Rb. Gelderland, 10-05-2016, nr. AWB - 15 , 7355
ECLI:NL:RBGEL:2016:6181, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
10-05-2016
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 7355
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2016:6181, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 10‑05‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2017:1997, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 10‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Er is sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/7355
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[B.V.'s] , beiden gevestigd te Arnhem, eisers
(gemachtigde: mr. E.T. de Jong),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], gevestigd te Arnhem (gemachtigde: mr. S. Oord).
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 27 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2016. Namens eisers is
[naam 1] verschenen, bijgestaan door mr. E.T. de Jong. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Verhoeven. Namens de derde-partij is [naam 2] verschenen met mr. S. Oord.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit is aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het veranderen en vergroten van een bijbehorend bouwwerk bij een tandartsenpraktijk aan [adres].
2. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan “Sonsbeekkwartier-Vogelwijk”. Het bouwplan past niet binnen de bestemming “gemengd” omdat het bouwplan buiten het daarin opgenomen bouwblok ligt. Een binnenplanse afwijking is niet mogelijk.
3. Verweerder heeft desondanks een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2° van de Wabo in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan zijn “Beleidsregels voor toepassing van de planologische afwijkingsmogelijkheden op grond van artikel 4, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht”. Voor een bijbehorend bouwwerk is in de beleidsregels als voorwaarde opgenomen dat alleen toepassing wordt gegeven aan artikel 4, Bijlage II van het Bor indien dat ruimtelijk en planologisch aanvaardbaar wordt geacht.
3. Eisers betogen dat verweerder niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen omdat het bouwplan ruimtelijk en planologische niet aanvaardbaar is. Het bouwplan heeft voor het kinderdagverblijf tot gevolg dat direct voor een van de ruimten een muur wordt geplaatst zodat geen sprake meer is van vrij uitzicht. Daarnaast neemt de muur ook licht weg en betekent de uitbreiding een inbreuk op de privacy.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Bij zijn beslissing om al dan niet gebruik te maken van de bevoegdheid om toepassing te geven aan artikel 4, Bijlage II van het Bor heeft verweerder beleidsvrijheid. Reden voor de bestuursrechter om die beslissing terughoudend te toetsen. Deze toets houdt in dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om een omgevingsvergunning voor het strijdige gebruik te verlenen. Verweerder dient hierbij de betrokken belangen, waaronder naast de belangen van de derde-partij ook de belangen van eisers, tegen elkaar af te wegen.
5. Verweerder is van oordeel dat de gevraagde omgevingsvergunning ruimtelijk en planologische aanvaardbaar is. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in het bouwplan zoveel mogelijk rekening is gehouden met de zichtlijnen vanuit de naburige panden. Gelet op de zichtlijnen en de onderlinge afstanden tussen vensters en muren in vergelijking met de huidige situatie is geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van uitzicht of lichttoetreding. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de verblijfsruimten (net als de buitenruimten) voor kinderen in het kinderdagverblijf zijn gelegen aan de straatzijde van de [straten]. Ook de onderhavige functies en het gebruik van de begane grondlaag, zijnde werklocatie en geen woonlocatie, maakt dat sprake is van een situatie waarin naar de mening van verweerder geen sprake is van een onaanvaardbare of onevenredige aantasting van de belangen van eisers. Van een onaanvaardbare aantasting van de privacy en de gebruiksmogelijkheden is geen sprake. Verder heeft verweerder overwogen dat er niet zoiets bestaat als blijvend recht op vrij uitzicht. Verweerder heeft de belangen van de derde-partij bij het realiseren van de uitbreiding van de tandartsenpraktijk groter geacht dan de belangen van eisers bij het weigeren van de omgevingsvergunning en het behouden van het bestaande uitzicht. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de gevraagde omgevingsvergunning ruimtelijk en planologische aanvaardbaar is. De beroepsgrond faalt.
6. Eisers betogen voorts dat verweerder de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen. Er is sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de realisering van het bouwplan in de weg staat. Het perceel waarop het tandheelkundig centrum en het kinderdagverblijf staan is deels in eigendom van eisers en deels van de derde-partij. Het betrokken pand en het pand van eisers maken deel uit van één Vereniging van Eigenaars (hierna: VvE). Vaststaat dat de VvE, gelet op het meerderheidsbelang van eisers, geen toestemming zal verlenen voor de realisatie van het bouwplan, aldus eiser.
7. Verweerder voert aan dat pas na het nemen van het bestreden besluit, op 4 november 2015, een vergadering van de VvE heeft plaatsgehad waarin is besloten geen toestemming te verlenen voor het bouwplan. Naar mening van verweerder was daarom ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:382, is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.
9. De rechtbank is van oordeel dat in deze specifieke situatie sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan het verlenen van de omgevingsvergunning in de weg staat. Er is hier sprake van een andere situatie dan die waarop de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3359, betrekking heeft. In de voorliggende procedure is sprake van een VvE met twee leden, namelijk eisers en de derde-partij, waarbij eisers over een meerderheidsbelang beschikken. Ook ten tijde van het bestreden besluit kon verweerder er gelet op de procesopstelling van eisers vanuit gaan dat de benodigde toestemming er niet zou komen. Dat betekent dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Immers zonder toestemming van de VvE mag de grond waarop het bouwplan betrekking heeft niet worden gebruikt. Het feit dat er altijd een gang naar de civiele rechter mogelijk is, laat onverlet dat de privaatrechtelijke belemmering thans evident is. De beroepsgrond slaagt.
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door de aanvraag van de derde-partij voor een omgevingsvergunning van 12 februari 2015 af te wijzen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 voor de beroepsprocedure (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).
Daarnaast stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarprocedure ook vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van
€ 496 en een wegingsfactor 1). Van overige kosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
verklaart het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gegrond;
- -
herroept het primaire besluit;
- -
wijst de aanvraag om omgevingsvergunning af;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.984;
- -
draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 331 aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |