Hof Amsterdam, 02-06-2015, nr. 200.111.710/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:2681
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-06-2015
- Zaaknummer
200.111.710/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:2681, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑06‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:95
ECLI:NL:GHAMS:2014:4328, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑10‑2014; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2014:2907, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑07‑2014; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2014:2451, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑06‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 21 okt. 2014. Bevel op gronden van art. 843a Rv. verdere instructie.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.111.710/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 467534/ HAZA 10-2657
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 juni 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid S’ENERGY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
eiseres in het incident ex art. 843a Rv,
advocaat: mr. R.M. Hermans te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap DELTA N.V.,
gevestigd te Middelburg,
2. [geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellanten,
verweerders in het incident ex art. 843 aRv,
advocaat: mr. P.D. Olden te Amsterdam.
Partijen worden hierna S’Energy en Delta c.s. genoemd.
1. Het verdere verloop van het geding
Het hof heeft bij arrest van 21 oktober 2014 een comparitie gelast, die heeft plaatsgevonden op 6 februari 2015. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
S’Energy heeft vervolgens een akte genomen en Delta c.s. heeft bij rolbericht en separate brief, beide van 10 maart 2015, haar standpunt kenbaar gemaakt.
2. De verdere beoordeling
In de hoofdzaak (in principaal en incidenteel appel) en in het incident ex art. 843a Rv
2.1
In het arrest van 24 juni 2014 heeft het hof aangekondigd dat een deskundigenbericht zal worden bevolen. Daartoe kwam het hof in het kader van de beoordeling van de vraag of de vaststellingsovereenkomst van 3 maart 2009 tussen Delta en S’Energy door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, zoals S’Energy stelt. In dat verband is overwogen (r.o. 3.10 van dat arrest) dat die vraag positief beantwoord zou worden indien zou blijken dat de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen prijs, ten opzichte van de waarde die het aandelenpakket van S’Energy in februari 2009 vertegenwoordigde, zoveel lager was dat het verschil in redelijkheid zakelijk niet verklaarbaar of gerechtvaardigd is te achten.
Het hof heeft, gelet op het belang en de aard van het deskundigenbericht, de te verwachten hoge kosten daarvan en het debat dat is ontstaan met betrekking tot de door partijen te nemen aktes, vervolgens een comparitie van partijen gelast.
2.2
Ter comparitie heeft S’Energy toegelicht dat haar vordering niet slechts ziet op vergoeding omdat zij de aandelen voor een veel te laag bedrag heeft verkocht, maar ook op de waardevermindering die de aandelen hebben ondergaan door het handelen van Delta c.s..
Op die laatste grondslag heeft zij echter in eerste aanleg en bij memorie van grieven haar vordering niet gebaseerd. Zij kan dat nu, in dit stadium van het debat in appel, op grond van de twee-conclusie regel niet alsnog doen. Het hof passeert daarom de stellingen die daarop zien en beoordeelt de vordering van S’Energy louter op de oorspronkelijke grondslag.
2.3.1
S’Energy stelt zich (wederom) op het standpunt dat het deskundigenbericht, gelet op de eerder tussen partijen gemaakte afspraken, geen nieuwe waardering zou moeten inhouden, maar primair een reconciliatie van de reeds eerder uitgebrachte rapporten van SEB Enskilda, McKinsey en Boer&Croon, en subsidiair een validatie van de waardering van SEB Enskilda, een en ander met als peildatum 1 juli 2008. De waarde zou dan daarna aangepast kunnen worden aan de waarde per februari 2009. Daarbij zou voorts aan de deskundige als uitgangspunt moeten worden meegegeven dat Delta in elk geval € 95 miljoen zou investeren, zoals in het Fall back Plan (hierna: FBP) en de cijfermatige uitwerking daarvan (hierna: CBP) was vastgelegd.
2.3.2
Delta c.s. benadrukt dat zij van oordeel was en is dat de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen (en betaalde) prijs van € 32 miljoen geenszins te laag, maar juist te hoog was voor een bundel technisch mislukte projecten in een aantoonbaar met 60% gedaalde solar-markt.
Zij maakt bezwaar tegen een opdracht die louter ziet op de reconciliatie dan wel validatie van één of meer van de bestaande rapporten. Zij wijst er op dat er geen overeenstemming tussen partijen bestond over het FBP of een (ander) businessplan en ook geen overeenstemming over een verplichting tot het investeren van nog € 95 miljoen door Delta, zoals SEB Enskilda en Boer&Croon wel tot uitgangspunt hebben genomen.
2.3.3
Tussen partijen bleek ter comparitie overeenstemming te bestaan over de sterke achteruitgang van de solar-markt tussen juli 2008 en februari 2009. S’Energy stelt dat de solar-index (een index voor de waarde van bedrijven in de zonne-energiebranche) met 52% is gedaald, Deltac.s. houdt het op ca. 60%.
2.4
Het hof acht het, nog steeds, noodzakelijk dat een deskundigenrapport wordt uitgebracht. In dat kader dient aan de deskundigen een zo volledig mogelijk beeld te worden verschaft en dat brengt mee dat zij dienen te beschikken over het procesdossier en de destijds uitgebrachte rapporten van SEB Enskilda, McKinsey en Boer&Croon.
In het incident voorts
2.5
Uit het voorgaande volgt dat het wenselijk is dat beschikt kan worden over het rapport van McKinsey.
S’Energy heeft gevorderd dat Delta c.s. wordt gelast dat rapport, dat Delta c.s. wel heeft maar niet wenst over te leggen, in afschrift aan haar te verstrekken. Dat aan de eisen die art. 843a Rv stelt (bepaald bescheid, belang, rechtsverhouding) is voldaan staat niet ter discussie, Delta c.s. beroept zich slechts op de afspraak met McKinsey dat zij, Delta c.s., het rapport niet aan anderen ter beschikking zal stellen en daarmee kennelijk op art. 843a lid 4 Rv.
Nu bijzondere redenen voor geheimhouding zijn gesteld noch gebleken is die enkele (standaard)afspraak met McKinsey onvoldoende zwaarwegend om aangemerkt te worden als gewichtige reden in de zin van bedoeld artikellid. Deze clausule kan dus niet in de weg staan aan overlegging van (een afschrift van) dit stuk aan S’Energy. De vordering uit hoofde van art. 843a Rv wordt dus toegewezen; de termijn wordt in redelijkheid op een maand gesteld.
Voor de hand ligt vervolgens dat S’Energy het rapport aan de deskundigen en het hof overlegt.
In de hoofdzaak voorts
2.6
Anders dan S’Energy wenst zal de deskundigen niet gevraagd worden om (slechts) een reconciliatie/validatie uit te voeren, maar zullen zij, zelfstandig, de waarde van de aandelen dienen vast te stellen. Het deskundigenonderzoek dat het hof voor ogen staat betreft immers niet een waardering in het kader van partij-afspraken, maar het vaststellen van een objectieve omstandigheid die, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, van groot gewicht kan zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van misbruik van omstandigheden.
2.7
S’Energy stelt dat de deskundigen bij de waardering uit moeten gaan van een harde toezegging van Delta c.s. om tenminste nog € 95 miljoen te investeren. Die toezegging wordt door Delta c.s. (gemotiveerd) betwist en op basis van de tot dusver geproduceerde stukken is het bewijs daarvan niet geleverd, ook niet voorshands. Op dit punt zal dus, eventueel, bewijslevering noodzakelijk zijn. Hoewel niet onaannemelijk voorkomt dat een dergelijke toezegging van invloed is op de waarde van de aandelen kan dat niet met zekerheid gezegd worden, zeker nu een mogelijke koper wellicht mee zal wegen dat het weinig aantrekkelijk is om een dergelijke toezegging in rechte af te dwingen; op basis van de stukken moet immers aangenomen worden dat Delta c.s. ook in februari 2009 al betwistte tot een dergelijke extra kapitaalinjectie verplicht te zijn (daargelaten of dat terecht was of niet). Het hof zal daarom aan de deskundigen vragen om de aandelen zowel met als zonder een dergelijke toezegging te waarderen. Als de deskundigen van mening blijken dat die toezegging van (meer dan marginaal) belang is zal S’Energy worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt; dat zal dus eerst na het deskundigenbericht aan de orde zijn.
2.8
Conform hetgeen ter comparitie werd besproken zal het hof drie deskundigen benoemen, één op het gebied van waarderingen (een valuator), één accountant en een deskundige op het gebied van zonne-energie. Uit de uitlatingen van partijen na de comparitie maakt het hof op dat zij het eens zijn over de personen van de beide eerste deskundigen, te weten [K en W] van KPMG. Het hof zal partijen daarin volgen (mits de deskundigen desgevraagd verklaren in staat en bereid te zijn en vrij te staan). Over de derde deskundige zijn partijen het niet eens geworden, maar prof [S.] , (gast)hoogleraar aan de universiteit van Freiberg, BRD is door S’Energy voorgesteld en door Delta c.s. niet afgewezen. Delta c.s. stelt slechts, dat zij zich van zijn kennis onvoldoende beeld kan vormen. Partijen wensen dat het hof de knoop doorhakt.
Het hof zal, als de deskundigen daadwerkelijk benoemd worden (zie hierna), prof. Schwirtlich benoemen als hij daartoe bereid is, vrij staat en zich desgevraagd voldoende deskundig op dit gebied acht. In het andere geval zal het hof zelfstandig een derde deskundige zoeken en benoemen.
2.9
Het voorschot zal door beide partijen elk voor de helft gedragen worden. Weliswaar rust op S’Energy de bewijslast, doch zij heeft al twee deskundigenrapporten in het geding gebracht, die haar stellingen ondersteunen, terwijl Delta c.s. geen enkel rapport heeft overgelegd.
2.10
Mede in aanmerking nemend de opmerkingen van partijen zal het hof aan de deskundigen de volgende vragen voorleggen:
1.Wat was, op 4 februari 2009, de waarde van het pakket aandelen dat S’Energy in Sunergy hield, zoals die destijds zou zijn vastgesteld tussen een goed geïnformeerde, belangstellende en zakelijk handelende koper en verkoper?
2. Doet voor het antwoord op de eerste vraag ter zake of de meerderheidsaandeelhouder (Delta) een harde toezegging aan de vertrekkende minderheidsaandeelhouder (S’Energy) had gedaan, inhoudende dat door haar in elk geval € 95 miljoen in Sunergy geïnvesteerd zou worden?
3. Indien u vraag 2 bevestigend beantwoordt, wilt u dan de waarde zowel met als zonder deze toezegging bepalen?
Zo nee, wilt u toelichten waarom dit niet van belang is?
4. Zijn er andere gegevens die van wezenlijk belang zijn voor de waardering, doch die uit het dossier niet blijken? Zo ja, welke zijn dat en wat is daarvan, naar uw inschatting, de betekenis?
Het staat de deskundigen daarbij vanzelfsprekend vrij alle ontbrekende gegevens die zij voor beantwoording van de aan hen voorgelegde vragen van belang achten, bij partijen op te vragen; met deze vraag wordt gedoeld op onzekerheden die ook daarna blijven bestaan.
5. Zijn er nog andere opmerkingen die voor de zaak van belang zijn?
Tussentijds cassatieberoep
2.11
Uit de uitlatingen tijdens en na de comparitie begrijpt het hof dat partijen voor het geval dat zich nu voordoet, te weten dat het hof een deskundigenbericht noodzakelijk acht, beiden in de gelegenheid gesteld wensen te worden om tussentijds beroep in cassatie in te stellen. Mede in aanmerking nemend de te verwachten kosten van dat bericht en het belang daarvan voor de te nemen beslissing ziet het hof aanleiding dat verzoek in te willigen.
2.12
Om die reden zal dan ook op dit moment nog niet worden overgegaan tot het benaderen en benoemen van de deskundigen; het voorschot zal dus ook nog niet worden vastgesteld. De zaak zal naar de rol van over 4 maanden worden verwezen. Indien partijen toch besluiten om geen cassatieberoep in te stellen kunnen zij dan weer arrest vragen en zal dan het bericht worden gelast, met benoeming van de deskundigen en verplichting tot het storten van een voorschot.
3. Beslissing
Het hof:
In het incident ex artikel 843a Rv
gelast Delta c.s. om binnen een maand na heden een afschrift van het rapport van McKinsey aan S’Energy te verstrekken;
Naar aanleiding van het verzoek tot het openstellen van tussentijds beroep in cassatie:
staat beide partijen toe van dit arrest beroep in cassatie in te stellen, zonder dat het eindarrest behoeft te worden afgewacht;
In de hoofdzaak, het principaal en het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van 6 oktober 2015 voor uitlatingen als in 2.12 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en G.J. Visser en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.
Uitspraak 21‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Misbruik van omstandigheden bij vaststellingsovereenkomst? zie ook: ECLI:NL:GHAMS:2014:2451 en ECLI:NL:GHAMS:2014:2907.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.111.710/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 467534/ HAZA 10-2657
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 oktober 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid S’ENERGY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.G.D. Fleers te Rotterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap DELTA N.V.,
gevestigd te Middelburg,
2. [geintimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellanten,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. P.D. Olden te Amsterdam.
Partijen worden hierna S’Energy respectievelijk Delta en [geintimeerde sub 2] genoemd.
1. Het verdere verloop van het geding
Het hof heeft bij arrest van 24 juni 2014 de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating aan beide zijden.
S’Energy heeft vervolgens een incident opgeworpen, strekkend tot het verstrekken van stukken als bedoeld in artikel 843a Rv, en in de hoofdzaak op 16 september 2014 een akte genomen, die door de rolraadsheer is geweigerd. Vervolgens is op 7 oktober 2014 door S’Energy een aangepaste akte genomen, met producties. In die akte wordt verzocht een comparitie van partijen te gelasten. Delta en [geintimeerde sub 2] hebben in de hoofdzaak en in het incident een (antwoord)akte genomen.
De rolraadsheer heeft op 8 oktober 2014 beslissingen genomen en bepaald dat een arrest zal worden gewezen in de hoofdzaak en het incident.
2. De verdere beoordeling
In de hoofdzaak en het incident
Bij het arrest van 24 juni 2014 heeft het hof aangekondigd dat een deskundigenbericht zal worden bevolen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich in dat kader uit te laten, in het bijzonder over de perso(o)n(en) van de deskundige(n) en de te stellen vragen.
Gelet op het belang en de aard van het deskundigenbericht, de te verwachten hoge kosten daarvan en het debat dat is ontstaan met betrekking tot de door partijen te nemen aktes, acht het hof het inmiddels aangewezen om partijen in de gelegenheid te stellen hun standpunten met betrekking tot voormelde aspecten van het deskundigenbericht ter gelegenheid van een comparitie mondeling toe te lichten.. Daartoe wordt een comparitie van partijen gelast. Ter zitting kan ook de inmiddels ingestelde incidentele vordering worden besproken, alsmede een eventuele minnelijke regeling. Er zal echter geen gelegenheid worden geboden om op andere aspecten van het geschil in te gaan of om reeds genomen beslissingen (verder) ter discussie te stellen.
Het hof zal elke verdere beslissing op dit moment aanhouden.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat partijen in persoon respectievelijk, voor zover partijen rechtspersoon zijn, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is (door schriftelijke machtiging of anderszins) tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten, tot het hiervoor omschreven doel zullen verschijnen ten overstaan van deze kamer, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;
bepaalt dat de advocaat van S’Energy – uiterlijk op 11 november 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 december 2014 tot 1 april 2015 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een datum te bepalen;
verzoekt partijen, voor het geval zij zich ter comparitie willen bedienen van (nog niet in de procedure overgelegde) schriftelijke bewijsstukken, deze uiterlijk 2 weken voor de comparitiedatum toe te zenden aan het hof, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en G.J. Visser en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2014.
Uitspraak 22‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Misbruik van omstandigheden bij vaststellingsovereenkomst?-zie ook: ECLI:NL:GHAMS:2014:2451.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.111.710/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 467534 / HA ZA 10-2657
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 juli 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
S’ENERGY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. C.E.M. Malmberg te Den Haag,
tegen
1. de naamloze vennootschap
DELTA N.V.,
gevestigd te Middelburg,
2. de heer [geintimeerde sub 2],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerden,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellanten,
advocaat: mr. P.D. Olden te Amsterdam.
1. Verzoek
Partijen worden hierna S’Energy en Delta c.s. genoemd.
Op 24 juni 2014 is in het onderhavige geding een tussenarrest gewezen door dit hof; het dictum houdt in, dat de zaak naar de rol wordt verwezen voor uitlatingen van partijen in verband met een door het hof te gelasten deskundigenbericht. Hierop hebben Delta c.s. bij brief van 30 juni 2014 aan het hof verzocht verlof te verlenen voor het tussentijds instellen van cassatieberoep. S’Energy heeft bij brief van 3 juli 2014 het hof verzocht dit verzoek af te wijzen.
2. Motivering
Delta c.s. leggen aan hun verzoek ten grondslag dat het door het hof te gelasten deskundigenbericht naar verwachting kostbaar en tijdrovend zal zijn. De proceseconomie is er derhalve mee gediend als de Hoge Raad tevoren uitsluitsel geeft over de juridische kernvragen. Het tussenarrest bevat oordelen die te kwalificeren zijn als bindende eindbeslissingen, aldus Delta c.s..
S’Energy stellen hier tegenover dat uit de wet voortvloeit dat van een tussenarrest slechts beroep in cassatie kan worden ingesteld tegelijk met het eindarrest. De eisen van de goede procesorde staan aan het maken van een uitzondering in dit geval in de weg, aldus S’Energy.
3. Beoordeling
Het hof ziet in hetgeen Delta c.s. aanvoeren, mede gelet op het bezwaar van S’Energy, onvoldoende grond om in afwijking van de hoofdregel van artikel 401a WBRv het verzoek tot het verlenen van bedoeld verlof in te willigen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4. Beslissing
Het hof:
wijst het verzoek af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, E.E. van Tuyll van Serooskerken - Röell en P.F.G.T. Hofmeijer - Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.
Uitspraak 24‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Misbruik van omstandigheden bij vaststellingsovereenkomst? -zie ook ECLI:NL:GHAMS:2014:2907.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.111.710/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 467534/ HAZA 10-2657
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 juni 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid S’ENERGY B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. J.G.D. Fleers te Rotterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap DELTA N.V.,
gevestigd te Middelburg,
2. [geintimeerde sub 2],
wonende te[woonplaats],
geïntimeerden,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellanten,
advocaat: mr. P.D. Olden te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna S’Energy respectievelijk Delta en [geintimeerde sub 2] genoemd.
S’Energy is bij dagvaarding van 22 mei 2012 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2012 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen S’Energy als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en Delta en [geintimeerde sub 2] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel en vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel, tevens vermeerdering van eis, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 20 december 2013 doen bepleiten, S’Energy door mr. C.E.M. Malmberg, advocaat te Den Haag, en Delta en [geintimeerde sub 2] door mr. Olden voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
S’Energy heeft geconcludeerd, na wijziging van eis, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zes verklaringen voor recht zal geven, twee artikelen van de vaststellingsovereenkomst nietig dan wel een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zal verklaren en Delta en [geintimeerde sub 2] zal veroordelen tot betaling aan S’Energy van een schadevergoeding nader op te maken bij staat, met beslissing over de proceskosten.
Delta en [geintimeerde sub 2] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van S’Energy in de werkelijk gemaakte proceskosten, een en ander met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.15 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. S’Energy heeft in grief 1 bezwaar gemaakt tegen de -in haar visie- onvolledigheid van die feiten, doch zij miskent dat geen rechtsregel de rechter verplicht alle feiten in zijn vonnis vast te stellen.
Deze feiten zijn in hoger beroep voor het overige niet in geschil en derhalve zal ook het hof die als vaststaand aannemen.
In grief 2 heeft S’Energy de juistheid van het onder 2.10 vastgestelde feit bestreden; daarop wordt hierna teruggekomen.
3. Beoordeling
3.1
Het gaat in deze zaak om het uit elkaar gaan van (voormalige) partners in een joint venture, in welk kader een vaststellingsovereenkomst is gesloten met een algehele en finale kwijtingsclausule en partijen afstand hebben gedaan van een eventueel recht op ontbinding/vernietiging (zie hierna, 3.1.16). De feiten laten zich kort als volgt weergeven.
3.1.1.
[X] (hierna:[X]) heeft in maart 2005 Sunergy Investco (Sunergy) opgericht; hij was toen 100% aandeelhouder en bestuurder. Sunergy hield zich bezig met het ontwikkelen van innovatieve projecten op het gebied van zonne-energie. Sunergy was gericht op het in de markt zetten van een commerciële zonnecel, waarbij gebruik gemaakt zou worden van RGS (een snelle manier om goedkoop dunne wafers te maken). S’Energy en[X] hebben al hun activiteiten op het gebied van zonne-energie ingebracht (historische kostprijs ca. € 22 miljoen). De liquiditeitsbehoefte van S’Energy lag vanaf haar oprichting hoog (€ 4 miljoen per kwartaal in 2008) in verband met de benodigde investeringen in aanvankelijk verlieslatende projecten, waarvan de verwachting was dat deze te zijner tijd winstgevend zouden worden.
3.1.2
Eind 2005 hebben ING Bank, Rabobank en Delta aandelen in Sunergy genomen.
In 2006 zijn ING Bank en Rabobank uitgetreden. Daarna hield Delta 51,25% van de aandelen in de joint venture Sunergy, S’Energy 41,75% en Sunergy hield zelf de resterende 7%.
3.1.3
Delta, S’Energy, Sunergy en[X] hebben op 31 januari 2007 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. Deze houdt voor zover van belang in:
“IN OVERWEGING NEMENDE DAT:
(…)
(d) Partijen zich ten doel stellen via de Vennootschap actief te zijn in de gehele value chain in de PV-markt om aldus een top-10 speler van betekenis op wereldschaal te zijn; daarbij een agressieve groeistrategie zal worden gevolgd (…)
(e) Partijen zich realiseren dat de vermogenspositie van hen zeer verschillend is en dat de strekking van deze Overeenkomst mede is dat steeds is getracht om in redelijkheid te voorkomen dat deze vermogenspositie tot onbillijke resultaten zou leiden;
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:(…)
Artikel 2
(…)
2.2 (…)
Het is (…) de bedoeling van Partijen dat de thans door de Vennootschap (Sunergy, opm hof) gehouden 3.251 gewone aandelen tezamen met de 1.394 door S’Energy gehouden aandelen aan een derde als één totaalpakket worden overgedragen(…) Partijen onderzoeken de mogelijkheid om deze overdracht uiterlijk medio 2007 te realiseren met het oog op het financieel mogelijk maken van de gewenste groei van de activiteiten van de Vennootschap.
(…)Artikel 3 investering
3.2
S’Energy verplicht zich om op 31 december 2007 aan de Vennootschap te voldoen een bedrag ad EUR 250.000 bij wijze van informele kapitaalstorting(…) Tevens verplicht S’Energy zich om op 31 december 2007 aan de Vennootschap te voldoen een bedrag ad 30% van EUR 250.0000 bij wijze van informele kapitaalstorting (…)
(…)
Artikel 6 Impasse
6.1
Mocht(en) één of meer van de Aandeelhouders, na verloop van drie maanden na daartoe schriftelijk uitgenodigd te zijn door de Directie, niet in staat zijn om verdere financiering (zoals op enig moment in het kader van het Business Plan vereist wordt) aan de Vennootschap ter beschikking te stellen, waarbij deze financiering pro-parte de respectievelijke aandelenbelangen zal worden verdeeld, dan is/zijn zij verplicht om haar/hun aandelen (…) aan de andere Aandeelhouders over te dragen (…) waarbij geldt dat (1) (…) (2) de prijs voor de Aandelen gelijk (z)al zijn aan de Overeengekomen Waarde, een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 6.2.
6.2
Het is S’Energy toegestaan om een deel van haar aandelenpakket aan Delta aan te bieden teneinde over voldoende financiële middelen te beschikken (…) Delta is evenwel niet gehouden deze aangeboden Aandelen af te nemen, in welk geval S’Energy vrij zal zijn die Aandelen aan derden aan te bieden om alsnog de in artikel 6.1 bedoelde van haar gevergde financiering ter beschikking te kunnen stellen. (…)”
In de overeenkomst is voorzien (in art. 9.3) in een mogelijke beursgang van Sunergy.
3.1.4
Op 24 november 2006 hebben Sunergy en Delta samen een bod uitgebracht op de aandelen van Solland, een producent van zonnecellen. 70% van de aandelen Solland zijn bij de verwerving op 16 februari 2007 ondergebracht in een special purpose vehicle, waarvan de aandelen in handen van Delta waren. 20% van de aandelen (aankoopwaarde ca. € 9 miljoen) kwam toen in handen van S’Energy.
3.1.5
Tussen partijen is wrijving ontstaan. Met instemming van beide partijen zijn in het najaar van 2007 twee feitelijk bestuurders benoemd,[Y] (hierna: [Y], zijdens S’Energy) en [Z] (hierna: [Z], zijdens Delta). Hun benoeming is geformaliseerd op 29 februari 2008, doch zij waren voordien met instemming van beide partijen actief.
Het Fall Back plan (hierna: FBP) van [Y] en [Z] d.d. 17 december 2007 constateert dat de samenwerking niet naar wens is en dat zich belangrijke investeringsbeslissingen voor Sunergy aandienen. Stap 2 in dat plan houdt in, dat Delta een gedeelte van haar belang in Solland aan S’Energy verkoopt, te financieren met een banklening, waardoor S’Energy de mogelijkheid krijgt om financieringsruimte te creëren. Vervolgens wordt voorzien in verkoop en afrekening. Het FBP voorzag er voorts in dat Delta € 95 miljoen in Sunergy zou steken in ruil voor (door S’Energy aan Delta te verkopen) aandelen Sunergy. Als voordeel wordt genoemd dat Delta S’Energy helpt bij het aflossen van de oorspronkelijke schulden en het inbrengen van eigen vermogen.
Het FBP zou in werking treden op 28 januari 2008 als dan via regulier aandeelhoudersoverleg geen alternatief is ontwikkeld. [Z] en [Y] stellen voor om op die basis Sunergy als zelfstandig functionerende onderneming op te zetten. In het kader van deze aanpak zou Sunergy gewaardeerd worden.
3.1.6
Begin 2008 heeft ING aan Sunergy aangeboden haar te begeleiden bij een uitgifte van (hoogrentende) obligaties ter waarde van € 100 miljoen. Delta heeft bij mail van 30 januari 2008 laten weten daarvoor niet warm te lopen. Een dergelijke uitgifte heeft niet plaatsgevonden.
3.1.7
Op 3 februari 2008 heeft de [bedrijf A] (hierna: [bedrijf A]) een Confidentiality Agreement met S’Energy getekend; in de considerans is vermeld dat [bedrijf A] “has indicated to be interested to learn more of Sunergy (…) in order to evaluate whether it would be interested to invest in Sunergy’s equity.”
[geintimeerde sub 2] heeft, namens Delta, op 6 juni 2008 aan S’Energy geschreven dat het “interne Delta proces nog zeker tot in juni 2008 in beslag zou nemen . (…) een beroep op je gedaan om gedurende die tijd terughoudend te zijn met het verschaffen van informatie over Sunergy aan derden. Ik gaf daarbij eveneens aan van mening te zijn het onverstandig te vinden om de heer [A] te ontmoeten. ’
3.1.8
Op 9 september 2008 is[X] als bestuurder van Sunergy ontslagen.
3.1.9
Vanwege gerezen verschillen van inzicht tussen[X] en [geintimeerde sub 2], die van 1 maart 2006 tot 1 januari 2012 bestuurder van Delta was, is begin 2009 onderhandeld over het uit elkaar gaan van partijen.[X]
3.1.10
[X] heeft bij e-mailbericht van 14 januari 2009 aan [geintimeerde sub 2] bericht:
“(…) Zoals afgesproken stuur ik je hierbij mijn voorstel hoe uit elkaar te gaan. (..)
In het meegezonden voorstel met opschrift ‘uitkoop S’Energy BV door Delta NV/Delta Solar BV’ is - voor zover hier relevant - vermeld:
S’Energy is bereid om alle aandelen die zij houdt in het kapitaal van Sunergy, behoudens 2,5 %, (het “Pakket’) te verkopen, tegen finale kwijting van alle rechten en aanspraken over en weer en onder de volgende condities: (...)”
3.1.11
[geintimeerde sub 2] heeft op 20 januari 2009 gesproken met [E], een door S’Energy ingeschakelde bemiddelaar c.q. adviseur. [E] heeft op 22 januari 2009 een e-mailbericht aan [geintimeerde sub 2] gezonden met als onderwerp ‘nieuw voorstel [X]’. In dit e-mailbericht is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) heb ik lang met [X] gesproken in een poging partijen nader tot elkaar te brengen. Uiteindelijk heb ik hem ervan kunnen overtuigen, dat zijn voorstel van 14 januari (totaal 95 mln.) niet realistisch is. De hoge waarderingen van Sunergy BV, die in dure rapporten van adviseurs staan zijn op zichzelf misschien niet ongegrond. Maar de financiële crisis en de economische crisis waren toen nog niet uitgegroeid tot wat ze nu zijn, inclusief de onzekerheid, dat niemand weet hoe diep de recessie zal zijn en hoe lang hij duurt.
Nadrukkelijk wil ik stellen, dat dit een voorstel op hoofdlijnen is. Het luidt als volgt:
1. SE verkoopt alle aandelen in Sunergy BV minus 2.5% aan Delta tegen finale kwijting van alle rechten en aanspraken over en weer. (..)
3. In vergelijking tot het eerdere voorstel(…) is het voorstel nu 50 mln. Euro (…)
4. SE krijgt een “right of first refusal” als Delta besluit tot verkoop van (onderdelen van) haar Solar activiteiten.
Zoals ik in ons gesprek al meldde gaat het mij er in het belang van de toekomst van Sunergy BV om, dat jij en [X] het op korte termijn eens worden over de wijze waarop jullie uit elkaar gaan. (…)”
3.1.12
[geintimeerde sub 2] heeft daarop bij e-mailbericht van 29 januari 2009 als volgt gereageerd:
“(…) Ook jouw voorstel op hoofdlijnen is geen basis voor een gesprek met [X]. Uitgangspunt van dit (en van het vorige voorstel) is dat S’Energy op verschillende wijzen (via een earn-out/non-embarrassment, aandeelhouderschap, right of first refusal) betrokken blijft bij Sunergy. Dat is voor Delta gezien de aard en omvang van de gerezen geschillen geen optie (…). Op 3 februari 2009 wil ik graag (…) spreken over twee mogelijke oplossingen:
1) een volledige uitkoop inééns en geen voortzetting van de betrokkenheid van S’Energy/[X] bij Sunergy, met uitzondering van een eventuele betrokkenheid van[X] als ambassador (“clean break”); of:
2) een verdeling van de assets van Sunergy onder de aandeelhouders DELTA en S’Energy (“verdeling”); beide oplossingen met finale kwijting over en weer.(…)”
3.1.13
Op 3 februari 2009 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen enerzijds [geintimeerde sub 2] en [B] (namens Delta) en anderzijds[X] en [E] (namens S’Energy). Partijen hebben tijdens deze bespreking mondeling overeenstemming bereikt over de verkoop door S’Energy van haar aandelen in Sunergy aan Delta tegen betaling van een koopprijs van € 32 miljoen. Tijdens de bespreking is niet gesproken over finale kwijting. Partijen hebben afgesproken dat Delta een concept-vaststellingsovereenkomst zou opstellen.
3.1.14
Bij e-mailbericht van 11 februari 2009 heeft de advocaat van Delta aan mr. Leijten, destijds advocaat van S’Energy, een concept-vaststellingsovereenkomst en een concept-koopovereenkomst betreffende de aandelen toegezonden. In de concept-vaststellingsovereenkomst is een kwijtingsbepaling opgenomen.
Mr. Leijten heeft in reactie daarop een mark-up van de concept-vaststellingsovereen-komst gezonden. In deze mark-up is de tekst van bovenstaande kwijtingsbepaling gewijzigd in de tekst zoals die in artikel 3 van de definitieve vaststellingsovereenkomst is opgenomen.
3.1.15
Namens S’Energy is op 15 februari 2009 aan de toenmalige advocaat van S’Energy bericht dat ‘hij de deur op een kier wil houden om later op grond van misbruik van omstandigheden de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst te kunnen vorderen’. Met het oog daarop heeft [C] aan de toenmalige advocaat van S’Energy verzocht ‘betrekkelijk onopvallend door een enkel woord in de vaststellingsovereenkomst tot uitdrukking te brengen dat S’Energy er alleen uitgaat omdat zij niet anders kan’. De toenmalige advocaat van S’Energy heeft echter geadviseerd dat dit buitengewoon onverstandig zou zijn omdat Delta in dat geval mogelijk van de deal af zou zien.
