Er is sprake van drie geweldsincidenten. Verdachte heeft aan twee van de drie deelgenomen. Causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/676006-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 22 juli 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [1986],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "Zwaag" te Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2010.
Deze zaak is gelijktijdig - maar niet gevoegd - behandeld met de zaak van medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting van 8 juli 2010. Ook tegen voornoemde medeverdachte wordt heden vonnis gewezen. Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank niet alleen de rol van verdachte maar ook de rol van de medeverdachte bespreken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W. van Schaijck en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. T. Nieuwburg en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd - met inachtneming van de op de terechtzitting van 8 juli 2010 toegelaten wijziging van het ten last gelegde - dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010
tot en met 4 januari 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in perceel
[A-straat] [nr 1]) opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft/hebben
beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader (telkens) met dat
opzet, eenmaal of meermalen (telkens) (krachtig) (uitwendig inwerkend botsend
(slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen)) geweld op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] uit geoefend, waardoor die [slachtoffer] (herseninklemming heeft opgelopen) tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
(artikel 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010
tot en met 4 januari 2010 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (in perceel [A-straat]
[nr 1]) aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
(bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies en als verwikkelingen daarvan
tekenen van herseninklemming), heeft/hebben toegebracht, door (telkens)
opzettelijk eenmaal of meermalen (telkens) (krachtig) (uitwendig inwerkend
botsend (slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen)) geweld op/tegen het
hoofd, in elk geval op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(artikel 302/2 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010
tot en met 4 januari 2010 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (in perceel [A-straat] [nr 1]) opzettelijk
[slachtoffer] heeft/hebben mishandeld door eenmaal of meermalen (telkens)
opzettelijk (telkens) (krachtig) (uitwendig inwerkend botsend (slaan en/of
stompen en/of schoppen en/of trappen)) geweld op/tegen het hoofd, in elk geval
op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen, tengevolge waarvan die
[slachtoffer] is overleden;
(artikel 300/3 Wetboek van Strafrecht)
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Feiten
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen de volgende feiten af.
3.1
Op 4 januari 2010 om 20.45 uur zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij het perceel [A-straat] [nr 1] te [plaats]. Daar verklaart [getuige 1] dat zij in het pand [A-straat] [nr 1] in de achterkamer een lijk heeft aangetroffen. [getuige 1] verklaart dat de voordeur van het pand open stond. [getuige 2] en [getuige 3] verklaren tegenover de verbalisanten dat zij die ochtend tussen 08:00 en 09:00 uur lagen te slapen in de woning van de [A-straat] [nr 2] en dat er werd aangebeld. Er stond een man voor de deur die regelmatig langskomt bij het perceel [A-straat] [nr 1] en die tegenover hen verklaarde dat er een lijk lag in de [A-straat] [nr 1] en dat hij de politie zou gaan bellen. Omstreeks 20.20 uur besloten [getuige 2] en [getuige 3] bij buurvrouw [getuige 1] aan te bellen omdat die bij de politie werkt. [getuige 1] heeft vervolgens een lijk aangetroffen.i
3.2
Verbalisant [verbalisant 3] verricht op 4 januari 2010 om 22:15 uur tactisch onderzoek in de [A-straat] [nr 1] te [plaats]. Hij ziet dat het levenloze lichaam van een man ligt in de achterkamer op de vloer van voornoemd perceel. De man ligt met zijn hoofd op een dekbed en is bedekt met kleding en dekens. In de achterkamer treft hij voorts een paspoort aan. De houder van het paspoort zou zijn: [slachtoffer], geboren op [1986] te [plaats], Letland. Tevens wordt in de achterkamer in de nabijheid van het stoffelijk overschot een zwarte portemonnee aangetroffen waarin een bankpas zit op naam van [slachtoffer]. Verbalisant [verbalisant 3] herkent de man op de fotografische afbeelding in het paspoort als de man waarvan het levenloze lichaam in perceel [A-straat] [nr 1] is aangetroffen en welke hij op de vloer van het voornoemde pand heeft zien liggen.ii
3.3.
Verbalisant [verbalisant 4] stelt op 5 januari 2010 een buurtonderzoek in. De bewoners van de woningen van de percelen [A-straat] [nr 2] en [nr 1] te [plaats] verklaren allemaal dat zij niet rechtmatig in de woningen verblijven, maar dat sprake is van kraken. De verwarming, het water en de elektriciteit in de woningen zijn afgesloten.iii
- 3.4.
Op 13 januari 2010 is een fotomap samengesteld met personen uit het onderzoek. Dit betreft onder andere de volgende foto's: foto A: [slachtoffer], foto C: [getuige 4], foto D: [medeverdachte] en foto H: [alias].iv
- 3.5.
Uit onderzoek blijkt de juiste identiteit van verdachte [alias] te zijn: [verdachte] geboren op [1986].v
- 3.6.
