Rb. Amsterdam, 20-08-2012, nr. 13-710091-11
ECLI:NL:RBAMS:2012:BX5426
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
20-08-2012
- Zaaknummer
13-710091-11
- LJN
BX5426
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:BX5426, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 20‑08‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 20‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor meineed en doen van valse aangifte gepleegd door een politieambtenaar.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/710091-11 (PROMIS)
Datum uitspraak: 20 augustus 2012
tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de GBA op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 augustus 2012. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. J.H.M. van Leijen, officier van justitie. Verdachte liet zich bijstaan door mr. E.A.M. Mannheims, advocaat te Amsterdam.
Alle hierna te bespreken verweren zijn zakelijk samengevat weergegeven.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij
1.
op of omstreeks 12 januari 2011 en/of 13 januari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk,
schriftelijk, persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd in een strafzaak ten nadele van de beklaagde of verdachte [persoon 1], door toen daar, in het door haar, verdachte, en haar collega [persoon 2] schriftelijk, op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2011 (proces-verbaal nr. 2011009743-5) opzettelijk te vermelden dat:
"Ik, verbalisant [verdachte] zag dat de verdachte zijn gezicht in mijn richting draaide en hoorde dat hij luidkeels zei: "Ik gooi je op het spoor." Ik zag dat er op het moment dat de verdachte dit zei een metro aan kwam rijden. Ik zag dat de verdachte in de richting van de metro keek en een stap richting de metro probeerde te doen. Ik, verbalisant [verdachte] voelde dat de verdachte zijn rechterarm die inmiddels geboeid was stevig in een andere richting bewoog dan dat ik hem wilde hebben. Ik, verbalisant [verdachte], voelde mij erg bedreigd door de geuite dreiging en de gemaakte beweging van verdachte. Ik, verbalisant [verdachte] merkte doordat de verdachte zich in een andere richting bewoog dan dat ik hem wilde, ik gehinderd werd in het aanleggen van de transportboeien."
terwijl zij, verdachte, wist dat
-die [persoon 1] niet luidkeels "Ik gooi je op het spoor" heeft geroepen en/of
-die [persoon 1] geen stap in de richting van de aankomende metro heeft proberen te doen en/of heeft gedaan en/of
-die [persoon 1] zijn rechterarm (die inmiddels geboeid was) niet stevig in een andere richting heeft bewogen;
Art. 207 lid 1 juncto lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
op of omstreeks 12 januari 2011 en/of 13 januari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit (geheel of gedeeltelijk) niet was gepleegd,
immers heeft zij, toen en aldaar ten overstaan van de hoofdagent van politie, DCIV - Bureau Controle Infrastructuur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, dhr. [persoon 3], opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan tegen [persoon 1] van een te Amsterdam gepleegde bedreiging en belediging tijdens de uitoefening van haar functie van surveillant van de regiopolitie Amsterdam- Amstelland, door in haar aangifte op te (laten) nemen:
"Op dit moment stonden wij, [persoon 1] en ik met onze rug richting het spoor. Ik zag dat [persoon 1] in mijn richting keek en tegen mij schreeuwde: "ik gooi je op het spoor". Ten tijde dat [persoon 1] dit tegen mij schreeuwde kwam er een metro aan rijden. Ik voelde dat [persoon 1] mij in de richting van de aankomende metro duwde. Hierop bewoog ik mij in de richting van [persoon 1] en hield hem stevig vast aan zijn transportboei dit om [persoon 1] te verhinderen dat hij mij nog meer in de richting van de metro duwde. Ik voel me ernstig bedreigd door de geuite dreiging en de gemaakte bewegingen. Ik ben erg geschrokken van dat [persoon 1] mij in de richting van de metro bracht."
terwijl zij, verdachte, wist dat:
- -
die [persoon 1] niet in haar, verdachtes, richting heeft gekeken en "Ik gooi je op het spoor" heeft geschreeuwd en/of
- -
die [persoon 1] haar, verdachte, niet richting de aankomende metro heeft geduwd en/of die [persoon 1] niet getracht heeft haar, verdachte, richting de aankomende metro te duwen en/of
- -
die [persoon 1] haar, verdachte, niet richting de aankomende metro heeft gebracht en/of die [persoon 1] niet getracht heeft haar, verdachte, richting de aankomende metro te brengen;
Artikel 188 Wetboek van Strafrecht
2.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.
Waardering van het bewijs
3.1.
