Rb. 's-Gravenhage, 16-03-2009, nr. AWB 07/3382 VPB
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2402, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
16-03-2009
- Zaaknummer
AWB 07/3382 VPB
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2402, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 16‑03‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1165, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2009/1058
Uitspraak 16‑03‑2009
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Vergrijpboete. Voor een zelfstandige fiscaalrechtelijke kwalificatie van civielrechtelijk verbintenissen is alleen plaats als dat de gevolgen van datgene waartoe de partijen zich hebben verbonden fiscaalrechtelijk niet aanvaardbaar zijn gezien het economische resultaat ervan en gelet op de strekking van de belastingwet. Betalingen waarvoor feitelijk geen tegenprestatie is geleverd, maar die wel een zakelijk karakter hebben, zijn van de winst aftrekbaar indien en voorzover zij zijn gedaan aan vennootschappen die geen aandeelhouder zijn van de belastingplichtige. Facturen voor niet verrichte activiteiten maar waaruit wel blijkt tot welke debiteur hij is gericht en van welke crediteur hij afkomstig is en die ertoe strekt dat het gefactureerde bedrag daadwerkelijk door de debiteur aan de crediteur zal worden of is betaald, kan niet worden aangemerkt als een valse factuur.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3382 VPB
Uitspraakdatum: 16 maart 2009
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft eiseres voor het boekjaar 2000 een navorderingsaanslag vennoot-schapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 467.405 (€ 212.099) (hierna: de navorderingsaanslag). Gelijktijdig met de navorderingsaanslag heeft verweerder bij afzonderlijke, op het aanslagbiljet vermelde beschikkingen een vergrijpboete van ƒ 161.090 (€ 73.099) opgelegd (hierna: de boetebeschikking), heffingsrente tot een bedrag van ƒ 33.468 (€ 15.187) in rekening gebracht (hierna: de beschikking heffingsrente) en de beschikking van 20 november 2002, waarbij het verlies voor 2000 is vastgesteld op
ƒ 922.703 (€ 418.418), herzien en daarbij het verlies voor 2000 vastgesteld op nihil (hierna: de verliesherzieningsbeschikking).
1.2 Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag, de verliesher-zieningsbeschikking, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente.
1.3 Bij in één geschrift verenigde uitspraken van 28 maart 2007 heeft verweerder het bezwaar tegen de navorderingsaanslag afgewezen. In de afwijzing ligt de ongegrondver-klaring van de bezwaren tegen de verliesherzieningsbeschikking en de beschikking heffings-rente besloten. Bij uitspraak van 28 april 2007, gemotiveerd bij brief van 2 maart 2007, heeft verweerder het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond verklaard en de boete verminderd tot ƒ 80.545 (€ 36.550).
1.4 Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar bij brief van 8 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank op 9 mei 2007, beroep ingesteld.
1.5 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6 Eiseres heeft een conclusie van repliek en verweerder heeft een conclusie van dupliek ingediend.
1.7 Vóór het onderzoek ter zitting heeft eiseres een schriftelijke reactie op de conclusie van dupliek aan de rechtbank gezonden. Dit nadere stuk is door de rechtbank in afschrift verstrekt aan verweerder,
1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009 te Den Haag. Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door [B], [C], [D] en [E]. Namens verweerder zijn [F], [G] en [H] verschenen.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres exploiteert een glashandel. De aandelen van eiseres waren tot 28 december 1999 in handen van [I] b.v., de persoonlijke houdstermaatschappij van [J]. Op 28 december 1999 heeft [I] b.v. 30 percent van de aandelen in eiseres verkocht aan [K] b.v., de persoonlijke houdstermaat-schappij van [L] en eveneens 30 percent van de aandelen in eiseres verkocht aan [M] b.v., de persoonlijke houdstermaatschappij van [N].
