Hof 's-Hertogenbosch, 12-12-2006, nr. 20-001887-04
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4170
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-12-2006
- Zaaknummer
20-001887-04
- LJN
AZ4170
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4170, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑12‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC3741
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC3741, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 12‑12‑2006
Inhoudsindicatie
medeplegen moord, meermalen gepleegd; levenslang voor koelbloedige liquidatie van drie drugskoeriers; verwerping bewijsverweren, waaronder verzoek bewijsuitsluiting bekennende verklaringen verdachte.
Partij(en)
Parketnummer: 20-001887-04
Uitspraak : 12 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 maart 2004 in de strafzaak met parketnummer 01-035279-03 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd onder 1 primair, onder 2 en onder 3 en verdachte deswege zal veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten een grijs donzen jack, een zwarte jeansbroek, een blauw sweatshirt, een paar zwarte herenschoenen en een telefoonboek, dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 26 februari 2003 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg kogels in de hoofden en lichamen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en in het hoofd van die [slachtoffer 3] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn overleden;
- 2.
hij op 26 februari 2003 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 80.000 zogenaamde XTC-tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- 3.
hij in de periode van 22 februari 2003 tot en met 26 februari 2003 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk eurobankbiljetten ter waarde van in totaal ongeveer 130.000 euro, waarvan de valsheid verdachtes mededader, toen hij die bankbiljetten ontving bekend was, met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en heeft vervoerd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Met betrekking tot de hiervoor bewezen verklaarde feiten overweegt het hof het navolgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging - op gronden als in de pleitnota aangevoerd - gesteld dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring voor de aan verdachte onder 1 primair dan wel subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten te komen.
A.1.
De verdediging heeft allereerst aangevoerd dat de verhoren van verdachte weliswaar hebben plaatsgevonden in het bijzijn van een tolk, doch dat de verklaringen van verdachte niet direct op papier zijn gezet. Pas na enkele dagen werd verdachte gevraagd om een verklaring te tekenen, hetgeen hij heeft geweigerd omdat hij niet kon lezen wat er stond. Nu bovendien is nagelaten de verhoren op geluids- dan wel videoband op te nemen, wordt zijdens verdachte het verweer gevoerd dat de weergave van die verklaringen onbetrouwbaar zijn, hetgeen dient te leiden tot uitsluiting van die verhoren van het bewijs. Vervolgens dient verdachte, bij gebreke van voldoende wettig bewijs, te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten.
A.2.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding om de bekennende verklaringen van verdachte, zoals bedoeld door de raadsman, uit te sluiten van het bewijs. Uit het dossier blijkt dat verdachte diverse malen onder verschillende omstandigheden gelijkluidend heeft verklaard, welke verklaringen verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg in het bijzijn van zijn raadsman, nog eens in hoofdlijnen heeft bevestigd. Het hof acht derhalve deze verklaringen betrouwbaar, met name nu deze steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Het feit dat de verklaringen niet op geluids- of videoband zijn opgenomen, maakt dit niet anders. Het verweer wordt derhalve verworpen.
B.1.
Voorts wordt door de verdediging aangevoerd dat niet verdachte, maar de medeverdachte [medeverdachte] in de woning [adres] te [woonplaats] een wapen heeft getrokken en de drie personen heeft dood geschoten. De eerdere bekennende verklaringen moeten worden gezien in de opvatting dat verdachte heeft gemeend dat hij met een bekennende verklaring een milder strafvonnis kon verwachten. Nu zulks niet het geval bleek te zijn, verdachte is immers in eerste aanleg tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, is hij thans de waarheid gaan verklaren.
B.2.
Deze stelling acht het hof niet geloofwaardig. Immers, zoals hiervoor onder A2 reeds is overwogen, heeft verdachte diverse malen onder verschillende omstandigheden een min of meer gelijkluidende bekennende verklaring afgelegd, inhoudende dat hij de drie slachtoffers met een vuurwapen om het leven heeft gebracht. Deze bekennende verklaringen zijn afgelegd zowel tegenover de politie in Duitsland, als ter terechtzitting in eerste aanleg in het bijzijn van zijn advocaat. Deze verklaringen zijn naar het oordeel van het hof dermate concreet en authentiek dat het hof verdachte aan die verklaringen houdt. Bovendien vinden deze verklaringen steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van [getuige 1].
