Zie Hoge Raad 28 maart 1979, BNB 1979/170; Hoge Raad 21 oktober 1998, BNB 1999/7; Hoge Raad 23 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6161; Hoge Raad 17 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU2826; Hof ’s-Hertogenbosch, 1 juli 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2341; Hof ’s-Hertogenbosch, 9 juni 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:2096 en Hof ’s-Hertogenbosch, 2 augustus 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3347.
Hof 's-Hertogenbosch, 21-11-2017, nr. 20-001923-16
ECLI:NL:GHSHE:2017:5149, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
21-11-2017
- Zaaknummer
20-001923-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:5149, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 21‑11‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2016:5245, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Belastingfraude. Witwassen. Art. 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Art. 225 Wetboek van Strafrecht. Art. 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Op blanco aangifteformulieren voor de inkomstenbelasting (voorheen: T-biljet) worden namen vermeld van personen, alsmede gegevens over loon en loonheffing. De personen van wie de naam wordt vermeld op de aangifteformulieren voor de inkomstenbelasting zijn hiervan onwetend en zij hebben ook geen weet van het feit dat deze aangifteformulieren bij de Belastingdienst worden ingeleverd. De teruggaven van loonheffing vinden plaats op bankrekeningen van verdachte en medeverdachte. De belastingwet voorziet niet in een aangifte ten name van een persoon, die onwetend is dat deze aangifte op zijn of haar naam door een andere persoon wordt ingevuld en bij de Belastingdienst wordt ingediend. De bij de Belastingdienst ingeleverde aangifteformulieren voor de inkomstenbelasting zijn geen aangiften voor of namens de op die formulieren ingevulde (onwetende) personen. Evenmin zijn die formulieren aangiften op naam van de verdachte of medeverdachte, omdat hun naam op het formulier niet als belastingplichtige (aangever) is vermeld. Vrijspraak voor belastingfraude, veroordeling voor valsheid in geschrift en witwassen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001923-16
Uitspraak : 21 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 juni 2016 in de strafzaak met parketnummer 03-995002-12 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [adres en woonplaats] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep ingetrokken zou worden, maar dat dat abusievelijk niet is gedaan, alsmede dat het openbaar ministerie zijn bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank niet handhaaft.
Gelet op het bepaalde in artikel 416, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof, nu van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur houdende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof overweegt voorts het volgende.
De rechtbank heeft met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde witwassen van een bedrag van € 41.863,15 overwogen dat dit bedrag is opgebouwd uit:
- een bedrag van € 9.158,- voor ten onrechte ontvangen belastingteruggaven op eigen naam;
- een bedrag van € 23.970,- voor ten onrechte ontvangen belastingteruggaven op naam van derden, en
- een bedrag van € 8.735,15 voor onbekende kasstortingen.
De rechtbank heeft verdachte partieel vrijgesproken van het witwassen van het laatstgenoemde bedrag van € 8.735,15 voor onbekende kasstortingen.
Het hof is van oordeel, dat onder 2 sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging, nu het witwassen van elk van de achter de gedachtestreepjes genoemde bedragen als een op zichzelf staande handeling moet worden beschouwd.
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder 2 impliciet cumulatief ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van € 8.735,15. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 is ten laste gelegd en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen die hem door de reclassering worden gegeven, ook als die inhouden deelname aan een gedragsinterventie.
De verdediging heeft primair betoogd dat de inleidende dagvaarding voor wat betreft het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde partieel nietig behoort te worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
Meer subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Het hof constateert dat de steller van de tenlastelegging in het onder 1 ten laste gelegde de term 'fictieve dienstbetrekking' heeft gebruikt. Het hof merkt op dat een fictieve dienstbetrekking in fiscale zin niet betekent dat de dienstbetrekking niet bestaat, maar dat bij wege van wetsfictie (artikelen 3 en 4 van de Wet op de loonbelasting 1964) een dienstbetrekking wordt aangenomen. De steller van de tenlastelegging heeft derhalve kennelijk bedoeld een ‘verzonnen dienstbetrekking’. Het hof zal de tenlastelegging daarom in zoverre verbeterd lezen.
Ook zijn de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies verbeterd.
