Hof 's-Hertogenbosch, 16-12-2014, nr. HD 200.150.824/01
ECLI:NL:GHSHE:2014:5348
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-12-2014
- Zaaknummer
HD 200.150.824/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:5348, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑12‑2014; (Verwijzing na Hoge Raad)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1052, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Vordering in kort geding tot terugbetaling van teveel betaalde huur op grond van onverschuldigde betaling. Voorshands oordeel hof: verjaring vangt niet eerder aan dan op het moment dat de rechtsgrond voor de betaling komt te vervallen (in dit geval: vernietiging door het hof van het vonnis van de kantonrechter tot vaststelling van een nadere (hogere) huurprijs na verwijzing door de Hoge Raad).
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.150.824/01
arrest van 16 december 2014
in de zaak van
Pinoccio-restaurants B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellante,
hierna aan te duiden als Pinoccio,
advocaat: mr. S.V.M. Stevens te Nijmegen,
tegen
1. Bierbrouwerij de Leeuw B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
2. De Leeuw Beheer B.V.,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als respectievelijk BDL en De Leeuw Beheer, gezamenlijk: De Leeuw c.s.,
advocaat: mr. A.J. van Bergen te [plaats],
op het bij exploot van dagvaarding van 11 juli 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats [plaats] van 14 mei 2014, gewezen tussen Pinoccio als eiseres en De Leeuw als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 2906225 CV EXPL 14-3490)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met een grief en twee producties;
- de memorie van antwoord;
- het op 26 september 2014 gehouden pleidooi ter gelegenheid waarvan partijen pleitnota’s hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten is geen grief aangevoerd, zodat het hof deze feiten tot uitgangspunt van zijn oordeel zal nemen, zo nodig aangevuld met andere vaststaande feiten.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
- -
BDL verhuurt aan Momus II B.V. (hierna: Momus II) het pand aan het [adres 1] te [plaats]. De daaraan ten grondslag liggende huurovereenkomst is ingegaan op 1 maart 1984 voor de duur van 20 jaar, dus tot en met 28 februari 2004. De huurovereenkomst is aansluitend voor de duur van tien jaar voortgezet op grond van een optiebeding dat onderdeel uitmaakt van een tussen partijen op 25 maart 1987 overeengekomen aanhangsel bij eerdergenoemde huurovereenkomst;
- -
Bij vonnis van 28 december 2005 van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht heeft de kantonrechter op vordering van BDL de huurprijs van het gehuurde met ingang van 19 juli 2004 nader vastgesteld op € 91.905,57 (excl. btw) per jaar en Momus II veroordeeld om met ingang van 19 juli 2004 aan BDL het verschil te betalen tussen de nader vastgestelde huurprijs en de feitelijk betaalde huurprijs, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van voldoening;
- -
Bij appeldagvaarding van 30 januari 2006 heeft Momus II (voor zover thans van belang) gevorderd voornoemd vonnis te vernietigen en BDL te veroordelen tot (terug)betaling aan Momus II van een bedrag van € 120.550,45 ter zake van teveel betaalde huur over de periode van 1 maart 2004 tot en met 31 januari 2006, een bedrag van € 3.886,12 aan rente en een bedrag van € 3.847,93 aan proceskosten;
- -
Momus II heeft haar vordering uit hoofde van teveel betaalde huur en mogelijk toekomstig teveel betaalde huur bij akte van cessie van 31 oktober 2007 gecedeerd aan Pinoccio;
- -
Dit hof heeft bij eindarrest van 8 april 2008 (na een tussenarrest van 1 mei 2007) het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd;
- -
Bij arrest van 28 mei 2010 heeft de Hoge Raad voornoemde arresten van het hof vernietigd en de zaak voor verdere afdoening verwezen naar het hof Arnhem;
- -
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard eindarrest na verwijzing van 14 februari 2014 het vonnis van de kantonrechter van 28 december 2005 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van BDL tot nadere huurprijsvaststelling alsnog afgewezen en BDL veroordeeld tot betaling aan Momus II van een bedrag van € 124.398,38 (€ 120.550,45 ter zake van huur en € 3.847,93 ter zake van proceskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2006, alsmede tot betaling van proceskosten. Het hof heeft het meer of anders gevorderde afgewezen;
- -
BDL heeft het bedrag van € 124.398,38 voldaan.