3.1.16
S’Energy heeft de definitieve vaststellingsovereenkomst op 2 maart 2009 ondertekend en Delta op 3 maart 2009. De tekst van de definitieve vaststellingsovereenkomst luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“(...)OVERWEGENDE
(...)
c. tussen de Aandeelhouders zijn na de datum van de ondertekening van de AHO geschillen gerezen over de financiering en de governance van Sunergy, alsook over het al dan niet bestaan van een inbrengverplichting van de door Delta Solar gehouden aandelen in het kapitaal van Solland (..) in Sunergy;
d. SE S’Energy, hof] heeft in het kader van deze geschillen vier juridische procedures tegen Delta, Delta Solar en Sunergy geëntameerd, te weten (…)(hierna tezamen aangeduid als: “de Procedures”);
e. SE heeft op 15 oktober 2008 conservatoir verhaalsbeslag gelegd op de aandelen in het kapitaal van Delta Solar en conservatoir beslag doen leggen tot afgifte van de door Delta Solar gehouden aandelen in het kapitaal van Solland (hierna: de “Beslagen”);
f. Delta heeft de overdrachtsverplichting op grond van artikel 6.1 AHO van de door SE gehouden aandelen in het kapitaal van Sunergy aan Delta ingeroepen en SE heeft de AHO opgezegd en de overdrachtsverplichting op grond van artikel 15.3 AHO van de door Delta gehouden aandelen in het kapitaal van Sunergy aan SE ingeroepen (hierna: de “Calls”);
g. Partijen hebben onderhandeld over een minnelijke regeling ter beëindiging van al hun geschillen waarop de Procedures en de Calls betrekking hebben, waarvan zij het resultaat in deze vaststellingsovereenkomst (hierna: “de Vaststellingsovereenkomst”) willen vastleggen;
(...)
ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1: Verkoop belang SE in Sunergy aan Delta
1.SE verkoopt hierbij alle door haar gehouden aandelen in het kapitaal van Sunergy (…) aan Delta en Delta koopt de Aandelen van SE voor een koopprijs van EUR 32.000.000 (tweeëndertig miljoen euro) (de “Koopprijs”), een en ander op de wijze en tegen de voorwaarden zoals neergelegd in deze Vaststellingsovereenkomst. (...)
Artikel 2: Beëindiging Procedures en opheffing Beslagen
SE bewerkstelligt dat de Procedures voor zover deze thans nog tussen Partijen aanhangig zijn op de eerste roldatum volgend op de ondertekening van de Vaststellingsovereenkomst worden geroyeerd. (..) Partijen zullen zich voorts onthouden van het instellen van enig rechtsmiddel in de Procedures. (...)
Artikel 3: Finale kwijting
Met de ondertekening van de Vaststellingsovereenkomst verlenen Partijen elkaar over en weer finale kwijting ten aanzien van de in de considerans bedoelde geschillen en Procedures en meer in het algemeen terzake van hun deelname in en betrokkenheid bij Sunergy, behoudens ten aanzien van de verplichtingen die voortvloeien uit deze Vaststellingsovereenkomst en de Leveringsakte. Dit betekent voorts dat SE en[X] geen bedragen meer verschuldigd zijn aan Sunergy en/of Delta en evenmin vice versa en dat ieder der Partijen voorzover nodig afstand doet van eventuele vorderingsrechten die zij mochten hebben jegens alle andere Partijen. (...)
Artikel 4: Geen ontbinding of vernietiging
Partijen doen afstand van hun recht om de Vaststellingsovereenkomst te vernietigen respectievelijk te ontbinden (..) of in rechte ontbinding van de Vaststellingsovereenkomst te vorderen.
(…) .”
3.1.17
S’Energy heeft ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst haar aandelen in Sunergy aan Delta geleverd en Delta heeft de overeengekomen koopprijs ad € 32 miljoen aan S’Energy betaald.
3.1.18
De aandelen Sunergy zijn in 2008 gewaardeerd door SEVBB Inskelda (een Scandinavische bank) op € 750 miljoen. Boer & Croon Corporate Finance heeft de aandelen Sunergy in oktober 2008 gewaardeerd op € 820 miljoen.
3.2.1
S’Energy vorderde in eerste aanleg (in conventie), kort samengevat (onder I tot en met V) verklaringen voor recht dat Delta en [geintimeerde sub 2] jegens S’Energy onrechtmatig hebben gehandeld, wanprestatie hebben gepleegd, in strijd hebben gehandeld met de redelijkheid en billijkheid en zich schuldig hebben gemaakt aan dwang en misbruik van omstandigheden en aansprakelijk zijn voor de daardoor geleden schade, (onder VI) een verklaring voor recht dat Delta ongerechtvaardigd is verrijkt, (onder VII) vernietiging van art. 3 van de vaststellingsovereenkomst dan wel een verklaring voor recht dat een beroep daarop in strijd met de redelijkheid en billijkheid is en (VIII) veroordeling van Delta en [geintimeerde sub 2] tot vergoeding van de schade van S’Energy, op te maken bij staat, een en ander met veroordeling van Delta en [geintimeerde sub 2] in de proceskosten.
Delta en [geintimeerde sub 2] vorderden (in voorwaardelijke reconventie, na vermeerdering van eis) veroordeling van S’Energy in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, te weten
€ 127.370,08, met rente.
De rechtbank heeft zowel in conventie als in reconventie de vorderingen integraal afgewezen. In conventie heeft de rechtbank zich eerst afgevraagd of de kwijtingsclausule (art. 3 van de vaststellingsovereenkomst) uit hoofde van art. 3:44 BW vernietigd dient te worden (vordering onder VII). Toen zij die vraag ontkennend had beantwoord vloeide daaruit voort dat die clausule in de weg stond aan de onder I-VI gevorderde verklaringen voor recht en aan toewijzing van schadevergoeding, op te maken bij staat (vordering onder VIII). Een uitzondering daarop zou slechts aan de orde zijn als het beroep van S’Energy op die clausule in strijd zou zijn met art. 6:248 lid 2 BW, doch de rechtbank kwam tot de conclusie dat van zodanige strijd geen sprake was.
Gegeven die uitkomst kwam de rechtbank aan een inhoudelijk oordeel over het gedrag van [geintimeerde sub 2]/Delta (buiten voormelde context) niet toe. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt S’Energy met haar 20 (19 specifieke en één algemene) grieven op.
Misbruik van omstandigheden
3.3.
Grieven 3, 4, 5, 6, 13 en 15 zien alle op de verwerping door de rechtbank van het beroep van S’Energy op misbruik van omstandigheden. Met uitzondering van de reeds besproken grief 1, grief 16 (die ziet op de positie van [geintimeerde sub 2] in het kader van de vorderingen jegens hem in persoon), grief 17 (proceskosten) en grief 18 (ongerechtvaardigde verrijking) zien ook de andere grieven tenminste zijdelings op dit onderwerp, dan wel op het aanpalende onderwerp van bedreiging. Het hof overweegt in dat verband als volgt.
3.4
Uitgangspunt bij de beoordeling van dit beroep op misbruik van omstandigheden, een wilsgebrek, is dat in appel niet ter discussie staat dat S’Energy, zoals Delta en [geintimeerde sub 2] aanvoeren, inderdaad met Delta de vaststellingsovereenkomst inclusief algehele en finale kwijtingsclausule heeft gesloten, terwijl[X] (als bestuurder) zich bewust was van de inhoud daarvan. De stellingen over en weer over het al dan niet tevoren reeds besproken zijn van een vaststellingsovereenkomst of slechts van een overeenkomst tot verkoop en levering van aandelen verliezen daarmee hun relevantie.