2.2 Vóór de onder 2.1. genoemde aandelenverkopen hebben [J], [L] en [N] een nieuw procedé voor het aanbrengen van een antireflectiecoating op voor de glastuinbouw bestemd glas ontwikkeld. Nadat zij een haalbaarheidsonderzoek hadden laten uitvoeren, hebben zij besloten de productie van het gecoate glas te laten plaatsvinden in Polen. Daartoe is een vennootschap naar Pools recht opgericht: [X] [O]. (hierna: [O]). De aandelen in [O] worden in 2000 verworven door [Q] b.v., een 100% deelneming van [I] b.v., voor 37%, [M] b.v. voor 23%, [K] b.v. voor 23%, [R] b.v., de persoonlijke houdstermaatschappij van [S], voor 12% en [T] Beheer b.v., de persoonlijke houdstermaatschappij van [T] voor 5%. [T], die de Poolse nationaliteit heeft, is benoemd tot directeur van [O].
2.3 Voor de in Polen op te zetten productielijn was een coatingmachine nodig. Over de aanschaf en levering daarvan hebben [J] en [L] onderhandelingen gevoerd met de in Duitsland gevestigde onderneming [U] GmbH. De onderhandelingen resulteerden in een contract dat op 13 december 1999 is ondertekend door [U GmbH] als verkoper en [O] als koper. Daarin verbond de verkoper zich een coatingmachine te leveren voor een prijs van DM 31.000.000 (€ 15.850.048), exclusief omzetbelasting. Koper verbond zich twee aanbetalingen te doen van elk DM 4.650.000 (€ 2.377.507) vóór 15 april 2000, onderscheidenlijk 15 mei 2000.
2.4 Na het afsluiten van de onderhandelingen zijn [V] en eiseres een "commission agreement" aangegaan. Daarbij is overeengekomen dat [V], zodra zij de aanbetalingen voor de coatingmachine zou hebben ontvangen, tweemaal een bedrag van DM 750.000, dus in totaal DM 1.500.000 aan eiseres zou betalen. In dit agreement, dat door eiseres is onder-tekend op 3 april 2000, is onder meer het volgende vermeld:
"[W] had assisted [V] in the negotiation in successfully obtaining the CONTRACT B.006535.01.01.01.01 dated DEC. 13, 1999
- hereinafter designated as CONTRACT -
Because of this, [V] and [W] have agreed as follows
- hereinafter designated as AGREEMENT -
1. [V] agrees to pay in total to [W]
DM 1,500,000
(in words: DM On Million Five Hundred Thousand only)
As a sales commission for the CONTRACT.
2. The payment wil be made as follows:
1st paymant of DM 750,000.00
will be paid as soon as [V] has received the first down payments on their account according to the CONTRACT paragraph 4.1.1
2nd payment of DM 750,000.00
will be paid as soon as [V] has received the second down payments on their account according to the CONTRACT paragraph 4.1.2 and has received the Letter of Credit according to the CONTRACT paragraph 4.2."
2.5 Op 13 juli 2000 heeft de rechtsopvolger van [U GmbH] de sales commission, vermeld in het onder 2.4. genoemde contract, van DM 1.500.000 (€ 766.938) (hierna: de sales commission), betaald aan eiseres. Van de sales commission heeft eiseres een gedeelte, groot ƒ 1.390.108,56 (€ 630.803,74), doorbetaald aan de aandeelhouders van [O]. Dit bedrag is als volgt (afgerond) verdeeld:
tabel 1
Het restant van de sales commission, groot ƒ 300.000 (€ 136.134), heeft eiseres zelf gehouden, naar zij stelt ter dekking van de kosten van door haar ten behoeve van [O] uitgevoerde werkzaamheden. Dit bedrag is later verantwoord onder de buitengewone baten in de winst- en verliesrekening van eiseres voor het jaar 2000. De aandeelhouders van [O] hebben de van eiseres ontvangen bedragen van in totaal ƒ 1.390.108,56 (€ 630.803,74) doorbetaald aan [O], die deze bedragen heeft geboekt als stortingen op aandelen.
2.6 Ter zake van de onder 2.5 genoemde betalingen zijn facturen opgemaakt. Eiseres heeft twee facturen uitgereikt aan de rechtsopvolger van [U GmbH], elk voor een bedrag van DM 750.000 (€ 383.469). De aandeelhouders van [O] hebben voor de onder 2.5. vermelde bedragen facturen uitgereikt aan eiseres. [O] heeft voor dezelfde bedragen facturen uitgereikt aan de aandeelhouders.
2.7 [U GmbH] heeft aan [O] een coatingmachine geleverd die niet aan de eisen voldeed. De productie van gecoat glas is daardoor mislukt.
2.8 Verweerder heeft een boekenonderzoek bij eiseres ingesteld, dat is aangevangen op 17 november 2004 en waarvan op 6 juni 2006 een rapport (hierna: het controlerapport) is uitgebracht. Naar aanleiding van de in het controlerapport vermelde bevindingen heeft verweerder de belastbare winst volgens de aangifte gecorrigeerd met ƒ 1.390.108 tot een bedrag van ƒ 467.405 en de hier in geschil zijnde navorderingsaanslag opgelegd en de onder 1.1 genoemde beschikkingen gegeven.
3 Geschil
3.1 In geschil is of en in hoeverre de sales commission, voor zover deze is doorbetaald aan de aandeelhouders van [O], tot de winst van eisers voor het jaar 2000 behoort. Indien de rechtbank oordeelt dat de navorderingsaanslag geheel of gedeeltelijk in stand blijft, is voorts in geschil of het aan opzet of grove schuld van eiseres is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
3.2 Eiseres beantwoordt de in geschil zijnde vragen ontkennend en voert daartoe -samengevat - het volgende aan.
De sales commission is een door de verkoper ([U GmbH]) verleende korting op de koopprijs van de coatingmachine. Deze commissie behoorde ten goede te komen en is ook grotendeels ten goede gekomen aan de koper ([O]). Alleen het niet door eiseres doorbetaalde gedeelte van de sales comission van ƒ 300.000 (€ 136.134) behoort tot de belastbare winst van eiser-es. Dat het om een korting ging die het resultaat was van de onderhandelingen met [U GmbH], blijkt uit de correspondentie, telefoonnotities en andere vastleggingen van de betrokkenen. De korting is op verzoek van [U GmbH] vormgegeven als een commissie omdat een commis-sie de omzet van [U GmbH] niet verlaagde. Er werd destijds onderhandeld over de overname van [U GmbH]; in dat kader had [U GmbH] belang bij een zo hoog mogelijke omzet. De korting is niet direct op de kostprijs van de coatingmachine in mindering gebracht, maar is via eiser-es en de aandeelhouders van [O] aan [O] uitbetaald. Deze administratieve verwerking van de korting bood [O] de mogelijkheid om meer vreemd vermogen aan te trekken. Zou de korting wel op de kostprijs van de coatingmachine in mindering zijn gebracht, dan had [O] eerder door haar ingediende aanvragen van financiering en van vergunningen opnieuw moeten indienen. Dit vonden de betrokkenen ongewenst omdat zij zo snel mogelijk met de produc-tie van gecoat glas wilden beginnen en geen vertragingen konden gebruiken. De beslissing om de door haar ontvangen bedragen te boeken als stortingen op aandelen, heeft [O] zonder medeweten van eiseres genomen. De reden voor deze manier van boeken was dat de Poolse bank verhoging van eigen vermogen van [O] eiste. Zo de rechtbank beslist dat de sales commission tot de winst van eiseres behoort, dienen daarop de betalingen die eiseres heeft gedaan aan de aandeelhouders van [O] in mindering te worden gebracht. Voorts dient in dat geval de winst te worden toegerekend aan het boekjaar 1999 omdat het onder 2.4. genoemde commission agreement in dat jaar tot stand is gekomen.
Van opzet of grove schuld is geen sprake omdat het standpunt van eiseres dat de sales commission, voor zover doorbetaald aan de aandeelhouders van [O], niet tot haar winst behoorde, ook al zou dit onjuist blijken te zijn, nochtans pleitbaar is. Voorts heeft eiseres, anders dan verweerder stelt, geen valse facturen opgemaakt of gebruikt.
3.3 Verweerder beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en voert daartoe -samengevat - het volgende aan. De sales commission is een redelijke en te rechtvaardigen tegenprestatie voor door eiseres ten behoeve van [U GmbH] bij de totstandkoming van het contract geleverde diensten. Eiseres onderbouwt haar stelling, dat het voor betrokkenen duidelijk was dat met [U GmbH] een korting was overeengekomen, niet met bewijs. De verklaringen die [L], [N] en D hebben afgelegd, ondersteunen deze stelling niet. De onder 2.6 genoemde facturen zijn vals. De prestaties waarvoor de facturen zijn uitgeschreven, zijn niet verricht. Bovendien zijn sommige facturen geantedateerd. Het onder 2.4 genoemde commission agreement is duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in werkelijkheid iets anders is overeengekomen dat hetgeen uit het commission agreement blijkt. Ook haar stelling dat [U GmbH], omdat zij in een overname situatie verkeerde, wenste dat de betaling van DM 1.500.000 (€ 766.938) niet als korting, maar als commissie zou worden behandeld, onderbouwt eiseres niet met bewijs. Haar stelling dat het bestuur van [O] de wijze van (door-)betaling van de sales commission heeft bepaald, heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt. Het commission agreement is door eiseres op 3 april 2000 ondertekend. Uit de tekst blijkt dat het agreement pas na onderteke-ning door beide partijen van kracht zou worden. Derhalve behoort de sales commission tot de winst van 2000. De betalingen van eiseres aan de aandeelhouders van [O] zijn geen zake-lijke uitgaven, doch winstuitdelingen die niet in mindering op de winst van eiseres kunnen worden gebracht.
Van een pleitbaar standpunt is geen sprake. Uit de feiten en de verklaringen volgt dat [J] en de accountant van eiseres de doorbetaling van de sales commission hebben opgezet en daar-voor valse facturen hebben opgemaakt. Zij moeten hebben geweten dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven.
3.4 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uit-spraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de boetebeschikking.
3.5 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
4.1 Voor een zelfstandige fiscaalrechtelijke kwalificatie van hetgeen [U GmbH] en eiser-es in het commission agreement zijn overeengekomen, met als consequentie daarvan andere fiscale gevolgen dan de gevolgen waartoe de contracterende partijen zich civielrechtelijk hebben verbonden, is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding, reeds omdat voor een dergelijke zelfstandige fiscale kwalificatie slechts plaats kan zijn in het zich hier niet voordoende geval dat de gevolgen waartoe de partijen zich civielrechtelijk hebben verbon-den fiscaalrechtelijk niet aanvaardbaar zijn gezien het economische resultaat ervan en gelet op de strekking van de belastingwet (vergelijk HR 15 december 1999, nr. 33 830, BNB 2000/126).
4.2 Naar het oordeel van de rechtbank is de betaling van DM 1.500.000 (€ 766.938) door [U GmbH] aan eiseres een vergoeding voor door eiseres aan [U GmbH] verleende diens-ten. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Op grond van het onder 2.4. geciteerde commission agreement was [U GmbH] verplicht aan eiseres een sales comis-sion van DM 1.500.000 (€ 766.938) te betalen voor de diensten die eiseres aan [U GmbH] heeft verleend bij de totstandkoming van het contract inzake de verkoop van de coating-machine door [U GmbH] aan [O]. Niets in het commission agreement wijst erop dat partijen, zoals eiseres stelt, in afwijking van de tekst van het agreement beoogden overéén te komen dat op de verkoopprijs van de coatingmachine een korting van DM 1.500.000 (€ 766.938) in mindering zou worden gebracht. Uit de stukken van het geding blijkt voorts dat [U GmbH] de sales comission overeenkomstig het bepaalde in het commission agreement aan eiseres heeft betaald. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd ter staving van haar stelling dat voor de vorm van een commissie is gekozen om [U GmbH] en [O] terwille te zijn in verband met omstan-digheden die los stonden van de koop en levering van de coatingmachine, heeft zij deze stelling niet aannemelijk gemaakt.