3.2.
Pinoccio heeft in eerste aanleg in kort geding, voor zover thans van belang, (na eisvermindering) gevorderd De Leeuw c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 799.191,63 (bestaande uit een bedrag van € 688.581,71 ter zake van teveel betaalde huur over de periode van 1 februari 2006 tot en met 28 februari 2014 en een bedrag van € 110.609,02 ter zake van wettelijke rente over voornoemd bedrag tot en met 28 februari 2014), te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 799.191,63 minus de in dat bedrag besloten btw. Pinoccio heeft voorts gevorderd De Leeuw c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.1072,72 aan (buitengerechtelijke) advocaatkosten en de proceskosten, waaronder begrepen de deurwaarderskosten en de nakosten.
Pinoccio heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het door BDL op grond van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden betaalde bedrag ziet op de ten onrechte betaalde huurprijsverhoging over de periode van 1 maart 2004 tot en met 31 januari 2006. Momus II en in haar spoor Pinocchio hebben echter ook vanaf 1 februari 2006 tot en met 28 februari 2014 (steeds) te veel huur betaald aan BDL en op grond van voornoemd arrest is ook dat onverschuldigd gebeurd. Pinoccio berekent het bedrag wegens onverschuldigd betaalde huur over die periode op € 688.581,71. Pinoccio heeft zowel BDL als De Leeuw Beheer in rechte betrokken, omdat De Leeuw volgens haar een zogenoemde “403-verklaring” heeft afgegeven waardoor zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld van haar dochter BDL.
3.3.
De Leeuw c.s. hebben hiertegen, voor zover thans van belang, het verweer gevoerd dat de vordering van Pinoccio deels, te weten wat betreft de teveel betaalde huur over de periode van februari 2006 tot en met januari 2009, op grond van artikel 3:309 BW is verjaard.
3.4.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter als voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, De Leeuw c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Pinoccio van een bedrag van € 445.436,97 (incl. btw), zijnde de teveel betaalde huur over de periode van 1 februari 2009 tot en met 28 februari 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2009 over hetgeen Pinoccio vanaf die datum telkens onverschuldigd aan te hoge huur exclusief btw aan BDL heeft betaald, met dien verstande dat de wettelijke rente vanaf die datum voor het overige berekend wordt conform de door Pinoccio overgelegde productie 3 gehanteerde berekeningswijze. De kantonrechter heeft de vordering ter zake van teveel betaalde huur over de periode van februari 2006 tot en met januari 2009 afgewezen op de grond dat het beroep van De Leeuw c.s. dat de vordering van Pinoccio wat betreft dat deel is verjaard. De kantonrechter heeft De Leeuw c.s. voorts hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en nakosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
Pinoccio kan zich niet met voornoemd vonnis verenigen voor zover de kantonrechter haar vordering ten aanzien van de periode van februari 2006 tot en met januari 2009 heeft afgewezen en komt hiervan in hoger beroep. In haar grief bestrijdt Pinoccio het oordeel van de kantonrechter dat haar vordering deels is verjaard.
3.6.
Het hof is van oordeel dat het spoedeisend belang van Pinoccio bij de gevorderde voorziening nog altijd vaststaat, gelet op de omvang van het door haar in hoger beroep gevorderde geldbedrag en het gegeven dat de hoogte van dat bedrag als zodanig niet is betwist. Het hof komt vervolgens toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gevorderde voorziening.
3.7.1.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen vast staat dat op grond van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 14 februari 2014 Momus II over de periode van 1 februari 2006 tot en met 28 februari 2014 een totaal bedrag van € 688.581,71 (inclusief btw) ter zake van huur onverschuldigd heeft betaald aan BDL. In hoger beroep dient de vraag te worden beantwoord of een deel van deze vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling, te weten het deel dat betrekking heeft op de periode van 1 februari 2006 tot en met 31 januari 2009, op grond van artikel 3:309 BW naar voorshands oordeel als verjaard moet worden beschouwd. Op grond van deze bepaling verjaart een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden en in ieder geval twintig jaar nadat de vordering is ontstaan.