Diverse getuigen verklaren over de avond van 1 januari 2010 waarbij zowel het slachtoffer [slachtoffer] als verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aanwezig waren in de [A-straat]:
- 3.6.1.
Getuige [getuige 5] verklaart dat hij op1 januari 2010 met [bijnaam getuige 4] die hij herkent op foto C ([getuige 4]), [bijnaam slachtoffer] die hij herkent op de foto A (slachtoffer), [bijnaam medeverdachte] die hij herkent op foto D (medeverdachte [medeverdachte]) en de Litouwer die hij herkent op foto H (verdachte) op de [A-straat] [nr 1] was. [getuige 5] vond dat verdachte en zijn medeverdachte een dreigende uitstraling hadden. Ze maakten slaanbewegingen naar [slachtoffer]. [getuige 5] vond de sfeer niet goed en is weggegaan. Hij was bang.vi
- 3.6.2.
Getuige [getuige 4] verklaart op 12 januari 2010 dat hij op 1 januari 2010 in de avond in het pand aan de [A-straat] [nr 1] te [plaats] was met [slachtoffer] die hij herkent op foto A, met [medeverdachte] die hij herkent op foto D, met [bijnaam verdachte] die hij herkent op foto H (verdachte [verdachte]) en met [getuige 6]. [getuige 4] was dronken die avond. [slachtoffer] gaf [getuige 6] een klap. Er werden over en weer wat klappen uitgedeeld. [slachtoffer] en [getuige 6] waren op een gegeven moment op het bed aan het stoeien. Daarna zijn ze aan een tafel te gaan zitten. [getuige 4] hoorde dat [slachtoffer] een conflict had met verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Er ontstond een ruzie waarbij gevochten werd. [getuige 4] probeerde tot twee keer toe om ze uit elkaar te halen wat hem niet lukte. [slachtoffer] kon zich alleen verdedigen. Op een gegeven moment lag [slachtoffer] op de grond en hij zag dat [slachtoffer] een kapotte lip had. Toen [slachtoffer] op de grond lag, zei verdachte of zijn medeverdachte [medeverdachte] dat [slachtoffer] in zijn broek had geplast. [getuige 4] vroeg of ze de eerste hulp niet moesten bellen. [slachtoffer] werd afgedekt door een slaapzak door een van de jongens en ze gingen slapen. De volgende morgen werd [getuige 4] wakker en was iedereen aanwezig. Verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [getuige 6] gingen weg en [slachtoffer] lag nog op de grond te slapen. [getuige 4] legde nog een deken over [slachtoffer] en ging ook weg. Toen [getuige 4] 's avonds naar huis ging, zag hij [slachtoffer] nog steeds op de grond liggen. Hij zag dat [slachtoffer] dood was en hij ging naar de buren.vii
[getuige 4] verklaart op 26 januari 2010 tegenover de politie dat [slachtoffer] de avond voordat hij ging slapen op dezelfde plek lag als in de ochtend van 2 januari 2010. Hij heeft [slachtoffer] op 3 januari 2010 gevonden en op 4 januari 2010 heeft hij de politie gebeld. Hij is op drie januari 2010 in de avond en op 4 januari 2010 in de ochtend bij de buren geweest.viii Op 4 januari 2010 om 14:48 uur is een 112 melding binnengekomen betreffende een dode man in de [A-straat] [nr 1]. De melder belde met het telefoonnummer dat in gebruik was bij [getuige 4].ix
[getuige 4] verklaart op 12 februari 2010 bij de rechter-commissaris dat hij op 3 januari rond 22.00 uur terugkwam en zag dat [slachtoffer] niet meer ademhaalde.x
- 3.6.3.
[getuige 3], wonende op [A-straat] [nr 2], verklaart dat er op 3 januari 2010 omstreeks 22:00 uur iemand op de deur bonsde. Hij zag zijn buurman [getuige 4] die zei dat er een lijk in zijn woning lag.xi Op 4 januari 2010 omstreeks 09:00 uur stond [getuige 4] weer voor de deur en zei dat [bijnaam slachtoffer] dood was.xii
- 3.6.4.
[getuige 6] was op 1 januari 2010 in de woning in de [A-straat] te [plaats] met [getuige 4] die hij herkent op foto C ([getuige 4]), L1 die hij herkent op foto D (verdachte medeverdachte [medeverdachte]), L2 die hij herkent op foto H (verdachte) en S die hij herkent op foto A ([slachtoffer]). In de woning dronken [getuige 6] en de vier mannen alcoholhoudende drank.xiii Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 6] dat er korte tijd een zesde persoon was die hij niet kende.xiv
Toen [getuige 6] van buiten terug kwam naar binnen zag hij dat [slachtoffer] problemen met hem had. [slachtoffer] sprak hem aan op het feit dat hij in hun kraakpand rondliep zonder er toestemming voor te hebben gevraagd. [slachtoffer] begon met zijn armen in de richting van [getuige 6] te zwaaien. [slachtoffer] gaf hem een klap. [getuige 6] schermde zich af met zijn armen en raakte hem in het gezicht. Hij pakte [slachtoffer] vast en gooide hem op de matras. [getuige 6] viel met hem mee en ze kwamen allebei op het matras terecht. [getuige 6] gaf [slachtoffer] nog een paar klappen. Daarna stonden ze op en gingen ze weer op hun plek zitten. Iedereen was gekalmeerd.
Toen [getuige 6] en [slachtoffer] weer zaten, zei [verdachte] tegen [slachtoffer]: "Zie je, je bent begonnen tegen een Pool en je kreeg het zelf te pakken". [verdachte] gaf [slachtoffer] hierop een klap. Op dat moment stond [medeverdachte] op en gaf [slachtoffer] een schop. [medeverdachte] en [verdachte] gingen op [slachtoffer] af om hem te slaan. [getuige 4] zei dat ze [slachtoffer] met rust moesten laten. [getuige 6] trok ze uit elkaar. De eerste klap die [verdachte] gaf, was met een vuist en hij raakte [slachtoffer] in het gezicht. Daarna stond [medeverdachte] op en gaf [slachtoffer] een schop. Hij trapte hem in zijn borst of buik. Daarna gingen ze op hem inslaan. [slachtoffer] schermde zich af met zijn armen. [getuige 6] en [getuige 4] grepen in. Toen zij gestopt waren, was [slachtoffer] van slag en hij ging op een stoel zitten. [slachtoffer] probeerde [medeverdachte] en [verdachte] iets duidelijk te maken en andersom. Ze praatten met elkaar.
Na enkele minuten stond [verdachte] weer op, hij liep naar [slachtoffer] en schopte hem met zijn voet in het gezicht. [slachtoffer] viel van zijn stoel op de grond. [verdachte] liep gelijk naar hem toe. Hij was voorovergebogen en sloeg [slachtoffer]. Hij gaf [slachtoffer] meerdere vuistslagen in het gezicht. Ze riepen dat [verdachte] op moest houden en daarna gaf [verdachte] nog één klap. Hij sloeg met gebalde vuist. [verdachte] kwam weer terug en ze gingen verder met drinken. [slachtoffer] bleef liggen. Na vijftien minuten liep [verdachte] naar [slachtoffer] toe en [getuige 6] zag dat [verdachte] twee of drie keer op het gezicht van [slachtoffer] stampte. In het proces-verbaal van het verhoor staat: "Noot verbalisant: De getuige stampt met zijn voet op de grond." (blz. B 0041). Hij stampte niet gelijk, maar probeerde te mikken. Nadat hij de laatste trap gaf, liet [verdachte] zich op bed vallen.xv
Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 6] dat, nadat [slachtoffer] op de grond viel, zelfs [medeverdachte] zei dat [verdachte] [slachtoffer] met rust moest laten. [getuige 6] heeft [slachtoffer] niet meer zien bewegen. [medeverdachte] en [verdachte] droegen allebei sportschoenen.xvi
Kort na de laatste trap viel [getuige 6] in slaap. Bij de politie verklaart [getuige 6] dat hij denkt dat dat rond twaalf uur 's nachts was.
Op 2 januari 2010 omstreeks 10.00 uur werd [getuige 6] wakker. Hij zag dat [medeverdachte] en [verdachte] [slachtoffer] probeerden wakker te maken. [medeverdachte] en [verdachte] versleepten hem en deden een deken over hem heen. Het lukte ze niet om [slachtoffer] wakker te krijgen. [medeverdachte] gaf [slachtoffer] een beetje klapjes en toen begon [slachtoffer] te snurken. [getuige 6] had daardoor de indruk dat [slachtoffer] deed alsof hij niet wakker wilde worden. Hij hoorde dat [slachtoffer] ademde en snurkte. Toen [slachtoffer] werd versleept, ademde hij hard. Toen zij hem aan zijn oksel trokken, begon hij te snurken.xvii [getuige 6] is met [getuige 4] uit het kraakpand vertrokken. Dit was nadat [medeverdachte] was teruggekomen en had verteld dat [verdachte] was aangehouden wegens diefstal.xviii
- 3.7.
[verdachte] is op 2 januari 2010 om 11:30 uur aangehouden wegens winkeldiefstal gepleegd in de Albert Heijn gevestigd aan de Eerste van Swindenstraat 91 te Amsterdam.xix
- 3.8.
