ABRvS, 21-08-2013, nr. 201209007/1/A1.
ECLI:NL:RVS:2013:839
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-08-2013
- Zaaknummer
201209007/1/A1.
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:839, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑08‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
JOM 2014/75
OGR-Updates.nl 2013-0250
Uitspraak 21‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 januari 2012 heeft het college de bij besluit van 9 december 2004 aan de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht Lidl Nederland GmbH (hierna: Lidl) verleende vrijstelling voor het gebruik van panden op de percelen Sint Antoniusplein 33 en de Julianastraat 71 te Sneek (hierna: het perceel) voor detailhandel in dagelijkse goederen, ingetrokken.
201209007/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Sudwest Fryslân,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 augustus 2012 in zaak nr. 12/609 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2012 heeft het college de bij besluit van 9 december 2004 aan de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Duits recht Lidl Nederland GmbH (hierna: Lidl) verleende vrijstelling voor het gebruik van panden op de percelen Sint Antoniusplein 33 en de Julianastraat 71 te Sneek (hierna: het perceel) voor detailhandel in dagelijkse goederen, ingetrokken.
[wederpartij] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het college heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank).
Bij uitspraak van 7 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 januari 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Lidl en [wederpartij] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2013, waar het college, vertegenwoordigd door L. van der Bijl en R.A.A. Tekstra, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Baarn, zijn verschenen. Voorts is daar Lidl, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en P.G.M. Piepers, gehoord.
Overwegingen
1. De panden op het perceel maken deel uit van een gebouwencomplex waarin verscheidene winkels zijn gevestigd en waarvan [wederpartij] eigenaar is.
2. Bij besluit van 9 december 2004 heeft het college aan Lidl met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bolswarderpoort", voor het gebruik van het perceel voor een tweede grootschalige detailhandel met een bruto vloeroppervlakte van 850 m2. Ingevolge het bestemmingsplan en de voorschriften van het uitwerkingsplan "Eerste uitwerking bestemmingsplan Bolswarderpoort" was in het winkelcentrum slechts één supermarkt met een oppervlakte van meer dan 600 m2 toegestaan. Het besluit van 9 december 2004 is met de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2009, in zaak nr. 200900787/1/H1 onherroepelijk geworden.
3. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het de verleende vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Volgens het college ziet de rechtbank eraan voorbij dat niet aannemelijk is dat de exploitatie van de supermarkt op het perceel binnen de geldende geluidnormen mogelijk is.
3.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Invoeringswet Wabo wordt een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo van kracht en onherroepelijk is, voor zover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wabo is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.
3.2. Nu een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23, eerste lid, van de Wro ingevolge artikel 9.1.11, eerste lid, van de Invoeringswet Wro is gelijkgesteld met een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO, dient de bij besluit van 9 december 2004 aan Lidl verleende vrijstelling op grond van artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder f, van de Invoeringswet Wabo te worden aangemerkt als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Ingevolge die bepaling is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
3.3. Het college heeft aan het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat de bevoorrading van de supermarkt plaatsvindt vanaf de Julianastraat 71 en dit heeft geleid tot klachten van omwonenden over geluidsoverlast. Aan Lidl is een last onder dwangsom opgelegd wegens overschrijding van de geluidgrenswaarden uit het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer. Verder is uit onderzoek gebleken dat de maatregelen die moeten worden genomen om te kunnen voldoen aan de geluidgrenswaarden disproportioneel en feitelijk onuitvoerbaar zijn. Daarbij komt volgens het college dat aan de exploitatie van een supermarkt inherent is dat de bevoorrading zeer frequent plaatsvindt.
3.4. De bevoegdheid tot intrekking van een omgevingsvergunning, waaronder een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, is neergelegd in artikel 2.33 van de Wabo. Het eerste lid van dit artikel bevat de gronden waarop het bevoegd gezag verplicht is tot gehele of gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning. In het tweede lid zijn de gevallen vermeld waarin het bevoegd gezag de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan intrekken. Van de reguliere intrekkingsgronden in artikel 2.33 van de Wabo dienen te worden onderscheiden de intrekkingsgronden die zijn opgenomen in artikel 5.19 van de Wabo, welk artikel de intrekking als sanctie regelt op het niet-naleven van wettelijke of vergunningsvoorschriften. Van dit laatste is in dit geval geen sprake.
3.5. Artikel 2.33 van de Wabo noch de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel (Kamerstukken II 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 117-119) bevat aanwijzingen dat het bestuursorgaan dat de omgevingsvergunning heeft verleend, in andere dan de in dit artikel vermelde gevallen bevoegd is de vergunning in te trekken. De opsomming van intrekkingsgronden in artikel 2.33 van de Wabo is limitatief. Andere gronden voor intrekking, voor zover die niet is bedoeld als sanctie, waarvan als gezegd in dit geval geen sprake is, zijn uitgesloten.
3.6. Vaststaat dat het college artikel 2.33 van de Wabo niet aan zijn besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft gelegd. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de omstandigheden die in dit geval aan het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning ten grondslag liggen, niet zijn aan te merken als een situatie als bedoeld in artikel 2.33, eerste of tweede lid, van Wabo. Gelet hierop was het college niet bevoegd tot intrekking van de aan Lidl verleende omgevingsvergunning over te gaan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Nu de rechtbank het besluit van het college van 4 januari 2012 terecht heeft vernietigd, leidt het voorgaande niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van de gronden te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
651.