3.7.2.
Voor het bestaan van een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling moet de prestatie zonder rechtsgrond zijn verricht (vgl. artikel 6:203 BW). Met andere woorden: er mag op het moment van presteren geen rechtsverhouding, zoals een verbintenis, aanwijsbaar zijn die het verrichten van de prestatie rechtvaardigt. In het onderhavige geval lag er een rechtsgrond ten grondslag aan de betaling van de hogere huurprijs door Momus II over de periode vanaf 1 februari 2006 tot 18 februari 2014, te weten het tussen partijen gewezen vonnis van 28 december 2006. Momus II was immers op grond hiervan verplicht om met ingang van 19 juli 2004 de bij dat vonnis nader vastgestelde, hogere huurprijs aan BDL te voldoen. Zolang het vonnis van 28 december 2006 in stand bleef, werd er niet onverschuldigd betaald en kon er dus ook geen sprake zijn van een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling. Pas op het moment dat bij het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 18 februari 2014 het vonnis van 28 december 2006 werd vernietigd en de vordering van BDL tot nadere huurprijsvaststelling alsnog werd afgewezen, ontviel de rechtsgrond aan de betalingen die Momus II en in haar spoor Pinocchio ter uitvoering van het vonnis van 28 december 2006 hadden verricht en ontstond er op grond van artikel 6:203 BW een opeisbare vordering tot ongedaanmaking van de door Momus II verrichte prestatie (vgl. HR 30 januari 2004, NJ 2005/246, ECLI:NL:HR:2004:AN7327). Hieruit volgt dat de verjaringstermijn van artikel 3:309 BW voor de vordering van Pinoccio op De Leeuw c.s. uit hoofde van onverschuldigde betaling niet eerder is gaan lopen dan 19 februari 2014.
3.7.3.
Het hof komt dus voorshands tot de conclusie dat het beroep van De Leeuw c.s. op verjaring voor wat betreft de onverschuldigd betaalde huur over de periode van 1 februari 2006 tot en met 31 januari 2009 niet zal slagen en dat daarom ook dit deel van de vordering van Pinoccio, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 243.144,74 incl. btw (€ 688.581,71 minus € 445.436,97), voor toewijzing in aanmerking komt, nu de hoogte van het bedrag als zodanig niet wordt betwist. De daarover gevorderde wettelijke rente zal tevens worden toegewezen met dien verstande dat het hof daarbij, evenals de voorzieningenrechter, zal aansluiten bij de door Pinoccio in haar in eerste aanleg overgelegde productie 3 gehanteerde berekeningswijze, nu deze berekeningswijze ook in hoger beroep niet is betwist. Het hof zal als (eerste) ingangsdatum van de verschuldigdheid van de wettelijke rente 1 februari 2006 nemen, nu Pinoccio hiervan in voornoemde productie tevens uitgaat en dit evenmin door De Leeuw c.s. is betwist.
3.7.4.
Het voorgaande betekent dat de grief van Pinoccio doel treft en dat het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd. De Leeuw c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Deze kosten worden door het hof aan de zijde van Pinoccio begroot op
€ 5.239,52 aan verschotten (€ 5.144,- griffierecht plus € 95,52 explootkosten) en € 9.789,- voor salaris advocaat (drie punten maal € 3.263,-, tarief VI).
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt BDL en De Leeuw Beheer hoofdelijk tot betaling aan Pinoccio van een bedrag van € 243.144,74 (incl. btw), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2006 over hetgeen Pinoccio vanaf die datum telkens onverschuldigd aan te hoge huur exclusief btw aan BDL heeft betaald, met dien verstande dat de wettelijke rente vanaf die datum voor het overige wordt berekend conform de in de door Pinoccio in eerste aanleg overgelegde productie 3 gehanteerde berekeningswijze;
veroordeelt BDL en De Leeuw Beheer hoofdelijk in de op dit hoger beroep gevallen proceskosten en begroot deze aan de zijde van Pinoccio tot op heden op € 5.239,52 aan verschotten en € 9.789,- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, R.J.M. Cremers en E.F.A. van Buitenen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 december 2014.