Het lijk van vermoedelijk [slachtoffer] is op 5 januari 2010 om 05:30 uur geschouwd. Uit het schouwverslag blijkt dat de omgevingstemperatuur 5,7 graden Celsius was, de persoon vermoedelijk op 3 of 4 januari 2010 is overleden door geweld en dat geschat is dat hij 20-30 uren dood is.xx Op 6 januari 2010 tussen 13:00 uur en 17:00 uur vindt een schouwing plaats. Bij de sectie op het lichaam is vastgesteld dat er een volledige lijkstijfheid is van alle spiergroepen en dat de lijkvlekken deels wegdrukbaar zijn en een beginnende groenverkleuring in de buik is. Deze bevindingen passen bij een postmortale tijd van bijvoorbeeld 2-3 dagen.xxi
- 3.9.
Bij de sectie zijn er tekenen van ingewerkt hevig uitwendig mechanisch botsend geweld op het hoofd met onder andere een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en als verwikkelingen daarvan tekenen van herseninklemming, waarmee het intreden van de dood zondermeer wordt verklaard. Deze letsels zijn bij leven ontstaan en kunnen zijn opgeleverd door bijvoorbeeld een val of een hevige slag op het hoofd. Het is op basis van sectiebevindingen en het aanvullend neuropathologisch onderzoek niet mogelijk geweest om een onderscheid te maken of een val of een slag dit traumatisch letsel heeft veroorzaakt. De ouderdom van de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies wordt door de neuropatholoog geschat op maximaal circa 1 doch niet meer dan 1,5 dag voor overlijden.xxii
Ter terechtzitting van 8 juli 2010 heeft arts en patholoog B. Kubat verklaard dat de bloeding onder het harde hersenvlies ruimte inneemt en dat door dit ruimte-innemend proces druk ontstaat op de hersenstam waardoor belangrijke functies die door de hersenstam worden aangestuurd verstoord raken. Toenemende druk bij de hersenstam gaat gepaard met een geleidelijke verstoring van het bewustzijn waardoor iemand steeds minder helder en dieper comateus wordt. In de beginfase van dit proces kan iemand nog ademhalen, maar dit zal geleidelijk verstoord raken. Snurken is mogelijk gedurende deze fase .xxiii
- 3.10.
Klinisch patholoog F.R.W. van de Goot heeft wonddateringsonderzoek verricht. Er is onder andere weefsel onderzocht van letsel van de handrug, het voorhoofd en de linkerwang van het slachtoffer.xxiv Van de Goot heeft dit onderzoek ter terechtzitting van 8 juli 2010 toegelicht. Uit het onderzoek komt een beeld naar voren dat het slachtoffer letsel heeft dat is ontstaan 4 tot 6 uren en 6 tot 12 uren voor het overlijden van het slachtoffer. Dit beeld past beter bij geweld dat is toegepast 1 dag voor het overlijden van het slachtoffer, dan bij geweld dat is toegepast 3 dagen voor het overlijden van het slachtoffer. Uit het onderzoek blijkt immers dat een deel van het letsel minimaal 4 tot 6 uren voor het overlijden is ontstaan en dat deze ondergrens kan worden opgerekt naar een dag. Het proces dat plaatsvindt bij een wond kan echter door verschillende factoren worden vertraagd. Bijvoorbeeld als iemand gedurende een geruime tijd bewusteloos heeft gelegen en onderkoeld is geweest. Van de Goot heeft verklaard dat de bevindingen van het wonddateringsonderzoek passen in de bevindingen van het neuropathologisch onderzoek. Met het gegeven dat iemand bewusteloos en onderkoeld heeft gelegen kan immers worden verklaard waarom het proces in het letsel op de huid jonger lijkt te zijn dan de bloeduitstorting onder het harde hersenvlies. Als iemand onderkoeld en bewusteloos heeft gelegen, worden de hersenen kunstmatig op temperatuur gehouden en zal het proces daar sneller verlopen dan de wondreacties op de (onderkoelde) huid.xxv
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een doodslag in vereniging, zoals primair is ten laste gelegd, kan worden bewezen. De officier van justitie heeft zijn standpunt, kort weergegeven, als volgt onderbouwd.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 6], [getuige 4] en [getuige 5] en de resultaten van het politieonderzoek blijkt dat er de avond van 1 januari 2010 drie vechtincidenten zijn geweest. Het eerste betreft het gevecht tussen het slachtoffer en getuige [getuige 6], het tweede betreft het slaan en schoppen van het slachtoffer door beide verdachten en het derde geweldsincident betreft het schoppen en slaan van het slachtoffer door verdachte [verdachte] zodanig dat het slachtoffer niet meer opstaat.
Op basis van het politieonderzoek kan worden vastgesteld dat het tijdstip van overlijden moet liggen tussen 2 januari 2010 na 14:00 uur en 3 januari 2010 22.00 uur. De bevindingen van de sectie, het neuropathologische onderzoek, het toxicologische onderzoek en het wonddateringsonderzoek in samenhang bezien geven de officier van justitie de overtuiging dat de dood van het slachtoffer is ingetreden in voornoemde periode.