De feiten
De rechtbank gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van feiten 1 en 2:
Incident Amstelstation met [persoon 1]
Verdachte en haar collega [persoon 2] (hierna [persoon 2]), beiden surveillant van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, bevinden zich op 12 januari 2011 tijdens hun dienst op het perron van het metrostation Amstelstation te Amsterdam. Daar zien zij [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) en een onbekend gebleven persoon roken op een plek waar dat niet is toegestaan. Zij houden beide mannen staande en vragen hun om hun identiteitsbewijs. [persoon 1] roept hun dan enkele beledigingen toe. Daarop deelt verdachte aan [persoon 1] mee dat hij is aangehouden ter zake van belediging van een ambtenaar in functie. Hierop zegt [persoon 1], volgens verdachte, tegen verdachte onder andere: “ik schiet een kogel door je kop, vuile hoer” of woorden van gelijke aard of strekking. Verdachte begint hierop [persoon 1] de transportboeien aan te leggen. Tijdens dit boeien komt een metro het station binnenrijden langs het gedeelte van het perron waar verdachte, [persoon 2] en [persoon 1] staan.
Nadat zij [persoon 1] heeft geboeid, geleidt verdachte samen met [persoon 2] [persoon 1] van het perron, om hem over te brengen naar het politiebureau.
Gang van zaken opmaken proces-verbaal van bevindingen
Op het bureau maken verdachte en [persoon 2] van het voorgaande voorval op ambtsbelofte een eerste versie op van een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011009743-5 en gedateerd 12 januari 2011. Deze versie leggen zij voor aan collega’s. Die geven hun aanwijzingen ter verduidelijking van het proces-verbaal. De volgende dag, op 13 januari 2011, passen [persoon 2] en verdachte het proces-verbaal hierop aan. De laatste aanpassingen worden gedaan door verdachte, op een tijdstip waarop [persoon 2] aangifte doet van belediging tegen [persoon 1]. [verdachte] laat vervolgens het proces-verbaal door [persoon 2] tekenen.
Inhoud proces-verbaal van bevindingen
In het proces-verbaal van bevindingen staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik, verbalisant [verdachte] zag dat de verdachte zijn gezicht in mijn richting draaide en hoorde dat hij luidkeels zei: "Ik gooi je op het spoor." Ik zag dat er op het moment dat de verdachte dit zei een metro aan kwam rijden. Ik zag dat de verdachte in de richting van de metro keek en een stap richting de metro probeerde te doen. Ik, verbalisant [verdachte] voelde dat de verdachte zijn rechterarm die inmiddels geboeid was stevig in een andere richting bewoog dan dat ik hem wilde hebben. Ik, verbalisant [verdachte], voelde mij erg bedreigd door de geuite dreiging en de gemaakte beweging van verdachte. Ik, verbalisant [verdachte] merkte doordat de verdachte zich in een andere richting bewoog dan dat ik hem wilde, ik gehinderd werd in het aanleggen van de transportboeien."
Inhoud aangifte tegen [persoon 1]
Nadat verdachte het proces-verbaal van bevindingen heeft afgerond, doet zij aangifte van bedreiging en belediging tegen [persoon 1] ten overstaan van de hoofdagent van politie, DCIV - Bureau Controle Infrastructuur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, [persoon 3]. In de aangifte staat onder meer het volgende vermeld.
"Op dit moment stonden wij, [persoon 1] en ik met onze rug richting het spoor. Ik zag dat [persoon 1] in mijn richting keek en tegen mij schreeuwde: "ik gooi je op het spoor". Ten tijde dat [persoon 1] dit tegen mij schreeuwde kwam er een metro aan rijden. Ik voelde dat [persoon 1] mij in de richting van de aankomende metro duwde. Hierop bewoog ik mij in de richting van [persoon 1] en hield hem stevig vast aan zijn transportboei dit om [persoon 1] te verhinderen dat hij mij nog meer in de richting van de metro duwde. Ik voel me ernstig bedreigd door de geuite dreiging en de gemaakte bewegingen. Ik ben erg geschrokken van dat [persoon 1] mij in de richting van de metro bracht."
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat beide ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Anders dan in het proces-verbaal van bevindingen is vermeld, heeft [persoon 1] niet gedreigd verdachte op het spoor te gooien en heeft hij geen beweging gemaakt om zich tegen het boeien te verzetten of verdachte in de richting van het aankomend treinstel van de metro te brengen. Anders dan in haar aangifte is vermeld - verdachte erkent dit ook - heeft [persoon 1] haar niet een duw gegeven. De officier van justitie wijst in het bijzonder op de ter terechtzitting verschillende malen afgespeelde beelden die van het voorval zijn gemaakt met behulp van een op het perron geposteerde bewakingscamera.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van beide feiten dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 kan de valsheid van het proces-verbaal van bevindingen niet worden bewezen, subsidiair kan niet worden bewezen dat verdachte opzet op enige valsheid heeft gehad. Dat laatste geldt ook voor het proces-verbaal van aangifte (feit 2).