De verdachte is door het voorgaande niet geschaad in de verdediging.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand augustus 2009 tot en met de maand september 2011 in de gemeente(n) Maastricht en/of Heerlen, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (groot) aantal aangifte(en) voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen ten name van een (groot) aantal perso(o)n(en) (bijlage D-026), waaronder:
- [betrokkene] (nummer 68 van bijlage D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-020, D-021, D-065, D-066 en D-067) en/of
- [betrokkene 2] (nummer 38 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-018, D-019, D-093, D-100 en D-101) en/of
- [betrokkene 3] (nummer 10 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-016, D-017, D-094 en D-156) en/of
- [betrokkene 4] (nummer 2 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 (D-046 en D-047) en/of
- [betrokkene 5] (nummer 1 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-063) en/of
- [betrokkene 6] (nummer 23 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2009 en/of 2010 (D-096 en D-097) en/of
- [betrokkene 7] , althans [alias betrokkene 7] (nummer 26 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-098) en/of
- [betrokkene 8] (nummer 51 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-103 tot en met D-109),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers hebben/heeft hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd -zakelijk weergegeven- (telkens) (een) verzonnen dienstbetrekking(en) en/of (een) fictieve/fictief, althans (een) te hoge/hoog bedrag(en) aan loon en/of (een) te hoge/hoog bedrag(en) aan loonheffing vermeld, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
subsidiair hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand augustus 2009 tot en met de maand september 2011 in de gemeente(n) Maastricht en/of Heerlen, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) (groot) aantal vals(e) of vervalst(e) aangifte(en) voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen ten name van een (groot) aantal perso(o)n(en) (bijlage D-026), waaronder:
- [betrokkene] (nummer 68 van bijlage D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-020, D-021, D-065, D-066 en D-067) en/of
- [betrokkene 2] (nummer 38 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-018, D-019, D-093, D-100 en D-101) en/of
- [betrokkene 3] (nummer 10 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-016, D-017, D-094 en D-156) en/of
- [betrokkene 4] (nummer 2 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 (D-046 en D-047) en/of
- [betrokkene 5] (nummer 1 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-063) en/of
- [betrokkene 6] (nummer 23 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2009 en/of 2010 (D-096 en D-097) en/of
- [betrokkene 7] , althans [alias betrokkene 7] (nummer 26 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-098) en/of
- [betrokkene 8] (nummer 51 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-103 tot en met D-109),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) die aangifte(n) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd (telkens) opzettelijk hebben/heeft ingediend, althans hebben/heeft ingeleverd bij de/een Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op die aangifte(n) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd -zakelijk weergegeven- (telkens) (een) verzonnen dienstbetrekking(en) en/of (een) fictieve/fictief, althans(een) te hoge/hoog bedrag(en) aan loon en/of (een) te hoge/hoog bedrag(en) aan loonheffing waren/was vermeld en/of (telkens) (een) handtekening(en) waren/was vermeld die niet afkomstig waren/was van de tenaamgestelde(n) van die aangifte(n) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd, maar wel (telkens) voor zodanige handtekening(en) moest(en) doorgaan;
meer subsidiair [medeverdachte 2] en/of een of meer andere(n) dan hij, verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand augustus 2009 tot en met de maand september 2011 in de gemeente(n) Maastricht en/of Heerlen, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (groot) aantal aangifte(en) voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen ten name van een (groot) aantal perso(o)n(en) (bijlage D-026), waaronder:
- [betrokkene] (nummer 68 van bijlage D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-020, D-021, D-065, D-066 en D-067) en/of
- [betrokkene 2] (nummer 38 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-018, D-019, D-093, D-100 en D-101) en/of
- [betrokkene 3] (nummer 10 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-016, D-017, D-094 en D-156) en/of
- [betrokkene 4] (nummer 2 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 (D-046 en D-047) en/of - [betrokkene 5] (nummer 1 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-063) en/of
- [betrokkene 6] (nummer 23 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2009 en/of 2010 (D-096 en D-097) en/of
- [betrokkene 7] , althans [alias betrokkene 7] (nummer 26 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-098) en/of
- [betrokkene 8] (nummer 51 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-103 tot en met D-109),
(telkens) onjuist en/of onvolledig hebben/heeft gedaan, immers hebben/heeft die [medeverdachte 2] en/of die (een of meer) andere(n) dan hij, verdachte (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd -zakelijk weergegeven- (telkens) (een) verzonnen dienstbetrekking(en) en/of (een) fictieve/fictief, althans (een) te hoge/hoog bedrag(en) aan loon en/of (een) te hoge/hoog bedrag(en) aan loonheffing vermeld, terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, zijnde hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met [verdachte] , althans alleen, toen en daar (telkens) opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van die/dat misdrijven/misdrijf en/of hebbende hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met [verdachte] , althans alleen, toen en daar (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen verschaft tot het plegen van die/dat misdrijven/misdrijf, door (telkens) opzettelijk de persoonsgegevens van de tenaamgestelde(n) op die aangifte(n) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd en/of een of meer bankrekening(en) ter vermelding op die aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd en/of ter inning van belastingteruggave(n) (telkens) aan die [medeverdachte 2] en/of die ander(en) te verstrekken;
meest subsidiair [medeverdachte 2] en/of een of meer andere(n) dan hij, verdachte op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand augustus 2009 tot en met de maand september 2011 in de gemeente(n) Maastricht en/of Heerlen, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik hebben/heeft gemaakt van (een) (groot) aantal vals(e) of vervalst(e) aangifte(en) voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen ten name van een (groot) aantal perso(o)n(en) (bijlage D-026), waaronder:
- [betrokkene] (nummer 68 van bijlage D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-020, D-021, D-065, D-066 en D-067) en/of
- [betrokkene 2] (nummer 38 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-018, D-019, D-093, D-100 en D-101) en/of
- [betrokkene 3] (nummer 10 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-016, D-017, D-094 en D-156) en/of
- [betrokkene 4] (nummer 2 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2008 en/of 2009 (D-046 en D-047) en/of
- [betrokkene 5] (nummer 1 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-063) en/of
- [betrokkene 6] (nummer 23 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2009 en/of 2010 (D-096 en D-097) en/of
- [betrokkene 7] , althans [alias betrokkene 7] (nummer 26 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-098) en/of
- [betrokkene 8] (nummer 51 van D-026) over de/het aangiftetijdvak(ken) 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 (D-103 tot en met D-109),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat [medeverdachte 2] en/of die (een of meer) andere(n) dan hij, verdachte, voornoemd die aangifte(n) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd (telkens) opzettelijk hebben/heeft ingediend, althans hebben/heeft ingeleverd bij de/een Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op die aangifte(n) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd -zakelijk weergegeven- (telkens) (een) verzonnen dienstbetrekking(en) en/of (een) fictieve/fictief, althans(een) te hoge/hoog bedrag(en) aan loon en/of (een) te hoge/hoog bedrag(en) aan loonheffing waren/was vermeld en/of (telkens) (een) handtekening(en) waren/was vermeld die niet afkomstig waren/was van de tenaamgestelde(n) van die aangifte(n) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd, maar wel (telkens) voor zodanige handtekening(en) moest(en) doorgaan, zijnde hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met [verdachte] , althans alleen, toen en daar (telkens) opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van die/dat misdrijven/misdrijf en/of hebbende hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met [verdachte] , althans alleen, toen en daar (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen verschaft tot het plegen van die/dat misdrijven/misdrijf, door (telkens) opzettelijk de persoonsgegevens van de tenaamgestelde(n) op die aangifte(n) inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd en/of een of meer bankrekening(en) ter vermelding op die aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd en/of ter inning van belastingteruggave(n) (telkens) aan die [medeverdachte 2] en/of die ander(en) te verstrekken;
2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand mei 2009 tot en met de maand september 2010, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de/het ja(ar)r(en) 2009 en/of 2010 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) (een) voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn medeverdachte(n) een of meer bedrag(en) aan geld tot een totaalbedrag groot € 33.128,- of daaromtrent (D-033, D-034, D-125 en D-126), in elk geval een of meer geldbedrag(en), (telkens) op (een) ten name van hem, verdachte, staande bankrekening(en) gestort en/of ontvangen en/of (telkens) vanaf die bankrekening(en) opgenomen en/of overgeboekt naar (een) in Syrië gehouden bankrekening(en) ten name van (een) derde(n), terwijl hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/ was uit enig misdrijf.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
De verdediging heeft primair betoogd dat de inleidende dagvaarding voor wat betreft het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde partieel nietig behoort te worden verklaard. Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd, dat de steller van de tenlastelegging door het gebruik van de term 'waaronder' vóór het aantal met name genoemde aangiften, de mogelijkheid heeft opengehouden dat de tenlastelegging mede betrekking heeft op aangiften die niet uitdrukkelijk in de tenlastelegging worden genoemd. Dit maakt de tenlastelegging onduidelijk. De rechtbank heeft de tenlastelegging ten onrechte ruim uitgelegd, door bij de strafoplegging rekening te houden met meer valse aangiften dan in de tenlastelegging worden genoemd.
De inleidende dagvaarding moet daarom nietig worden verklaard voor zover deze onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ziet op niet in de tenlastelegging opgenomen aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen, aldus de verdediging.
Het hof stelt voorop, dat uitgangspunt voor de beoordeling van het verweer is of de verdachte uit de tenlastelegging kan opmaken welk strafrechtelijk verwijt hem wordt gemaakt, zodat hij weet waartegen hij zich dient te verdedigen. Daarbij dient de tenlastelegging te worden bezien in samenhang met de inhoud van het dossier.