Causaliteit
De officier van justitie is van mening dat er voldoende bewijs voorhanden is voor een causaal verband tussen de gedragingen van verdachten (het schoppen/slaan op het hoofd) en het overlijden van het slachtoffer. De officier van justitie verwijst hierbij naar een uitspraak van het Hof Leeuwarden, te weten de Groninger HIV-zaak met LJN BL0299 van 22 januari 2010. Volgens voornoemde uitspraak is sprake van een dergelijk causaal verband als het letsel redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachten aan hen kan worden toegerekend. Deze toerekening is redelijk indien de aan hen verweten gedraging naar haar aard geschikt was om het ingetreden gevolg (van het overlijden) teweeg te brengen of het gevaar daarvoor (in relevante mate) te vergroten. In zo'n geval doorbreken eventuele tussenkomende factoren de causaliteitsketen in beginsel niet. Aan een bewezenverklaring van dat causale verband staat voorts niet in de weg dat niet geheel kan worden uitgesloten dat latere handelingen van derden mede hebben geleid tot het ingetreden gevolg. De officier van justitie is van mening dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan en dat daarmee de verdachten aansprakelijk zijn voor de dood van het slachtoffer.
De officier van justitie acht het in het geheel niet waarschijnlijk dat iemand anders dan beide verdachten na het vertrek van getuige [getuige 4] op 2 januari 2010 omstreeks 14.00 uur het pand is binnengekomen en het slachtoffer heeft gedood. Het letsel van het slachtoffer zou dan van een later tijdstip moeten zijn en mogelijk op een andere plaats zijn toegebracht. Dit komt niet overeen met de uitkomsten van het wonddateringsonderzoek en van het onderzoek van de neuropatholoog. Er is geen letsel geconstateerd anders dan passend bij de beschrijving van de vechtincidenten op 1 januari 2010. Ook het ingestelde politieonderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd die deze zienswijze zouden kunnen ondersteunen.
Medeplegen
De officier van justitie is van mening dat sprake is van gezamenlijk handelen door beide verdachten. Volgens de getuigenverklaringen hebben beide verdachten ten tijde van het tweede incident elk hun aandeel gehad in het uitgeoefende geweld. Er was sprake van feitelijk samen handelen. Bij het derde geweldsincident neemt verdachte [medeverdachte] volgens de getuigenverklaringen niet deel aan het gevecht, maar hij onderneemt ook geen actie om de medeverdachte te stoppen. Ook de ochtend na het drankgelag opereren beide verdachten samen bij het proberen wakker te schudden van het slachtoffer. Deze feitelijke gedragingen ondersteunen het element tezamen en in vereniging.
Opzet
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat middels het juridische begrip voorwaardelijke opzet is aan te tonen dat beide verdachten opzet op de dood van het slachtoffer hebben gehad. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de Rechtbank Dordrecht van 24 april 2008 met LJN BD0512. Hierin is als nadere bewijsoverweging het volgende opgenomen: "Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is, waarbij in geval van geweld het gevolg niet zelden fataal kan zijn. Bij trappen tegen het hoofd met geschoeide voet is altijd de reële mogelijkheid aanwezig dat de dood kan intreden." Uit het handelen van verdachten op 2 januari 2010 kan een zekere bewustheid ten aanzien van de ernst van hun handelen en de daaruit voortvloeiende gevolgen worden afgeleid. Het proberen te wekken en vervolgens het verleggen en toedekken van het slachtoffer, maar het niet treffen van hulpverlenende maatregelen, maakt dat verdachten bewust het risico op de dood van het slachtoffer hebben aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Causaliteit
De raadsman voert aan dat, als de rechtbank van oordeel is dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, niet aantoonbaar is dat het overlijden van [slachtoffer] het rechtstreekse gevolg is van deze mishandelende gedragingen.