Daarbij heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het onderzoek door het Bureau Integriteit van de politie gekleurd was door een onjuiste aanname. Die aanname was dat verdachte zich slechts als benadeelde partij zou kunnen voegen als de zaak als een zogenaamde protocolzaak zou worden aangemerkt. Bovendien zou het Bureau Integriteit ervan uit zijn gegaan dat verdachte erop heeft aangedrongen dat de zaak die status zou verkrijgen.
Voorts zou enige valsheid zich kunnen laten verklaren door de beleving van verdachte, die kan zijn beïnvloed door de verbale agressie die tegen haar was geuit.
Het proces-verbaal van bevindingen is op aanwijzingen van collega’s verschillende keren aangepast. Deze aanpassingen kunnen naar hun aard niet louter op het conto van verdachte worden geschreven en maken daarmee het scenario dat verdachte op eigen houtje het proces-verbaal heeft aangepast en door [persoon 2] ongelezen heeft laten tekenen onaannemelijk.
Het woord duwen dat in de aangifte is vermeld, is, aldus de verdediging ten slotte, onjuist, maar daarvan mag verdachte geen verwijt worden gemaakt; de keuze om dit woord te gebruiken komt voor rekening van verbalisant [persoon 3], aan wie verdachte heeft uitgelegd dat [persoon 1] een beweging naar haar toe maakte terwijl zij bezig was hem te boeien op het moment waarop de metro het station binnenreed. Verdachte heeft zich bij het opnemen van haar aangifte door [persoon 3] laten overtuigen dat die woordkeuze de juiste was, maar was hier al kort na het opnemen van de aangifte niet zo zeker meer van. Aan haar collega’s onder wie haar vriend, met wie zij zich toen in een ruimte waar mag worden gerookt bevond, heeft zij gemeld dat zij het gevoel had dat haar aangifte was aangedikt. Door deze collega’s heeft zij zich nogmaals laten overtuigen dat het woord duwen een juiste omschrijving was van hetgeen zich had voorgedaan. Dat verdachte, naar achteraf zou kunnen worden geconcludeerd, zich wellicht te gemakkelijk heeft laten overtuigen dat de gekozen omschrijving juist was, laat zich verklaren door de omstandigheid dat verdachte zich de eerder jegens haar geuite kritiek dat zij zich moeilijk door anderen laat overtuigen, had aangetrokken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Het opsporingsonderzoek in deze zaak heeft een bijzonder karakter. Onderzocht is de tegen een politie-ambtenaar gerezen verdenking dat deze met opzet onwaarheden in een door haar opgemaakt proces-verbaal en in een door haar gedane aangifte van een strafbaar feit heeft vermeld, respectievelijk heeft doen vermelden. Dat heeft ertoe geleid dat hoofdzakelijk collega’s van verdachte zijn ondervraagd. Het onderzoek is uitgevoerd door het “Bureau Integriteit” van de Amsterdamse politie. Die afdeling van de Amsterdamse politie heeft tot taak onregelmatigheden gepleegd door personeel binnen het korps te onderzoeken en de werkgever van dat personeel maatregelen te adviseren in rechtspositionele zin.
Dit kan ertoe hebben geleid dat de in deze zaak in het vooronderzoek gehoorde getuigen een zekere druk hebben gevoeld bij het afleggen van hun verklaringen. Denkbaar is dat sommige getuigen hun eigen rol in een voor hun werkgever goed daglicht hebben willen stellen en daarbij een meer of minder vertekend beeld hebben gegeven van wat zij hebben meegemaakt.
Denkbaar is dat daardoor de gedragingen van verdachte in een meer of minder kwaad daglicht zijn komen te staan.
De rechtbank zal daarom de hier bedoelde getuigenverklaringen met extra behoedzaamheid bezien en slechts dan voor het bewijs gebruiken, indien voor de inhoud daarvan voldoende steun in ander bewijsmateriaal is te vinden.
Valsheid
Voor de beoordeling van de beschuldiging dat het proces-verbaal van bevindingen opzettelijk onwaarheden bevat (feit 1) is het volgende van belang.
Relevante bewijsmiddelen
De bewakingscamerabeelden van het incident:
De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken. Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben hierop hun commentaar gegeven.
Te zien is het volgende. [verdachte], [persoon 2] en [persoon 1] staan op het perron van het metrostation. [verdachte] is in gesprek met [persoon 1]. Hij heft tweemaal zijn rechterhand op. Daarna wendt hij zich af van [verdachte] en doet enkele stappen tot hij staat bij de railing die dit deel van het perron scheidt van de (open) ruimte waarin zich de trappen bevinden die toegang geven tot het perron. [verdachte] en [persoon 2] doen eveneens enkele stappen in de richting van de genoemde railing. [persoon 1] heeft een plastic tas in de hand. Hij zet die op de grond bij de railing. Hij richt zich vervolgens op en staat dan met de voorzijde van zijn lichaam tegen de railing aan, met zijn rug naar het spoor. [verdachte] gaat pal achter [persoon 1] staan. Zij begint bij hem de transportboeien aan te leggen, eerst aan de rechterhand van [persoon 1]. [persoon 1] kijkt naar rechts. [persoon 2] staat er naast en spreekt in haar portofoon. [verdachte] zet een stap naar links en gaat verder met het boeien. Op dat moment rijdt het treinstel van de metro het station binnen, aan de zijde van het perron, waar [persoon 2], [verdachte] en [persoon 1] staan.
Op het moment waarop het treinstel tot stilstand is gekomen, draait [persoon 1] zich om. Hij staat dan met de rug tegen de railing aan en zijn gezicht is gericht naar [verdachte] en [persoon 2]. Hij houdt beide armen op de rug en is kennelijk geboeid.
Deze positie, met de geboeide [persoon 1] tegenover [verdachte] en [persoon 2] blijft gelijk. [verdachte] noteert iets in een aantekeningboekje. Een volgende metro arriveert en [verdachte] begeleidt [persoon 1] van het perron.
Verklaring [persoon 2]:
[persoon 2] heeft in het door het Bureau Integriteit uitgevoerde onderzoek verklaard dat zij , de passage uit het proces-verbaal van bevindingen: ”Ik zag dat er op het moment dat de verdachte dit zei een metro aan kwam rijden. Ik zag dat de verdachte in de richting van de metro keek en een stap richting de metro probeerde te doen.” helemaal niet herkent. Zij heeft dit niet gezien. Zij heeft ook geen reacties van [verdachte] opgemerkt. Evenmin heeft zij reacties van [verdachte] gezien waaruit bleek dat [persoon 1] niet mee zou werken met het omleggen van de transportboeien. Wel, zo verklaart [persoon 2], heeft [verdachte] haar later (teruggekeerd op het politiebureau) verteld dat [persoon 1] tegen [verdachte] heeft geroepen dat hij haar op het spoor had willen gooien, maar dat hij de daad bij het woord zou hebben willen voegen, heeft [verdachte] haar ook later niet verteld.
Bij de rechter-commissaris herhaalt [persoon 2] dat zij niet heeft gezien dat [persoon 1] een stap in de richting van de metro probeerde te doen tijdens het boeien en dat zij, als zij gezien zou hebben dat [persoon 1] toen een beweging had gemaakt, zij daar zeker op zou hebben gereageerd. Dat [persoon 1] heeft geroepen dat hij [verdachte] op het spoor zou gooien, heeft de getuige niet gehoord, maar zo voegt zij hieraan toe, zij kan niet uitsluiten dat dit is geroepen omdat zij op dat moment bezig was met haar portofoon en er een metrotrein langs kwam.
Verklaring [persoon 4]:
Verbalisant [persoon 4] heeft in het door Bureau Integriteit uitgevoerde onderzoek verklaard dat hij op 12 januari 2011 op het politiebureau van [verdachte] en [persoon 2] hoort van de aanhouding. Op de vraag of daarbij verzet is gepleegd, zegt [persoon 2]: “nou verzet…verzet?”. Op verdere vragen krijgt de getuige ten antwoord dat [persoon 1] heeft gezegd: “ik gooi je op het spoor”, terwijl de metro het station binnen kwam rijden. In dit gesprek krijgt de getuige van [persoon 2] noch van verdachte te horen dat [persoon 1] een fysieke beweging heeft gemaakt om zijn bedreiging kracht bij te zetten. Ten overstaan van de rechter-commissaris blijft de getuige bij deze verklaring.
Verklaring [persoon 5] (de vriend en partner van verdachte):
[persoon 5] heeft in het door Bureau Integriteit uitgevoerde onderzoek verklaard dat verdachte op de avond van 12 januari 2011 vertelde over de bedreiging van [persoon 1] om haar op het spoor te gooien. Zij sprak verder over een beweging of stap van [persoon 1] achteruit tijdens het boeien.
