HR, 06-07-2021, nr. 21/00867 H
ECLI:NL:HR:2021:1046
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-07-2021
- Zaaknummer
21/00867 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1046, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑07‑2021; (Herziening)
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:RBROT:2016:10338
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0228
Uitspraak 06‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Herziening. Feitelijk leiding geven aan opzettelijk (namens BV) indienen van valse verwijskaarten bij zorgverzekeraars door KNO arts, art. 225.2 Sr. Heeft Rb ten onrechte aangenomen dat verwijskaarten bewijsbestemming hebben? Aangevoerd wordt (onder verwijzing naar bij aanvraag gevoegde documenten) dat sprake is van een gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv op de grond dat 4 door Rb als vals aangemerkte verwijskaarten niet bestemd waren te dienen tot bewijs van enig feit a.b.i. art. 225 Sr, omdat verwijskaarten “niet noodzakelijk [waren] voor zorgverlening of rechtmatige declaratie” door aanvrager en zij “geen verwijzing i.d.z.v. art. 14.2 Zorgverzekeringswet” betreffen. Rb heeft vastgesteld dat aanvrager verwijskaarten, waarop in strijd met waarheid was vermeld dat patiënt voor consult was gezien door daartoe in werkelijkheid niet geraadpleegde arts, aan zorgverzekeraars heeft gestuurd toen deze i.h.k.v. onderzoek naar zijn declaratiegedrag werden opgevraagd. Indien uit overgelegde documenten al kan blijken dat deze verwijskaarten geen verwijzingen waren in de zin van Zorgverzekeringswet, wekt dat gegeven niet ernstig vermoeden dat, als deze documenten bekend zouden zijn geweest bij Rb, het onderzoek van zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van aanvrager. Daarbij is van belang dat uitleg van vraag of sprake is van geschrift waaraan in maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend dat sprake is van geschrift dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen a.b.i. art. 225 Sr, is voorbehouden aan strafrechter. V.zv. aanvraag berust op stelling dat in uitspraak Rb sprake is van onjuiste toepassing van recht, heeft deze niet betrekking op ‘gegeven’, nu (zoals ook in wetsgeschiedenis bevestigd) (mogelijke) onjuiste toepassing geen grond tot herziening kan vormen. Afwijzing aanvraag. Samenhang met 21/02564 H.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00867 H
Datum 6 juli 2021
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 november 2016, nummer 10-996565-16, ingediend door J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De rechtbank heeft de aanvrager veroordeeld voor “feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd” tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van drie jaren.
2. Bewezenverklaring en bewijsoverweging
2.1
Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:
[aanvraagster] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2016, te [vestigingsplaats] , althans in Nederland, meermalen,
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse geschriften, te weten verwijsbrieven/kaarten,
2.(een) verwijskaart op naam van [betrokkene 1] BSN [001]
3. (een) verwijskaart op naam van [betrokkene 2] BSN [002]
6. (een) verwijskaart op naam van [betrokkene 3] BSN [003]
7. (een) verwijskaart op naam van [betrokkene 4] BSN [004]
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruik maken (telkens) hierin dat [aanvraagster] voornoemde verwijsbrieven heeft verstuurd naar VGZ of Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
en bestaande de valsheid (telkens) hierin dat - in strijd met de waarheid - op de verwijskaarten staat vermeld dat de patiënt voor een consult is gezien door een daartoe in werkelijkheid niet geraadpleegde arts van de vakgroep KNO-heelkunde van het Sint Franciscus gasthuis en door die arts is verwezen voor audiometrische/otologische expertise,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
terwijl zij weet dat die geschriften bestemd zijn voor zodanig gebruik,
aan welke bovenomschreven gedragingen hij feitelijk leiding heeft gegeven.”
2.2
De rechtbank heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
“Aan de verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij (als bestuurder van de besloten Vennootschap [aanvraagster] ) feitelijke leiding heeft gegeven aan het door die rechtspersoon in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2016, al dan niet samen met een of meer ander(en), meermalen, opzettelijk opsturen van valse verwijskaarten naar de zorgverzekeraars VGZ en Zilverenkruis Achmea.
De valsheid zou telkens daaruit hebben bestaan dat op die verwijskaarten in strijd met de waarheid was vermeld dat de betreffende patiënt voor een consult was gezien door een op de verwijskaart vermelde arts van de vakgroep KNO-heelkunde van het Sint Franciscusgasthuis en door die arts was verwezen voor audiometrische/otologische expertise, dit terwijl in werkelijkheid deze arts niet was geraadpleegd.
(...)
De rechtbank acht (...) bewezen dat op vier van de zeven verwijskaarten in strijd met de waarheid is vermeld dat de betreffende patiënt door de op de verwijskaarten vermelde arts van de vakgroep KNO-heelkunde van het Sint Franciscusgasthuis voor een consult is verwezen voor audiometrische/otologische expertise, aangezien in werkelijkheid die (op de verwijskaarten vermelde) arts niet was geraadpleegd.
Op de verwijskaarten is te lezen dat de patiënt werd verwezen voor audiometrische/otologische expertise. Op de verwijskaarten staat voorts een naamstempel van een arts van de vakgroep KNO van het Sint Franciscusgasthuis met daar doorheen een handgeschreven paraaf, of teken dat daarvoor zou kunnen doorgaan. Volgens de getuige [betrokkene 5] heeft hij alle patiënten beoordeeld op basis van een audiogram en heeft hij de verwijskaarten opgemaakt, in het bijzijn van de verdachte. [betrokkene 5] heeft naast zijn eigen naamstempel ook viermaal de naamstempels van twee collega artsen, te weten [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , gebruikt en voorzien van een handgeschreven merkteken, buiten medeweten en zonder toestemming van deze collega’s. Door aldus te doen voorkomen dat deze verwijskaarten zijn opgemaakt door andere artsen dan door [betrokkene 5] , zijn die verwijskaarten vals.”
3. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) (een ‘novum’).
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457, lid 1 aanhef en onder c, Sv. Volgens de aanvrager blijkt uit de bij de aanvraag gevoegde documenten dat de vier door de rechtbank als vals aangemerkte verwijskaarten niet bestemd waren te dienen tot het bewijs van enig feit als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat de verwijskaarten “niet noodzakelijk [waren] voor de zorgverlening of rechtmatige declaratie” door de aanvrager en zij “geen verwijzingen in de zin van artikel 14, lid 2 Zorgverzekeringswet” betreffen.
4.3
In de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd heeft de rechtbank vastgesteld dat de aanvrager de verwijskaarten, waarop in strijd met de waarheid was vermeld dat de patiënt voor een consult was gezien door een daartoe in werkelijkheid niet geraadpleegde arts, aan de zorgverzekeraars heeft gestuurd toen deze in het kader van onderzoek naar zijn declaratiegedrag werden opgevraagd. Indien uit de overgelegde documenten al kan blijken dat deze verwijskaarten geen verwijzingen waren in de zin van de Zorgverzekeringswet, wekt dat gegeven niet het ernstige vermoeden dat, als deze documenten bekend zouden zijn geweest bij de rechtbank, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de gewezen verdachte. Daarbij is van belang dat de uitleg van de vraag of sprake is van een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend dat sprake is van een geschrift dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen als bedoeld in artikel 225 Sr, is voorbehouden aan de strafrechter. Voor zover de aanvraag berust op de stelling dat in de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd sprake is van een onjuiste toepassing van het recht, heeft deze niet betrekking op een hiervoor onder 4.1 aangeduid gegeven, nu – zoals ook in de wetsgeschiedenis is bevestigd (Kamerstukken II 2008/09, 32045, nr. 3, p. 28) – een (mogelijke) onjuiste toepassing geen grond tot herziening kan vormen.
4.4
De aanvraag is, gelet op wat hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2021.