Grief 2, gericht tegen de vaststelling dat op 3 februari 2009 is afgesproken dat Delta een vaststellingsovereenkomst zou opstellen, mist dus ook belang.
3.5
Het standpunt van S’Energy houdt in essentie in dat die wil van S’Energy (feitelijk haar vertegenwoordiger[X]) tot stand is gekomen onder invloed van omstandigheden, die door Delta zijn misbruikt.
S’Energy heeft daarbij een aantal aspecten opgesomd, gegroepeerd en beeldend aangeduid met de hierna cursief vermelde bewoordingen. Zij begint met de drooglegging in 2007-2008, waarmee zij doelt op het tegenwerken van de overeengekomen plaatsing van het 10% pakket (genoemd in art. 2.2 van de aandeelhoudersovereenkomst geciteerd in 3.1.3), het staken van het uitvoeren van het FBP (3.1.5) en de blokkade van de obligatie-uitgifte (3.1.6); dit samenstel van gedragingen en nalaten heeft ertoe geleid dat S’Energy geen inkomsten uit Sunergy ontving en dat Sunergy aangewezen bleef op haar zittende aandeelhouders, van wie S’Energy niet in staat was voldoende te investeren (terwijl Delta dat niet, of onvoldoende deed).
Dan volgt, in de opsomming van S’Energy, de afhankelijkheid. Het gaat dan om het opgesloten houden van het vermogen van S’Energy in Sunergy, door het verkopen van haar aandelen aan derden praktisch onmogelijk te maken. (S’Energy wijst op een verbod tot het opstellen van een informatiememorandum, het door Delta niet, of slechts te laat en dan niet naar behoren, spreken met belangstellenden als [bedrijf A] (3.1.7), het door Delta niet voortzetten van de op 10 september 2008 ingezette uitkoopprocedure, maar deze ook niet intrekken en, meer zijdelings, de gang van zaken rond Solland).
Tenslotte past Delta, aldus S’Energy, verdere drukmiddelen toe door Sunergy niet meer te financieren en te dreigen Sunergy failliet te laten gaan, waardoor S’Energy ruim € 300 miljoen (de waarde van haar aandelen Sunergy) zou verliezen.
Deze omstandigheden maken, zo nog steeds S’Energy, dat het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en de daarin vervatte overname van de aandelen tegen een prijs van € 32 miljoen onder de condities van artt. 3 en 4 misbruik van omstandigheden in de zin van art. 3:44 BW oplevert, nu S’Energy vanwege die omstandigheden niet anders kon dan akkoord gaan met die uitkoop.
3.6
Delta en [geintimeerde sub 2] hebben deze stellingen bestreden. Alvorens hierop nader in te gaan merkt het hof nog het volgende op. Voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden is niet nodig dat de omstandigheden in kwestie zijn ontstaan als gevolg van (laakbaar) handelen van Delta. Ook als de omstandigheden buiten haar toedoen bestonden en/of zijn ontstaan is het maken van misbruik daarvan mogelijk.
Dat betekent, dat het debat op het punt van de vraag of en zo ja in hoeverre bedoelde drooglegging, afhankelijkheid en drukmiddelen door Delta zijn veroorzaakt in dit kader onbesproken kan blijven. Delta en [geintimeerde sub 2] erkennen op zichzelf op de relevante punten de feiten die S’Energy noemt. Hun verweer is louter gericht op de duiding daarvan.
Delta en [geintimeerde sub 2] benadrukken dat S’Energy zeer hooggespannen, volstrekt irreële verwachtingen had van Sunergy en dat zij probeerde daar derden/investeerders en ook Delta in mee te slepen, met naar verwachting desastreuze gevolgen; daaraan heeft Delta weerstand geboden. Delta en [geintimeerde sub 2] zijn van mening dat hun niet te verwijten valt dat Delta uiteindelijk de vaststellingsovereenkomst met S’Energy heeft gesloten. Sunergy was vanaf het begin technisch failliet en aan de aanzienlijke kapitaalbehoefte, die nimmer tot enig positief resultaat had geleid, zou voorlopig geen einde komen. Inmiddels was de markt verslechterd en was gebleken dat de achterliggende technische vindingen niet beschermd en evenmin geheel uitontwikkeld waren. S’Energy, met name[X], bleef vasthouden aan een niet te verwezenlijken kostbaar groeiscenario, zonder verder zelf geld in te brengen. Het was in de visie van Delta nodig om de verliezen te beperken door definitief uit elkaar te gaan.
3.7
Dat (mede) die, door beide partijen dus verschillend geduide maar in elk geval aanwezige, omstandigheden ertoe hadden geleid dat een patstelling was ontstaan volgt zonder meer uit de feiten die onder 3.1 zijn vastgesteld aangaande de periode vlak voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Immers, Sunergy maakte geen winst en had nog steeds een aanzienlijke kapitaalbehoefte, waaraan voldaan moest worden om te bereiken dat uiteindelijk de -door S’Energy aangenomen maar door Delta inmiddels betwijfelde- potentie van grote speler met een technisch-innovatieve voorsprong in een markt in ontwikkeling kon worden waargemaakt. Een mogelijke beursgang was van de baan, er was geen nieuwe investeerder, S’Energy kon niet voldoen aan de capital calls (daargelaten of zij daartoe gehouden was, waarop het hof zo nodig later terugkomt) en Delta wilde Sunergy niet alleen (blijven) financieren, omdat zij dat als onverantwoord beschouwde.[X] en [geintimeerde sub 2], de personen die leiding gaven aan S’Energy respectievelijk Delta, hadden sterk verschillende ideeën en misten vertrouwen in elkaar. Het vertrek van[X] als bestuurder, noodzakelijk als gevolg van de verschillen van inzicht, had geen verbetering in de verhoudingen gebracht; de door Delta in zijn plaats aangestelde leiding van Sunergy berustte bij personen in wie S’Energy geen vertrouwen had. Zowel minnelijke (aanstelling van [Y] en [Z]) als gerechtelijke pogingen (de enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer) om verandering in de situatie te brengen hadden gefaald.