De raadsman baseert zijn standpunt op de bevindingen van de onderzoeken van het NFI. Op basis van deze bevindingen is niet te herleiden dat het fatale letsel op 1 januari 2010 is toegebracht. Getuigen [getuige 4] en [getuige 6] hebben op 1 en 2 januari 2010 alleen een kapotte lip en een schram op het gezicht geconstateerd. Dit terwijl uit het wonddateringsonderzoek blijkt dat sprake was van meer letsel wat is toegebracht 4- 6 uren voor het overlijden van [slachtoffer]. Volgens de raadsman kom je bij een berekening van de tijd tussen het gevecht en de dood er op uit dat de dood niet de oorzaak kan zijn van het gevecht.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het slachtoffer mogelijk is overleden ten gevolge van een andere vechtpartij of van een val. Het krakerspand was vrij toegankelijk voor een scala aan personen, zoals drugsgebruikers, passanten, kwaadwillenden en krakers. Uit verklaringen van getuigen blijkt bovendien dat er in en rond het huis een gewelddadige sfeer hing. Het is mogelijk dat na de avond van 1 januari 2010 een andere vechtpartij heeft plaatsgevonden en het slachtoffer door toedoen van anderen is overleden. De raadsman verwijst hierbij naar een uitspraak van de Rechtbank Maastricht met LJN AO4212.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.3.2
Op grond van de getuigenverklaringen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is overleden tussen het moment dat [getuige 4] het pand heeft verlaten op 2 januari 2010 na 11.30 uur en hij [slachtoffer] dood heeft gevonden op 3 januari 2010 omstreeks 22:00 uur. Uit de verklaring van [getuige 6] in samenhang bezien met de aanhouding van [verdachte] in de Albert Heijn, kan immers worden geconcludeerd dat [getuige 4] het pand na 11:30 uur heeft verlaten op 2 januari 2010. Hoewel [getuige 4] verschillend verklaart over het tijdstip dat hij ontdekte dat [slachtoffer] was overleden, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat dit in ieder geval op 3 januari omstreeks 22:00 uur is geweest, nu dit tijdstip wordt bevestigd door een van de buren
4.3.3
Voorts blijkt uit het neuropathologisch onderzoek dat verdachte is overleden ten gevolge van een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies, waardoor herseninklemming is ontstaan dat de dood heeft veroorzaakt. Dit letsel is ontstaan bij leven en kan veroorzaakt zijn door een val of een hevige slag op het hoofd.
Causaliteit
4.3.4
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er in de nacht van 1 op 2 januari 2010 drie van elkaar te onderscheiden geweldsmomenten hebben plaatsgevonden in de woning aan de [A-straat] [nr 1] te [plaats], te weten eerst tussen [getuige 6] en [slachtoffer], later tussen [verdachte] en [medeverdachte] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds en ten slotte tussen [verdachte] en [slachtoffer].
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] bij het derde geweldsmoment fataal letsel is toegebracht ten gevolge waarvan de herseninklemming is ontstaan en [slachtoffer] is overleden. Uit de verklaring van getuige [getuige 6] blijkt dat tijdens het derde geweldsmoment op de avond van 1 op 2 januari 2010 zwaar geweld is uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer]. Verdachte [verdachte] schopt [slachtoffer] in zijn gezicht, waardoor [slachtoffer] van zijn stoel op de grond valt en blijft liggen. Vervolgens geeft [verdachte] [slachtoffer] meerdere vuistslagen in het gezicht en stampt hij [slachtoffer] meermalen op het gezicht. Zoals uit het hierna volgende zal blijken, is [slachtoffer] hierna niet meer opgestaan.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde handelingen de dood van [slachtoffer] hebben veroorzaakt, nu uit het neuropathologisch onderzoekt blijkt dat dergelijke geweldshandelingen op het hoofd het ontstaan van het fatale letsel kunnen verklaren. Op grond van de bevindingen van het neuropathologische onderzoek en van het wonddateringsonderzoek is niet uitgesloten, zoals bepleit door de verdediging, dat het letsel ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden, is ontstaan in de nacht van 1 op 2 januari 2010. De inschatting van de postmortale tijd houdt immers in dat het slachtoffer op 3 of 4 januari 2010 is overleden. De bevindingen van het neuropathologische onderzoek komen er op neer dat tussen de fatale hersenverwonding en de dood maximaal een of anderhalve dag is gelegen. Nu het gevecht plaatsvond in de nacht van 1 op 2 januari 2010 komt deze berekening derhalve eveneens uit op 3 januari 2010. Hiermee stroken deze bevindingen met de vaststelling dat het slachtoffer is overleden tussen 2 januari 2010 en 3 januari 2010. Het wonddateringsonderzoek maakt dit niet anders, nu de deskundige op zitting heeft aangegeven dat zijn bevindingen zeer wel kunnen stroken met die van het neuropathologisch onderzoek gegeven het feit dat het koud was en het slachtoffer bewusteloos. Dit betekent dat het verweer van de verdediging over het ontbreken van causaal verband wegens onmogelijkheid in de tijd is verworpen.
4.3.5.
De rechtbank acht het gezien het voorgaande niet aannemelijk dat [slachtoffer] tengevolge van een val of door geweld buiten het derde geweldsmoment is overleden. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat naast het tijdens het derde geweldsmoment toegebrachte letsel nog op een andere manier letsel is ontstaan of toegebracht aan [slachtoffer], dat heeft bijgedragen aan de fatale verwonding. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Gelet op de getuigenverklaringen van [getuige 6] en [getuige 4] is komen vast te staan dat [slachtoffer] bij het derde geweldsmoment op de grond terecht is gekomen en is blijven liggen. Zowel [getuige 6] als [getuige 4] verklaren dat [slachtoffer] nog steeds op de grond lag toen zij het pand verlieten in de ochtend van 2 januari 2010. Uit de verklaringen van [getuige 6] blijkt dat [slachtoffer] weliswaar een klein stukje is versleept door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], maar dat hij nog steeds in de achterkamer lag. Ook blijkt uit de verklaringen dat [slachtoffer] was toegedekt door [getuige 4] en verdachten op 2 januari 2010. [slachtoffer] heeft die ochtend alleen nog zwaar geademd en gesnurkt, hetgeen volgens de deskundige arts en patholoog B. Kubat kan optreden in het proces van geleidelijke verstoring van het bewustzijn bij toenemende druk bij de hersenstam. [getuige 4] verklaart dat hij [slachtoffer] op 3 januari 2010 nog steeds op de grond zag liggen en dat hij zag [slachtoffer] dood was en ook getuige [getuige 1] heeft het lichaam van [slachtoffer] op 4 januari 2010 toegedekt en liggend op de vloer in de achterkamer aangetroffen.
Nu [slachtoffer] na het derde geweldsmoment op de grond terecht is gekomen en is blijven liggen tot hij is overleden, is uitgesloten dat hij nog een keer is gevallen. Het dossier bevat voorts geen aanwijzingen dat een andere persoon in de woning in de [A-straat] is geweest en tegen [slachtoffer], die gewond of dood en toegedekt in de achterkamer op de grond lag, geweld heeft toegepast.
Medeplegen
- 4.3.6.
De rechtbank is van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte het geweld dat het fatale letsel heeft veroorzaakt, samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft toegepast. De rechtbank is, met andere woorden en anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het toebrengen van het fatale letsel aan [slachtoffer] in het derde geweldmoment. Niet is komen vast te staan dat hij feitelijk heeft meegedaan aan dit geweld. Uit de verklaring van getuige [getuige 6] blijkt immers niet dat [medeverdachte] in de derde fase geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer]. Voorts blijkt uit voornoemde verklaring wel dat [medeverdachte] tijdens het derde geweldsmoment tegen verdachte heeft gezegd dat hij [slachtoffer] met rust moest laten. De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] zich net voldoende heeft gedistantieerd, ondanks het gezamenlijke optreden tevoren en de volgende ochtend, zodat geen sprake is van medeplegen.
- 4.3.7.
Hoewel naar oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat medeverdachte [medeverdachte] in het tweede gevechtsmoment [slachtoffer] tegen het gezicht heeft geschopt, is niet komen vast te staan dat deze trap het fatale letsel mede heeft veroorzaakt. De rechtbank acht hierbij van belang dat [slachtoffer] na deze trap weer is gaan zitten en heeft gepraat en dat daarna door verdachte fors geweld is toegepast tegen zijn hoofd waardoor in ieder geval het fatale letsel is ontstaan.
Opzet
- 4.3.8.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijke opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is waarin vitale organen, de hersenen, zich bevinden, en dat geweld tegen het hoofd fatale gevolgen kan hebben. Met het toepassen van fors geweld tegen het hoofd, zoals stompen en schoppen, bestaat de aanmerkelijke kans dat letsel wordt toegebracht dat uiteindelijk kan leiden tot de dood. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard door meermalen, gericht en met kracht te stompen en te schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer].
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2010 tot 4 januari 2010 te [plaats], in perceel
[A-straat] [nr 1] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen krachtig uitwendig inwerkend botsend (stompen en schoppen en trappen) geweld tegen het hoofd van die [slachtoffer] uit geoefend, waardoor die [slachtoffer]
herseninklemming heeft opgelopen tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de onder 3 genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie acht een zware straf passend nu het gaat om zwaar geweld en een volstrekt zinloze daad met als gevolg de dood van het slachtoffer. Alleen een forse vrijheidsbenemende straf kan de maatschappij beschermen tegen verdere geweldsuitbarstingen van verdachte in de toekomst.
Beslag
Bij dit vonnis is als bijlage 1 een beslaglijst gehecht.
De officier van justitie stelt voor om ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp onder nummer 1 van voornoemde beslaglijst teruggave te gelasten aan de uitgevende instantie.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert geen strafmaatverweer.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Deze straf is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zonder dat daartoe aanleiding bestond het slachtoffer, met wie hij in een pand alcohol aan het drinken was, zodanig ernstig mishandeld dat het slachtoffer ten gevolge daarvan uiteindelijk is overleden. Verdachte heeft zich na de mishandeling niet meer om het slachtoffer bekommerd en hem liggend en gewond achtergelaten in de woning. Verdachte heeft met zijn handelen op een brute wijze een einde gemaakt aan het leven van een drieëntwintigjarige jongen die nog een toekomst voor zich had. Bovendien heeft hij de nabestaanden van het slachtoffer hun dierbare ontnomen en daarmee onherstelbaar leed toegebracht. Ter terechtzitting van 8 juli 2010 heeft de rechtbank een schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer voorgelezen waaruit blijkt wat de gevolgen voor haar zijn. Verdachte heeft door dit feit te plegen bovendien een grote schok en veel angst in de gehele samenleving veroorzaakt. De rechtbank rekent het bovenstaande verdachte zeer zwaar aan.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur noodzakelijk om de samenleving tegen verdachte te beschermen. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de duur van de gevangenisstraf rekening gehouden met de strafoplegging in vergelijkbare strafzaken. Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van medeplegen en verdachte voorwaardelijke opzet heeft gehad bij de doodslag, ziet zij hierin aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
- *
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- *
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van het in beslag genomen voorwerp onder nummer 1 van de beslaglijst die als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.E. Sijsma, voorzitter,
mrs. H.J. Bunjes en J.P.C. van Dam van Isselt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2010.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
- i.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010002790-2 van 4 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. A 0022 e.v.), inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisanten.