Verklaring [persoon 1]:
[persoon 1] heeft verklaard dat hij agressief werd toen hem om zijn identiteitsbewijs werd gevraagd. Hij heeft de agenten toen gezegd dat hij hen overhoop zou schieten. Daarna werd hij aangehouden. Tijdens de aanhouding werkte hij gewoon mee. Hij heeft niet gezegd: “ik gooi je op het spoor”.
Wijzigingen in versies van het proces-verbaal van bevindingen:
De versie van het proces-verbaal van bevindingen zoals [verdachte] en [persoon 2] dit op 12 januari 2011 hebben opgemaakt, is automatisch opgeslagen en vergeleken met het uiteindelijke proces-verbaal opgemaakt op 13 januari 2011.
Op 13 januari 2011 is aan de van verdachte afkomstige passage: “Ik, verbalisant [verdachte] zag dat de verdachte zijn gezicht in mijn richting draaide en hoorde dat hij luidkeels zei: "Ik gooi je op het spoor.”, de volgende passage toegevoegd: “Ik zag dat er op het moment dat de verdachte dit zei een metro aan kwam rijden. Ik zag dat de verdachte in de richting van de metro keek en een stap richting de metro probeerde te doen.”
Aan de daarop volgende passage: “Ik, verbalisant [verdachte] voelde dat de verdachte zijn rechterarm die inmiddels geboeid was stevig in een andere richting bewoog dan dat ik hem wilde hebben.”, is het volgende toegevoegd: “Ik, verbalisant [verdachte], voelde mij erg bedreigd door de geuite dreiging en de gemaakte beweging van verdachte.”
Conclusie rechtbank
Uit de camerabeelden blijkt niet dat [persoon 1], terwijl hij door verdachte wordt geboeid, enige (achterwaartse) beweging heeft gemaakt, noch met zijn armen noch met zijn lichaam. Evenmin blijkt van een beweging van verdachte als gevolg van of als reactie op enige beweging van [persoon 1]. Ook uit de gedragingen van [persoon 2] valt niets op te maken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [persoon 1] tijdens het boeien een beweging achterwaarts heeft gemaakt.
De rechtbank sluit niet uit dat [persoon 1], toen hij geboeid werd door verdachte, tegen haar gezegd of geroepen heeft: “ik gooi je op het spoor”. Dat dit door [persoon 1] geroepen is, heeft [verdachte] immers op de dag van de gebeurtenis tegen [persoon 2], [persoon 5] (haar vriend) en andere collega’s gezegd. [persoon 2] heeft dit niet gehoord, hoewel deze bewoordingen luidkeels zouden zijn geuit. Als vaststaand kan worden aangenomen dat haar gehoor werd belemmerd doordat zij haar portofoon aan het oor had en er tegelijkertijd een treinstel van de metro het station kwam binnenrijden. De omstandigheid dat [persoon 1] ontkent dit dreigement te hebben geuit, acht de rechtbank niet doorslaggevend.
De rechtbank gaat er daarom in het vervolg van uit dat [persoon 1] tijdens het boeien het dreigement “ik gooi je op het spoor” tegen [verdachte] heeft geuit.
Vervolgens concludeert de rechtbank dat [persoon 1] tijdens het boeien niet een stap richting de metro heeft gedaan of heeft proberen te doen, zoals ten laste gelegd. Daarvan blijkt immers niet uit de beelden noch uit de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 1]. Bovendien blijkt uit die bewijsmiddelen evenmin van enige reactie van verdachte op een vermeende (poging tot) beweging van [persoon 1], welke reactie een dergelijke (poging tot) beweging, zonder dat deze door omstanders zou zijn opgemerkt, alsnog aannemelijk zou kunnen maken. Daar komt bij dat verdachte op de dag van de gebeurtenis niets over een (poging tot) beweging van [persoon 1] heeft gezegd tegen [persoon 2] of [persoon 4]. Evenmin heeft zij hierover iets vermeld in de eerste versie van het proces-verbaal van bevindingen, die zij op die dag samen met [persoon 2] heeft opgemaakt.
In die eerste versie van het proces-verbaal van bevindingen is ook opgenomen de passage: “de verdachte (de rechtbank begrijpt: [persoon 1]) zijn rechterarm die inmiddels geboeid was stevig in een andere richting bewoog dan dat ik hem wilde hebben”. Nu hiervan evenmin uit de beelden en overige bewijsmiddelen blijkt, acht de rechtbank ook bewezen dat deze passage uit het proces-verbaal niet op waarheid berust.
