Rb. Dordrecht, 24-04-2008, nr. 11/500701-07, 710962-07 ( tul )
ECLI:NL:RBDOR:2008:BD0512
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
24-04-2008
- Zaaknummer
11/500701-07, 710962-07 ( tul )
- LJN
BD0512
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2008:BD0512, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 24‑04‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 24‑04‑2008
Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt verdachte wegens poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast toewijzing van TUL. Overweging ten aanzien van voorwaardelijke opzet op de dood.
Partij(en)
RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer : 11/500701-07 en 11/710962-07 (TUL)
Zittingsdatum : 10 april 2008
Uitspraak : 24 april 2008
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1984,
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste dat
hij op of omstreeks 28 december 2007 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met
dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer]
- -
tegen/in zijn rug heeft/hebben geslagen en/of geduwd en/of getrapt en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag)
- -
(achter) op/in zijn nek heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- -
(met kracht) in zijn zij en/of tegen zijn lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of
- -
(met kracht) tegen zijn hoofd heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2007 te Dordrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer]
- -
tegen/in zijn rug heeft/hebben geslagen en/of geduwd en/of getrapt en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag)
- -
(achter) op/in zijn nek heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- -
(met kracht) in zijn zij en/of tegen zijn lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of
- -
(met kracht) tegen zijn hoofd heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
MEER SUBSIDIAIR: voorzover het subsidiaire niet tot veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 december 2007 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend, een persoon, [slachtoffer], opzettelijk tegen zijn rug heeft geslagen en/of geduwd
en/of getrapt (waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of (vervolgens) (met kracht) tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam (zijn nek en/of zijn ribben en/of zijn zij) heeft geschopt en/of geslagen, tengevolge waarvan [slachtoffer] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. De voorvragen
2.1
De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2
De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4
De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3.2
De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
primair
op 28 december 2007 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen die [slachtoffer]
- -
tegen/in zijn rug heeft geslagen of getrapt en terwijl die [slachtoffer] op de grond lag
- -
achterop/in zijn nek heeft geslagen en/of gestompt en
- -
met kracht in zijn zij en tegen zijn lichaam heeft getrapt en/of geschopt en
- -
met kracht tegen zijn hoofd heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.2
De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3
Nadere bewijsoverweging
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar gedeelte van het menselijk lichaam is, waarbij in geval van geweld het gevolg niet zelden fataal kan zijn. Bij trappen tegen het hoofd met geschoeide voet is altijd de reële mogelijkheid aanwezig dat de dood kan intreden.
Op grond hiervan en gegeven de aard van het door de verdachte gepleegde geweld, door de getuigen omschreven als het “met kracht trappen”, het liggende slachtoffer werd door het geweld zelfs van zijn plaats geschopt, “ongenadig doortrappen” en “het is een wonder dat hij het overleefd heeft”, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte met het plegen van dit geweld tegen het slachtoffer welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met het voor poging tot doodslag vereiste opzet.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
POGING TOT DOODSLAG
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1
Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 28 december 2007 geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. Toen het slachtoffer op de grond lag heeft verdachte het slachtoffer op/in zijn nek getrapt en/of geschopt, met kracht in zijn zij en zijn lichaam getrapt en/of geschopt en met kracht tegen zijn hoofd geschopt en getrapt.
Omstanders hebben verklaard dat er sprake was van grof geweld, van trappen met kracht en “ongenadig doortrappen”. De mate van geweld wordt ook geïllustreerd door een getuige die heeft verklaard dat het een wonder is dat het slachtoffer het heeft overleefd.
Dat het door verdachte beoogde gevolg niet is ingetreden, is absoluut niet de verdienste geweest van verdachte, maar louter te danken aan de toevallige omstandigheid dat het letsel relatief gering is gebleven.
Dit soort feiten veroorzaakt niet alleen lichamelijk letsel en psychisch leed bij het slachtoffer; er ontstaan daardoor ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan, temeer daar hij ter zitting geen blijk heeft gegeven van besef ten aanzien van de reikwijdte en de gevolgen van zijn daad.
De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op de voorlichtingsrapportage van de reclassering en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie. Volgens dit uittreksel is verdachte in het verleden veelvuldig door de strafrechter veroordeeld, onder meer voor geweldsgerelateerde delicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Verdachte liep zelfs nog in een proeftijd van een in juli 2007 voorwaardelijk opgelegde straf.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
Met de oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
7.2
De vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling.
Verdachte is door de politierechter in deze rechtbank bij onherroepelijk geworden vonnis van 7 juli 2007 onder parketnummer 11/710962-07 veroordeeld tot onder meer gevangenisstraf van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De proeftijd is ingegaan op 19 juli 2007.
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Hij heeft derhalve de algemene voorwaarde niet nageleefd.
De rechtbank ziet daarin -met name gelet op de aard en de ernst van dit feit- voldoende aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen van het Wetboek van Strafrecht:
14a, 14b, 14c, 45 en 287, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 18 MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 7 juli 2007 onder parketnummer 11/710962-07, te weten
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 WEKEN.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. M.R.J. Schönfeld en mr. S. Gaertman, rechters,
in tegenwoordigheid van P.J.F.M. Vermaat,griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2008.