- C.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten onder 1 primair, onder 2 en onder 3 genoegzaam wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Het hof ziet, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze bewijsmiddelen te twijfelen.
- D.
In de kern steunt het oordeel van het hof dat de verdachte het ten laste gelegde onder 1 primair heeft begaan op de bekennende verklaringen van verdachte, de verklaringen van de getuige [getuige 1], alsmede op de verklaring van de getuige [getuige 2].
Uit deze bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, leidt het hof het volgende af.
Op zaterdag 22 februari 2003 zijn verdachte, de medeverdachte [medeverdachte] en [getuige 1] in twee auto’s naar Nederland gereden voor het uitvoeren van een zogenaamde ripdeal, dit naar aanleiding van een eerder mislukte drugsdeal in juni 2002. Het oorspronkelijke plan was om XTC-pillen te kopen en met vals geld te betalen. [medeverdachte] had voor dat doel valse eurobankbiljetten meegenomen. [getuige 1] zou als koerier de XTC-pillen naar Duitsland brengen. Ingeval de Nederlandse leveranciers het valse geld zouden herkennen, zou verdachte hen met een pistool bedreigen.
In Nederland aangekomen heeft de medeverdachte [medeverdachte] diverse contacten met verschillende personen gehad om de deal rond te krijgen. Het was aanvankelijk de bedoeling dat de overdracht van de XTC-pillen in de open lucht zou plaatsvinden. Dit laatste vond geen instemming.
Verdachte heeft in Duitsland tegenover de politie verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] op
- 24.
februari 2003 een nieuw plan had uitgedacht, omdat de Nederlandse leveranciers de verdovende middelen niet naar een door [medeverdachte] te bepalen plaats wilden brengen. Verdachte moest daarom de Nederlandse leveranciers doden en hij kreeg daarvoor door [medeverdachte] geld geboden. Over de prijs is onder meer op 25 februari 2003 onderhandeld (pag. 230, ordner 2). [medeverdachte] bood eerst een bedrag van EUR 5.000,--, daarna EUR 10.000,-- en uiteindelijk lag het bod op EUR 25.000,--. De volgende ochtend heeft [medeverdachte] nog EUR 5.000,-- extra geboden, met welk bod verdachte uiteindelijk heeft ingestemd. Verdachte heeft tevens verklaard dat [getuige 1] bij de onderhandelingen aanwezig was. Hij, verdachte, en [medeverdachte] hebben elkaar, net als bij het sluiten van een contract, de hand gegeven en [getuige 1] heeft deze handdruk ter bezegeling doorgeslagen. Dit relaas heeft verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, in het bijzijn van zijn raadsman, in hoofdlijnen bevestigd.
Deze verklaring vindt naar het oordeel van het hof steun in de verklaring van [getuige 1] waarin deze stelt dat [medeverdachte] en [verdachte] in Nederland herhaaldelijk over geldbedragen hebben gesproken en dat hij een gesprek heeft gehoord over “twentyfive” (pag. 77, ordner 3). Ter gelegenheid van een later verhoor verklaart [getuige 1] dat dat gesprek op 25 februari 2003 heeft plaatsgevonden (pag. 131, ordner 3). Verder heeft [getuige 1] verklaard iets te hebben opgevangen over “twentyfivethousand” en dat [medeverdachte] en [verdachte] elkaar de hand hebben geschud en dat hij, [getuige 1], die handdruk heeft doorgeslagen (verhoor te Duitsland in het bijzijn van een Nederlandse rechter-commissaris en de raadsman van verdachte d.d. 5 september 2005).
Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat hij op 25 februari 2003 heeft gezien dat verdachte een pistool bij zich droeg (pag. 20 en 22, ordner 3). Hij, [getuige 1], heeft het magazijn eruit gehaald en zag al aan de eerste patroon dat het om scherpe munitie ging. Ook de medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte een vuurwapen bij zich droeg.
Tevens vinden de verklaringen van verdachte steun in de verklaring van [getuige 2], zoals hij die op 6 september 2005 in Berlijn in het bijzijn van een Nederlandse rechter-commissaris en de raadsman van verdachte heeft afgelegd. [getuige 2] heeft in de gevangenis van [betrokkene] vernomen dat er sprake was van een moordopdracht gericht aan iemand die steeds zei dat hij uit Rusland of Tsjetsjenië kwam (het hof begrijpt: verdachte).