Met het voorgaande is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat twee passages in het proces-verbaal van bevindingen vals zijn: daarin is immers in strijd met de waarheid vermeld dat [persoon 1] zijn dreigement om verdachte op het spoor te gooien kracht heeft bijgezet door een beweging in achterwaartse richting terwijl hij tevens zijn rechterarm in een andere richting heeft gebracht dan verdachte die arm wilde hebben.
Bewustzijn verdachte van valsheid
De rechtbank stelt voorop dat verdachte uit hoofde van haar opleiding als ambtenaar van politie (en voordien als buitengewoon opsporingsambtenaar) weet dat een proces-verbaal als dat wat door haar is opgemaakt (of dat wat zij heeft doen opmaken, voor zover het gaat om de door haar gedane aangifte), ertoe dient om bewijs bij te brengen. In dit geval was dat het bewijs tegen de door haar aangehouden [persoon 1]. Zij weet dat zo’n proces-verbaal moet weergeven wat de opsteller daarvan zelf heeft waargenomen.
Vast staat dat er een aanzienlijk verschil is tussen wat er tussen [persoon 1] en verdachte op het perron is voorgevallen en wat verdachte hieraan heeft toegevoegd. Reeds om die reden moet verdachte zich van de valsheden in het proces-verbaal bewust zijn geweest en kan zij zich niet erop beroepen dat het proces-verbaal haar subjectieve beleving van het gebeurde weergeeft. Daarbij komt dat zij het proces-verbaal van bevindingen, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, verschillende keren heeft aangevuld en/of heeft gewijzigd. Van een slordigheid kan daarom geen sprake zijn.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Omdat verdachte zich van de valsheid bewust moet zijn geweest acht de rechtbank het opzet op de valsheid en daarmee het eerste feit bewezen.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Op basis van dezelfde motivering en bewijsmiddelen acht de rechtbank tevens het doen van valse aangifte (feit 2) bewezen. Uit het voorgaande vloeit immers voort dat de in die aangifte opgenomen passage: “Ik voelde dat [persoon 1] mij in de richting van de aankomende metro duwde. Hierop bewoog ik mij in de richting van [persoon 1] en hield hem stevig vast aan zijn transportboei dit om [persoon 1] te verhinderen dat hij mij nog meer in de richting van de metro duwde. Ik voel me ernstig bedreigd door de geuite dreiging en de gemaakte bewegingen. Ik ben erg geschrokken van dat [persoon 1] mij in de richting van de metro bracht.”, in strijd met de waarheid en vals is, en dat verdachte wist dat zij daarmee aangifte deed van een feit dat deels niet was gepleegd.
De raadsvrouw heeft als verweer gevoerd dat de term “duwen” evident onjuist is maar in de aangifte is opgenomen doordat verdachte zich door de verbalisant die de aangifte opnam, heeft laten overtuigen van het feit dat dit de juiste wijze van verwoorden was van wat er was gebeurd. Dit wordt onderstreept doordat er na de aangifte in de rokersruimte van het bureau door verdachte is gesproken over het feit dat zij haar aangifte vond aangedikt, aldus de raadsvrouw.
Dat verdachte tot een aangezette formulering zou zijn gekomen als gevolg van de invloed van verbalisant [persoon 3] acht de rechtbank niet aannemelijk op grond van zijn verklaringen ten overstaan van het Bureau Integriteit en ten overstaan van de rechter-commissaris. [persoon 3] heeft verklaard dat er tijdens de aangifte geen enkele discussie is geweest over de wijze van formuleren.
Ook indien zou worden aangenomen dat duwen een te zware formulering is geweest van hetgeen verdachte voor ogen had, laat dat onverlet dat een lichtere formulering van enige (poging tot) beweging nog steeds een valsheid zou hebben opgeleverd, omdat, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, van enige (poging tot) beweging in werkelijkheid geen sprake is geweest.
Motief
Het voorgaande roept de vraag op welk motief verdachte heeft gehad voor het plegen van deze feiten. De rechtbank ziet aanwijzingen voor motieven in de volgende bewijsmiddelen.
Motief protocolzaak/schadevergoeding
[persoon 2] heeft verklaard dat verdachte het er niet mee eens was dat het onderzoek tegen [persoon 1] niet door de districtsrecherche zou worden uitgevoerd (en dus niet als protocolzaak werd aangemerkt). In de rokersruimte zei verdachte tegen haar dat zij er per se een protocolzaak van wilde maken. Verdachte zei haar dat zij in het verleden ook een dergelijke situatie had meegemaakt en het toen ook een protocolzaak was geworden. Verdachte zei haar iets in de trant van “ter zitting voegen voor een schadevergoeding”.
Verbalisant [persoon 6] heeft verklaard dat hij, nadat [persoon 2] en verdachte op het bureau waren gearriveerd en over het voorval een eerste gesprek hadden gevoerd, door verdachte op de gang werd aangesproken met de woorden: “het is een protocolzaak, hij moet naar de recherche”. Zij was hierin heel stellig en wilde dit. Zij wist het zeker, omdat zij dit al eerder had meegemaakt. Zij zei: “ik heb dit al een keer eerder meegemaakt en toen een schadevergoeding van € 100 gekregen en dat wil ik nu weer”.
Later ontving hij nog een mail hierover van verdachte.
[persoon 6] heeft hieromtrent een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Daarin verbaliseert hij dat verdachte tegen hem zei: “dit is een protocolzaak, ik wil aangifte doen. De vorige keer heb ik € 100 aan zo’n zaak overgehouden”.
Hij heeft pas nadat verdachte dit had gezegd, met anderen over deze kwestie overlegd.
Verbalisant [persoon 3] heeft verklaard dat hij ’s ochtends (de rechtbank begrijpt: op 13 januari 2011) het bericht kreeg dat de zaak [persoon 1] anders dan daarvoor geen protocolzaak zou zijn. Daarna kwam de chef van dienst op zijn kamer en bleek dat verdachte en [persoon 2] nogal verbolgen waren over het feit dat het geen protocolzaak zou worden.
Motief krenking
Zowel verdachte als [persoon 2] hebben verklaard dat zij beiden ontstemd waren over het gebrek aan aandacht die de leiding voor hen had toen zij na het voorval terugkeerden op het bureau. Daar hebben zij samen over gesproken.
Verweer raadsvrouw ten aanzien van het motief protocolzaak
De raadsvrouw van verdachte heeft in dit verband aangevoerd dat de veronderstelling dat een benadeelde partij (zijnde een agent) slechts schadevergoeding kan vorderen indien een zaak als een protocolzaak wordt aangemerkt, onjuist is. Van die veronderstelling zijn de verbalisanten van het Bureau Integriteit, die het onderzoek in deze zaak hebben verricht, wel uitgegaan en vanwege die misvatting moet dit element buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. Weliswaar is het juist dat een benadeelde partij schadevergoeding kan vorderen in verband met een strafbaar feit, ongeacht of de zaak al dan niet als een protocolzaak wordt aangemerkt. Dat laat echter onverlet dat deze visie mogelijk wel binnen het politiekorps en/of bij verdachte als juist werd beschouwd en voor hen en/of voor verdachte dus wel een motief zou kunnen hebben gevormd. Daarnaast acht de rechtbank aannemelijk dat, al dan niet louter in de perceptie van het korps, met het feit dat de zaak als een protocolzaak zou worden aangemerkt, de kans dat en de snelheid waarmee een zaak tot vervolging zou leiden zou kunnen worden verhoogd. Ook die omstandigheid kan derhalve een motief hebben gevormd voor verdachte. Vanwege die genoemde mogelijkheden zal de rechtbank deze niet, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, buiten beschouwing laten.
Conclusie rechtbank ten aanzien van het motief
De rechtbank acht het aannemelijk dat beide motieven enige rol hebben gespeeld, maar kan niet vaststellen in welke mate het één meer en het ander minder van invloed is geweest op het gedrag van verdachte.
4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
op 12 januari 2011 en 13 januari 2011 te Amsterdam in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk, schriftelijk, persoonlijk, een valse verklaring heeft afgelegd in een strafzaak ten nadele van de verdachte [persoon 1], door toen daar, in het door haar, verdachte, en haar collega [persoon 2] schriftelijk, op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2011 (proces-verbaal nr. 2011009743-5) opzettelijk te vermelden dat:
"Ik, verbalisant [verdachte] zag dat de verdachte zijn gezicht in mijn richting draaide en hoorde dat hij luidkeels zei: "Ik gooi je op het spoor." Ik zag dat er op het moment dat de verdachte dit zei een metro aan kwam rijden. Ik zag dat de verdachte in de richting van de metro keek en een stap richting de metro probeerde te doen. Ik, verbalisant [verdachte] voelde dat de verdachte zijn rechterarm die inmiddels geboeid was stevig in een andere richting bewoog dan dat ik hem wilde hebben. Ik, verbalisant [verdachte], voelde mij erg bedreigd door de geuite dreiging en de gemaakte beweging van verdachte. Ik, verbalisant [verdachte] merkte doordat de verdachte zich in een andere richting bewoog dan dat ik hem wilde, ik gehinderd werd in het aanleggen van de transportboeien."
terwijl zij, verdachte, wist dat
- -
die [persoon 1] geen stap in de richting van de aankomende metro heeft proberen te doen
- -
die [persoon 1] zijn rechterarm, die inmiddels geboeid was, niet stevig in een andere richting heeft bewogen;
- 2.
op 13 januari 2011 te Amsterdam aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit gedeeltelijk niet was gepleegd, immers heeft zij, toen en aldaar ten overstaan van de hoofdagent van politie, DCIV - Bureau Controle Infrastructuur van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, dhr. [persoon 3], opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan tegen [persoon 1] van een te Amsterdam gepleegde bedreiging en belediging tijdens de uitoefening van haar functie van surveillant van de regiopolitie Amsterdam- Amstelland, door in haar aangifte op te (laten) nemen:
"Op dit moment stonden wij, [persoon 1] en ik met onze rug richting het spoor. Ik zag dat [persoon 1] in mijn richting keek en tegen mij schreeuwde: "ik gooi je op het spoor". Tentijde dat [persoon 1] dit tegen mij schreeuwde kwam er een metro aan rijden. Ik voelde dat [persoon 1] mij in de richting van de aankomende metro duwde. Hierop bewoog ik mij in de richting van [persoon 1] en hield hem stevig vast aan zijn transportboei dit om [persoon 1] te verhinderen dat hij mij nog meer in de richting van de metro duwde. Ik voel me ernstig bedreigd door de geuite dreiging en de gemaakte bewegingen. Ik ben erg geschrokken van dat [persoon 1] mij in de richting van de metro bracht."
terwijl zij, verdachte, wist dat:
- -
die [persoon 1] haar, verdachte, niet richting de aankomende metro heeft geduwd en/of die [persoon 1] niet getracht heeft haar, verdachte, richting de aankomende metro te duwen en/of
- -
die [persoon 1] haar, verdachte, niet richting de aankomende metro heeft gebracht en/of die [persoon 1] niet getracht heeft haar, verdachte, richting de aankomende metro te brengen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
5.
De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6.
De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7.
Motivering van de straffen en maatregelen
7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een werkstraf voor de duur van 200 uren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair, heeft zij erop gewezen dat deze zaak een nachtmerrie voor verdachte is en dat zij in verband met deze zaak reeds disciplinair is gestraft.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft opzettelijk een vals proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en valse aangifte van bedreiging gedaan. Het is in het Nederlandse strafrecht van groot belang dat de deelnemers en de samenleving er op moeten kunnen vertrouwen dat processen-verbaal nauwgezet en naar waarheid zijn opgemaakt. In het Nederlandse strafproces ligt een zwaar accent op het voorbereidend onderzoek, waarin processen-verbaal een grote rol spelen. Immers, aan ambtsedige processen-verbaal kent de wet bijzondere bewijskracht toe, waardoor de invloed op de afdoening van strafzaken beslissend kan zijn. Met haar handelen heeft verdachte het vertrouwen in de integriteit van de politie geschaad. Zouden in deze zaak de valsheden niet aan het licht gekomen, dan zou de aangifte in combinatie met het ambtsedig proces-verbaal ertoe hebben kunnen leiden dat [persoon 1] ten onrechte werd vervolgd en veroordeeld. Een en ander maakt dat sprake is van zeer ernstige strafbare feiten.
Ter terechtzitting is duidelijk geworden dat deze zaak grote impact heeft gehad op verdachte, met name waar het haar werk betreft. Zij is overgeplaatst naar een andere afdeling, die zich bezighoudt met het bewaken van arrestanten. Nu aan verdachte reeds voorwaardelijke disciplinaire sancties zijn opgelegd en duidelijk is geworden dat deze niet tot het verlies van werk of inkomen hebben geleid of zullen leiden, speelt dit aspect bij het bepalen van de straf slechts een geringe rol.
Gelet op de omstandigheid dat sinds de start van het onderzoek nagenoeg anderhalf jaar is verstreken en op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld ziet de rechtbank af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en zal zij een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij een werkstraf opleggen zoals door de officier van justitie is gevorderd. De zij het voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf strekt er mede toe de ernst van de strafbare feiten te benadrukken.
8.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 188 en 207.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
- 1.
in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt, opzettelijk, schriftelijk, persoonlijk, een valse verklaring afleggen
- 2.
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het deels niet gepleegd is
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 200 uren, met bevel voor het geval dat verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. D.J. Cohen Tervaert en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.C.N. van Gelderen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 augustus 2012.