ii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010002790 van 8 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. A 0028 e.v.), inhoudende de verklaring van voornoemd verbalisant.
iii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010002790 van 7 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. A 0032), inhoudende de verklaring van voornoemd verbalisant.
iv Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010002790 van 13 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pag. A 0061 e.v.), inhoudende de verklaring van voornoemd verbalisant.
- v.
Een proces-verbaal onderzoek 13 NOTO van 25 juni 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pag. C 0078 e.v.), inhoudende de verklaring van voornoemd verbalisant.
vi Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010002790 van 20 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pag. B 0168 e.v.), inhoudende de verklaring van [getuige 5].
vii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010002790 van 12 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pag. B 0015 e.v.), inhoudende de verklaring van [getuige 4].
viii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010002790 van 26 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pag. B 0158 e.v.), inhoudende de verklaring van [getuige 4].
ix Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010002790 van 19 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] (doorgenummerde pag. A0126), inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
- x.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 12 februari 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 4]. (niet genummerd.)
xi Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2010002790-10 van 5 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11] (doorgenummerde pag. B 0065 e.v.), inhoudende de verklaring van voornoemde verbalisant.
xii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010002790 van 7 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 13] (doorgenummerde pag. B 0067 e.v.), inhoudende de verklaring van [getuige 3]
xiii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010002790 van 13 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. B 0051 e.v.), inhoudende de verklaring van [getuige 6].
xiv Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 22 januari 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 6] ( niet genummerd.)
xv Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010002790 van 11 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. B 0026 e.v.), inhoudende de verklaring van [getuige 6].
xvi Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 22 januari 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van getuige [getuige 6] ( niet genummerd.)
xvii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010002790 van 11 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. B 0026 e.v.), inhoudende de verklaring van [getuige 6].
xviii Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010002790 van 13 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. B 0051 e.v.), inhoudende de verklaring van [getuige 6].
xix Een proces-verbaal uitkijken beelden met nummer 2010002790 van 19 januari 2010, in de wettelijke vorm[0] opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] (doorgenummerde pag. A 0135 e.v.), inhoudende de verklaring van voornoemd verbalisant.
xx Een verslag betreffende een niet natuurlijke dood d.d. 5 januari 2010, opgemaakt door lijkschouwer M. van der Meulen (doorgenummerde pagina F 0004 e.v.), inhoudende de verklaring van voornoemd lijkschouwer en met als bijlage: schouwverslag.
xxi Uit- en inwendige schouwing, bijlage 1 bij een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 28 mei 2010, nummer 2010.01.05.001, opgemaakt door arts en patholoog dr. V. Sjoerdjbalie - Maikoe (doorgenummerde pagina F 0079 e.v.) , inhoudende de verklaring van voornoemd arts en patholoog
xxii Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 28 mei 2010, nummer 2010.01.05.001, opgemaakt door arts en patholoog dr. V. Sjoerdjbalie - Maikoe (doorgenummerde pagina F 0079 e.v.) , inhoudende de verklaring van voornoemde arts en patholoog en met als bijlagen: bijlage 1: Uit-en inwendige schouwing, bijlage 2: rapport alcohol- en toxicologisch onderzoek, bijlage 3: rapport wonddateringsonderzoek en bijlage 4: rapport neuro-pathologisch onderzoek NFI.
xxiii De verklaring die de deskundige arts en patholoog B. Kubat op de terechtzitting d.d. 8 juli 2010 heeft afgelegd.
xxiv Een geautoriseerd verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 februari 2010, met nummer: TFI10-65008 opgemaakt door klinisch patholoog dr. F.R.W. van de Goot (doorgenummerde pagina F 0096 e.v.), inhoudende de verklaring van voornoemd klinisch patholoog en opgenomen als bijlage 3 bij het verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 28 mei 2010, nummer 2010.01.05.001 en het verslag van het Centrum voor Forensische Pathologie met nummer: TFI10-65008, opgemaakt door klinisch patholoog dr. F.R.W. van de Goot en ter terechtzitting d.d. 8 juli 2010 overgelegd.
xxv De verklaring die de deskundige klinisch patholoog dr. F.R.W. van de Goot op de terechtzitting d.d. 8 juli 2010 heeft afgelegd.