- E.
Het hof merkt nog op dat de wijze waarop er uitvoering is gegeven aan het voornemen om de aanwezigen bij de leverantie te doden, veelzeggend is voor de vastberadenheid van verdachte.
Uit de rapporten van de technische recherche volgt dat alle drie de slachtoffers van korte afstand in het hoofd zijn geschoten, terwijl twee van hen ook een zogenaamd nekschot hebben gekregen. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte met het schieten planmatig en vastberaden heeft gehandeld, hetgeen dient te leiden tot bewezenverklaring van moord, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 primair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289, juncto artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1, juncto artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien bij artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van die wet, juncto artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder onder 3 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 209, juncto artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden, op grond waarvan niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan de hierna te melden onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 26 februari 2003 opzettelijk en met voorbedachten rade drie personen van het leven beroofd. Vooral de wijze waarop de drie slachtoffers om het leven zijn gebracht, zij zijn van zeer dichtbij door verdachte door het hoofd geschoten en twee van hen hebben ook een nekschot gekregen, acht het hof weerzinwekkend. Er is sprake geweest van een koelbloedige liquidatie.
Door dit gewelddadig en nietsontziende optreden, waarbij verdachte enkel uit winstbejag heeft gehandeld, is aan de partners, familieleden en vrienden van de slachtoffers een immens en onherstelbaar leed aangedaan.
Dat de moorden op de vroege avond in een woonwijk gepleegd, in de samenleving gevoelens van afgrijzen, angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht, behoeft geen betoog.
Gezien de meedogenloosheid waarmee verdachte op 26 februari 2003 heeft gehandeld, moet het ervoor worden gehouden dat verdachte in staat is om ook in de toekomst een soortgelijk feit te begaan. Voorkomen moet worden dat verdachte ooit nog de gelegenheid krijgt om een ander op deze of andere wijze van het leven te beroven.
Gelet op het vorenstaande volstaat naar het oordeel van het hof geen andere sanctie dan een levenslange gevangenisstraf. Het hof heeft in hetgeen naar voren is gekomen omtrent de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte noch in zijn opstelling tijdens het strafproces aanknopingspunten gevonden voor een andere beslissing.
De raadsman van verdachte heeft nog aangevoerd dat een psychiatrisch rapport noodzakelijk is teneinde de vraag te beantwoorden of het opleggen van een levenslange gevangenisstraf verantwoord is en of verdachte wel detentiegeschikt is.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt. In het dossier bevindt zich een rapportage van een psychiatrisch onderzoek betreffende verdachte d.d. 8 november 2004, met onder meer de conclusie dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar is te beschouwen. Nu het rapport op verzoek van de verdediging (eerst) na de aanvang (14 september 2004) van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep is gedateerd, is het hof van oordeel dat aan de rapportage (nog steeds) gelding kan worden toegekend. Voorts is het hof zonder nadere (inhoudelijke) motivering, de noodzakelijkheid van een nieuwe rapportage niet gebleken. Ook van een eventuele detentie-ongeschiktheid is geenszins gebleken of aannemelijk geworden.
De overige stellingen van de verdediging, te weten dat ingeval van schuldigverklaring verdachte een lagere straf dan de opdrachtgever opgelegd zou moeten worden dan wel dat de maximale tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar passend zou zijn en dat verdachte bereid is afstand te doen van het recht op vervroegde invrijheidstelling, behoeven, gelet op voornoemd oordeel van het hof dat enkel een levenslange gevangenisstraf op zijn plaats is, geen verdere bespreking.
Beslag
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 209 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, onder 2 en onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 bewezen verklaarde oplevert:
- 1.
primair:
Medeplegen van moord, meermalen gepleegd;
- -
een grijs donzen jack;
- -
een zwarte jeansbroek;
- -
een blauw sweatshirt;
- -
een paar zwarte herenschoenen en
- -
een telefoonboek.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A. de Lange,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 12 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod;
3:
Medeplegen van opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben en vervoeren.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot levenslange gevangenisstraf.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten: