Einde inhoudsopgave
Besluit bedrijfsopvolgingsregeling schenk- en erfbelasting
7.3.1 Uitgangspunten bij de bepaling van de waardering op basis van genormeerde geldstromen in de veehouderij of akkerbouw
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2016
- Bronpublicatie:
16-11-2015, Stcrt. 2015, 41921 (uitgifte: 25-11-2015, regelingnummer: BLKB2015/1346M)
- Inwerkingtreding
01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-11-2015, Stcrt. 2015, 41921 (uitgifte: 25-11-2015, regelingnummer: BLKB2015/1346M)
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting / Erfbelasting
Schenk- en erfbelasting / Schenkbelasting
Met het landbouwbedrijfsleven is afgesproken om – indien mogelijk – voor de berekening van de waarde going concern te werken met genormeerde bedragen op basis van KWIN-gegevens voor de veehouderij of akkerbouw volgens de handboeken Kwantitatieve Informatie Veehouderij en Kwantitatieve Informatie Akkerbouw. De parameters en normen die in deze rekenmodule worden gebruikt (normen waarde going concern), maak ik jaarlijks bekend (op www.belastingdienst.nl ). Bij aanwezigheid van actuele normgegevens van de onderneming in de veehouderij of akkerbouw, worden jaarlijks normen voor de geldstromen vastgesteld. De voorbereiding van de normen en normbedragen gebeurt jaarlijks in het Platform Landbouw, zoveel mogelijk in overleg met het landbouwbedrijfsleven. De vastgestelde normen en normbedragen gelden zowel voor de Belastingdienst als voor de desbetreffende ondernemers. Bij de bepaling van de betreffende parameters en normen die in het (gewijzigde) rekenmodel worden gebruikt, is voor de agrarische sector in de veehouderij of de akkerbouw, voor de bepaling van geldstromen uitgegaan van het volgende.
- –
Bij de bepaling van de geldstromen voor de berekening van de financieringsruimte gaat het niet om de (fiscale) winst maar om de genormeerde geldstromen vóór belasting.
- –
Berekend wordt de waarde going concern bij voortgezette oneindige uitoefening van de te waarderen totale onderneming.
- –
Incidentele baten en lasten worden voor de berekening van de geldstroom geëlimineerd.
- –
Voor de berekening van de contante waarde van de financieringsruimte worden schulden binnen de onderneming in eerste instantie geheel ter zijde gesteld. Voor de berekening van de geldstroom moeten dus de rentebetalingen en de mutatie van het vreemd vermogen worden geëlimineerd.
- –
Voor de bepaling van de geldstroom wordt de belastingcomponent op nihil gesteld.
- –
Bij de bepaling van de geldstroom wordt rekening gehouden met een beloning voor arbeid. Voor de ondernemingen in de veehouderij en akkerbouw wordt aangesloten bij de KWIN-gegevens.
- –
Maatschaps- c.q. vennootschapsvermogen en buitenvennootschappelijk vermogen vormen tezamen één onderneming. Er wordt dus ook maar één berekening voor de totale onderneming gemaakt.
- –
De opbrengsten van nevenactiviteiten, zowel agrarisch als niet-agrarisch, op de locatie van de onderneming waarvoor geen normen zijn vastgesteld worden afzonderlijk meegenomen in de berekening van de totale netto-geldstroom. Het betreft hier bijvoorbeeld een boerderijcamping, zorgactiviteit of boerderijwinkel. Ingevuld wordt de genormaliseerde netto-opbrengst naar de situatie ten tijde van de verkrijging. Hierbij geldt dat deze opbrengst niet negatief kan zijn voor het rekenmodel.
- –
De totaal berekende netto-geldstroom op jaarbasis wordt eeuwigdurend contant gemaakt tegen een disconteringsvoet.
- –
Voor de hoogte van de disconteringsvoet wordt jaarlijks aangesloten bij de disconteringsvoet die door een onafhankelijke marktpartij is berekend en vastgesteld naar de situatie per 1 januari van het kalenderjaar van de verkrijging.
- –
Bij de vaststelling van de hoogte van de disconteringsvoet wordt als uitgangspunt genomen dat het rentepercentage over het eigen vermogen gelijk is aan het rentepercentage over het vreemde vermogen, en dat geen rekening wordt gehouden met het belastingvoordeel voor rente op het vreemd vermogen.
- –
In de KWIN-normen wordt geen rekening gehouden met (erf)pacht en (ver)huur. Deze ontvangen of betaalde bedragen worden afzonderlijk meegenomen. (Erf)pacht en (ver)huur betreft hier inkomsten uit bedrijfsgebonden activa en bedrijfsgerelateerde uitgaven.
- –
Betalings(toeslag)rechten en mestafzetkosten worden afzonderlijk in aanmerking genomen naar de waarde in het economische verkeer.
- –
Bij de bepaling van de waarde van het eigen vermogen van de totale onderneming wordt ook rekening gehouden met activa die wel tot het ondernemingsvermogen behoren, maar geen invloed hebben op de (genormeerde) geldstromen. Dit betreft bijvoorbeeld de tot het ondernemingsvermogen behorende eigen woning (inclusief ondergrond en tuin) en de financiële vaste activa (bijvoorbeeld ledenkapitaal, ledenbewijzen, aandelen, certificaten en obligaties). Deze zaken worden in aanmerking genomen naar de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van de verkrijging.
- –
Het saldo van de waarde van de voorraden, vorderingen, liquide middelen en kortlopende schulden wordt bij de waardebepaling buiten beschouwing gelaten.
- –
De waarde in het economische verkeer van langlopende schulden wordt in mindering gebracht op de waarde going concern. Indien sprake is van een marktconforme rente wordt de waarde in het economische verkeer van de langlopende schulden gelijkgesteld aan de nominale waarde.
- –
Indien een bedrijf één of meerdere bedrijfstakken omvat waarvoor geen normbedragen zijn vastgesteld, wordt per onderdeel de geldstroom vastgesteld. Bij een samenloop van bedrijfstakken met genormeerde bedragen en bedrijfstakken waarvoor geen normbedragen zijn vastgesteld blijft bij de berekening van de afzonderlijke geldstromen de hoofdregel gelden. De hoofdregel is dat bij bedrijfstakken met genormeerde bedragen de normbedragen moeten worden toegepast.