4.3 Het onder 4.2. gegeven oordeel vindt steun in de tot de gedingstukken behorende schriftelijke vastleggingen van verklaringen die [N], [L] , [T], [S] en [J] tegenover verweerder hebben afgelegd. Dat deze verklaringen niet op alle punten éénduidig zijn, staat hieraan niet in de weg. Zo de verklaringen, zoals eiseres heeft gesteld, onder druk zijn afgelegd, recht-vaardigt dit, wat daarvan ook zij, niet de gevolgtrekking dat daarin een onjuiste voorstelling van zaken wordt gegeven. Uit niets is gebleken dat [N], [L] , [T], [S] en [J] gedwongen werden of zich gedwongen hebben gevoeld tot het afleggen van verklaringen die niet strookten met hun waarneming van de feiten.
4.4 Voorts vindt het onder 4.2. gegeven oordeel steun in de omstandigheid dat eiseres naar eigen goeddunken over de ontvangen sales commision kon beschikken, nu zij een gedeelte daarvan, groot ƒ 300.000 (€ 136.134), zonder toestemming van degene die volgens eiseres de gerechtigde tot de sales commission was, heeft behouden.
4.5 Gelet op hetgeen onder 4.1. tot en met 4.4. is overwogen, behoort de sales commis-sion naar het oordeel van de rechtbank tot de belastbare winst van eiseres.
4.6 Naar het oordeel van de rechtbank behoort de sales commission tot de jaarwinst van het boekjaar 2000. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Volgens het commission agreement diende [U GmbH] de sales commission aan eiseres te betalen "as soon as [L GmhB] has received the first downpayments", onderscheidenlijk "the second down-payments", "on their account according tot the CONTRACT paragraph 4.1.1", onderschei-denlijk "paragraph 4.2". De voorwaarden van de betaling van respectievelijk de eerste en de tweede aanbetaling zijn in 2000 vervuld. Derhalve is het niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik om de sales commission, zoals eiseres bepleit, tot de jaarwinst van het boekjaar 1999 te rekenen.
4.7 Met betrekking tot de vraag of de doorbetalingen van in totaal ƒ 1.390.108,56
(€ 630.803,74) aan [M] b.v. [K] b.v. [T] b.v. [R b.v.] en [I] b.v. in mindering op de winst van eiseres kunnen worden gebracht, overweegt de rechtbank als volgt. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, leidt de rechtbank af dat de doorbetalingen aan [M] b.v. [K] b.v. [T] b.v. [R b.v.] en [I] b.v. (mede) hebben plaats gevonden met het oogmerk de productie van gecoat glas door [O] mogelijk te maken. In zoverre passen de doorbetalingen binnen de onderneming van eiseres (een glashandel) en hebben zij een zakelijke reden. Anderzijds houdt eiseres staande dat [M] b.v. [K] b.v. [T] b.v. [R b.v.] en [I] b.v. - in weerwil van hetgeen in de desbetreffende facturen is vermeld - geen tegenprestaties voor de betalingen hebben gele-verd. Dit wordt bevestigd door de onder 4.3. genoemde verklaringen [N], [L] , [T], [S] en [J]. Dit betekent dat [M] b.v. [K] b.v. [T] b.v. [R b.v.] en [I] b.v. de betalingen om niet hebben ontvangen. Wat betreft de vennootschappen die middellijk of onmiddellijk aandeelhouder van eiseres zijn ([M] b.v., [K] b.v. en [I] b.v), verbindt de rechtbank aan het vorenstaande de gevolgtrekking dat het motief dat eiseres voor de doorbetalingen had, in overheersende mate is gelegen is in het aandeelhouderschap van deze vennootschappen. De doorbetalingen aan [M] b.v., [K] b.v. en [I] b.v dienen daarom te worden aangemerkt als onttrekkingen ten behoeve van de aandeel-houders van eiseres, die niet ten laste van de belastbare winst van eiseres kunnen worden gebracht. Wat betreft de doorbetalingen aan vennootschappen die geen directe of indirecte aandeelhoudersrelatie met eiseres hebben en waarmee eiseres evenmin een directe of indi-recte aandeelhoudersrelatie heeft ([T] b.v. en [R b.v.]), is niet aannemelijk gemaakt dat daaraan een ander motief ten grondslag lag dan de hiervoor vermelde zakelijke reden (het mogelijk maken van de productie van gecoat glas in Polen). Deze doorbetalingen komen derhalve ten laste van de winst van eiseres.