3.8
De vraag die dan voorligt is, of de gedragslijn van Delta, te weten het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst met S’Energy, daarmee door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
Het hof stelt vast dat Delta zich in elk geval bewust is geweest van eerder geschetste omstandigheden en van de positie waarin S’Energy verkeerde in het kader van de joint venture, te weten dat het daarmee voortgaan in de gegeven situatie geen realistische mogelijkheid was, zodat een beëindiging op enigerlei wijze onontkoombaar was. Het hof merkt daarbij op dat de stelling van S’Energy dat Delta zich ook bewust moet zijn geweest van een financiële noodtoestand bij S’Energy in eerste instantie en ook in appel, ondanks de stortvloed van stukken, nog steeds niet deugdelijk onderbouwd is. Het hof zal deze stelling buiten beschouwing laten omdat deze slechts van ondergeschikt belang is voor de beantwoording van de thans voorliggende vraag. Delta en [geintimeerde sub 2] stellen dat er andere mogelijkheden voor S’Energy waren om met de situatie om te gaan; zij noemen het voortgaan met procederen en het splitsen van de joint venture. Die stelling wordt echter gelogenstraft door de feiten als hiervoor opgesomd, het gebrek aan middelen van S’Energy en het gegeven dat reeds meerdere procedures aanhangig waren (geweest) die in de kern alle tot inzet hadden een beslissing te forceren in de niet met elkaar te verenigen visies van beide partners in de joint venture op die joint venture. Uit de wijze waarop Delta met de conflicten is omgegaan blijkt ook zonneklaar dat zij destijds geen andere mogelijkheid zag dan het uiteengaan van partijen en dat zij daarop actief heeft aangestuurd.
Uit de feiten blijkt overigens evenzeer dat S’Energy zich toen al verzoend had met de uitkoop, die in haar visie verre van optimaal was maar waarvan zij besefte dat die vanwege de problemen tussen[X] en [geintimeerde sub 2] onontkoombaar was.
3.9
Dat Delta op die uitkoop heeft aangestuurd en daarover hard (zie 3.1.10-3.1.13) heeft onderhandeld is, naar het oordeel van het hof, anders dan S’Energy stelt, op zichzelf niet in strijd met enige op Delta rustende rechtsplicht. Het hof baseert dat oordeel op de volgende overwegingen.
Hoewel juist is dat op Delta, als partner in de joint venture, een verplichting jegens S’Energy als haar partner in die joint venture rustte om haar gedrag mede te laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van die partner, mocht Delta ook haar eigen belangen in het oog houden. Dat die eigen belangen van Delta een voortzetting van de toestand niet toelieten blijkt genoegzaam uit hetgeen hiervoor werd overwogen. Het aandringen op een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de joint venture en het S’Energy op dat punt geen alternatief laten is op zich dan ook geen misbruik van omstandigheden. Dat geldt ook voor het in die vaststellingsovereenkomst opnemen van een algehele en finale kwijtingsclausule zoals de overeengekomen clausule. Het opnemen van zo’n clausule lag, ook in de visie van partijen en hun advocaten, geheel in de lijn die met de vaststellingsovereenkomst werd beoogd, te weten het eens en voor al een eind maken aan de joint venture en wat daarmee samenhing.
Daaraan doet niet af dat Delta, naar S’Energy terecht stelt, had bijgedragen aan het ontstaan van de situatie door niet mee te werken aan de uitgifte van de obligaties en de deelneming door [bedrijf A]. Anders dan S’Energy steeds als uitgangspunt neemt bracht de aard van deze joint venture mee dat Delta, naar gelang de tijd vorderde en de markt en Sunergy zich ontwikkelden, haar positie mocht bepalen en een voorzichtiger koers mocht aanhouden dan S’Energy (en dan beide partijen bij aanvang) voor ogen stond. S’Energy als ervaren, professionele ondernemer en projectontwikkelaar, bijgestaan door adviseurs, had daarmee vanaf het begin rekening kunnen en moeten houden.
Prijs
3.10
Er zou echter grond zijn om de in de eerste zin van 3.8 geformuleerde vraag in positieve zin te beantwoorden indien zou blijken dat de in de vaststellings-overeenkomst opgenomen prijs, ten opzichte van de waarde die het aandelenpakket van S’Energy in februari 2009 vertegenwoordigde, zoveel lager was dat het verschil in redelijkheid zakelijk niet verklaarbaar of gerechtvaardigd is te achten.
In het gegeven dat S’Energy genoegen heeft moeten nemen met een te lage prijs heeft zij reeds toen misbruik gezien. De instructie aan haar advocaat om met een enkel woord een achterdeurtje open te laten voor een beroep op misbruik van omstandigheden (dat, terecht, door die advocaat is ontraden) is gegeven in het licht van de weigering van Delta om in gesprek te gaan over de door S’Energy redelijk geachte uitkoopprijs, die aanmerkelijk hoger lag (€ 95 miljoen dan wel € 50 miljoen) dan de uiteindelijk overeengekomen prijs van € 32 miljoen.
Het in 3.9 genoemde recht van Delta om haar eigen belangen te behartigen en die in voorkomend geval te laten prevaleren boven die van S’Energy neemt niet weg dat Delta ook rekening had te houden met de belangen van S’Energy als haar joint venture partner. Het slechts willen betalen van een prijs die, ten opzichte van de waarde die het aandelenpakket van S’Energy in februari 2009 vertegenwoordigde, zoveel lager was dat het verschil in redelijkheid zakelijk niet verklaarbaar of gerechtvaardigd was, in de wetenschap dat S’Energy op dat moment geen reële alternatieven had, zal naar het oordeel van het hof misbruik van omstandigheden opleveren, zodat het beroep op vernietiging van de kwijtingsclausule, die S’Energy in beginsel belet om daarover een -deze- procedure te voeren, dan slaagt.
Deskundigenbericht
3.11
Gelet op de door S’Energy ingebrachte waarderingen van Sunergy en daarmee haar pakket aandelen zijn er voldoende aanknopingspunten voor de stelling dat de betaalde prijs veel te laag geweest is; Delta en [geintimeerde sub 2] betwisten dit echter.
Nu partijen van mening verschillen over de juistheid van de stellingen van S’Energy omtrent waarde van het aandelenpakket van S’Energy ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zal het hof op dat punt een deskundigenbericht moeten gelasten. Anders dan S’Energy is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat van de zijde van Delta en [geintimeerde sub 2] geen rapporten aangaande de waarde zijn overgelegd niet voldoende grond oplevert om zonder meer af te gaan op de door S’Energy gestelde en onderbouwde waarde. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen de bezwaren van Delta en [geintimeerde sub 2] tegen die rapporten en de omstandigheid dat de rapporten van Enskilda en Croon niet tot dezelfde waarde komen, terwijl voorts een waardering per februari 2009 noodzakelijk is.
De zaak zal naar de rol worden verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich elk, bij gelijktijdige akte, uit te laten omtrent aantal, hoedanigheid en naam van de te benoemen deskundige(n) en de aan hem/haar/hen te stellen vragen.
Het hof geeft partijen in overweging daaromtrent tevoren in overleg te treden, zodat gepoogd kan worden tot overeenstemming te geraken.
3.12
Het hof zal elke verdere beslissing op dit moment aanhouden.
4. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 8 juli 2014 voor een akte aan beide zijden met het hiervoor onder 3.11 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, E.J. van Tuyll van Serooskerken-Röell en P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014.