4.8 Verweerder dient te aannemelijk te maken dat het aan het opzet of de grove schuld van eiseres is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Hierin is verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in overweging.
Indien het door eiseres ingenomen standpunt als pleitbaar moet worden aangemerkt, sluit zulks de aanwezigheid van grove schuld en opzet uit. Het door eiseres ingenomen standpunt is pleitbaar, indien niet kan worden gezegd dat eiseres door dat standpunt in te nemen dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Uit hetgeen verweerder dienaangaande heeft aangevoerd, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat van een lichtvaardig handelen van eiseres in de zo-even bedoelde zin sprake is geweest. Anders dan verweerder meent, brengt de omstandig-heid dat de prestaties ter zake waarvan eiseres facturen heeft opgemaakt voor niet verrichte activiteiten, niet mede dat deze facturen vals zijn. Een factuur behelst niet meer dan een uitnodiging aan een debiteur tot betaling van een bepaald bedrag aan de crediteur. Indien de op een factuur vermelde reden van de betalingsverplichting niet correct is, maakt dat de fac-tuur niet vals. Voldoende is dat uit de factuur blijkt tot welke debiteur hij is gericht en van welke crediteur hij afkomstig is, alsmede dat de factuur ertoe strekt dat het gefactureerde bedrag daadwerkelijk door de debiteur aan de crediteur zal worden of is betaald. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd maakt de rechtbank op dat het aan alle betrokke-nen duidelijk was dat de (door)betalingen ertoe strekten een groot deel van de sales commis-sion ten goede van [O] te laten komen en dat de op de facturen vermelde bedragen zijn be-taald en als betalingen dan wel ontvangsten zijn verantwoord. Niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres inkomsten jegens de fiscus heeft verzwegen en evenmin dat eiseres vragen van verweerder over de (doorbetaling van) de sales commission bewust onjuist of onvolledig heeft beantwoord.
4.9 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard, de navorderingsaanslag te worden verminderd tot één, berekend naar een belastbaar bedrag van (€ 212.099 - € 31.540 - € 75.697 =) € 104.862, de beschikking heffingsrente dienovereen-komstig te worden gewijzigd en de boetebeschikking te worden herroepen. De verliesher-zieningsbeschikking en de uitspraak op het daartegen gerichte bezwaar laat de rechtbank in stand.
5 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, een half punt voor het indienen van de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding.
5.2 Voor vergoeding van kosten van de behandeling van het bezwaar vindt de recht-bank geen aanleiding omdat niet is gesteld of gebleken dat daarom in de bezwaarfase is verzocht.
6 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op de bezwaren tegen de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente;
- vermindert de navorderingsaanslag tot één, berekend naar een belastbaar bedrag van € 104.862;
- draagt verweerder op de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig te herzien;
- herroept de boetebeschikking;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eiseres moet voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 16 maart 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uit-gesproken door mr. J.M. Vink, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. E.J.W. Heithuis, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.