Hoewel de term 'waaronder' naar de letter gezien de mogelijkheid open laat dat de tenlastelegging mede betrekking heeft op andere aangiften dan degene die in de tenlastelegging worden genoemd, moet het, wanneer de tenlastelegging wordt bezien in samenhang met de inhoud van het dossier, naar het oordeel van het hof voor verdachte voldoende duidelijk zijn dat het verwijt dat de steller van de tenlastelegging verdachte onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair maakt alleen betrekking heeft op de uitdrukkelijk in de tenlastelegging genoemde aangiften op naam van [betrokkene] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] / [alias betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] .
Dit oordeel vindt mede zijn bevestiging in de omstandigheid dat de verdediging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep er blijk van heeft gegeven goed te hebben begrepen wat er is ten laste gelegd en waartegen zij zich moest verweren. Bij dit oordeel betrekt het hof tevens het standpunt van de advocaat-generaal (en de officier van justitie) dat, zoals in het dossier ook is benoemd, het gaat om de aangiften waaruit daadwerkelijk nadeel is ontstaan, welk nadeelbedrag derhalve volgens het dossier beperkt is gebleven tot € 23.970.
Ten overvloede merkt het hof hierbij op, dat mocht het hof hierna tot strafoplegging komen, het hof daarbij – anders dan de rechtbank – geen rekening zal houden met meer valse aangiften dan in de tenlastelegging en eventuele bewezenverklaring worden genoemd.
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
Aan de verdachte wordt onder 1 primair – kort gezegd en onder meer – verweten het (mede)plegen van het opzettelijk onjuist doen van bij de belastingwet voorziene aangiften van andere, in de tenlastelegging genoemde personen, terwijl die feiten ertoe strekten dat telkens te weinig belasting werd geheven.
Het hof stelt voorop dat de verdachte slechts als pleger van het opzettelijk onjuist doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte kan worden aangemerkt, indien hij zelf degene was die tot het doen van die aangifte gehouden was, dat wil zeggen indien hij de kwaliteit van aangifteplichtige heeft. In de lijn met de wetsgeschiedenis volgt uit vaste jurisprudentie dat iemand alleen tot het doen van aangifte is gehouden, indien hij (zelf) is uitgenodigd tot het doen van aangifte.1.
Het hof stelt vast dat uit het dossier blijkt dat met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde personen welke zijn genoemd op de aangifteformulieren geldt dat hun naam handgeschreven is ingevuld op de (oorspronkelijk) blanco aangifteformulieren en dat zij onwetend waren van de tenaamstelling en van de ingevulde gegevens in deze formulieren en de indiening ervan.
Omdat verdachte niet is uitgenodigd tot het doen van (deze) aangiften en zijn naam hierop niet is vermeld als belastingplichtige (aangever) mist hij de kwaliteit van aangifteplichtige en kunnen deze aangifteformulieren niet als, bij de belastingwet voorziene, voor hem(zelf) gedane aangiften worden aangemerkt.
De in de tenlastelegging genoemde personen die zijn vermeld op de aangifteformulieren waren onwetend van deze bij de Belastingdienst ingediende aangifteformulieren, zodat deze formulieren niet door of namens hen zijn ingediend. Deze formulieren kunnen niet als bij de belastingwet voorziene, voor hen gedane, aangiften worden aangemerkt. Met andere woorden, de belastingwet voorziet niet in een aangifte ten name van een persoon, die onwetend is dat deze aangifte op zijn of haar naam door een andere persoon wordt ingevuld en bij de Belastingdienst wordt ingediend.
Het gevolg is dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (mede)pleger is van het onjuist doen van bij de belastingwet voorziene aangiften.
De verdachte zal dientengevolge worden vrijgesproken van hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
subsidiair hij op tijdstippen in de periode van de maand augustus 2009 tot en met de maand september 2011 in Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een aantal valse aangiften voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen ten name van een aantal personen (bijlage D-026), waaronder:
- [betrokkene] (nummer 68 van bijlage D-026) over de aangiftetijdvakken 2007, 2008, 2009 en 2010 (D-020, D-021, D-065, D-066 en D-067);
- [betrokkene 2] (nummer 38 van D-026) over de aangiftetijdvakken 2008, 2009 en 2010 (D-018, D-019, D-093, D-100 en D-101);
- [betrokkene 3] (nummer 10 van D-026) over de aangiftetijdvakken 2008, 2009 en 2010 (D-016, D-017, D-094 en D-156);
- [betrokkene 4] (nummer 2 van D-026) over de aangiftetijdvakken 2008 en 2009 (D-046 en D-047);
- [betrokkene 5] (nummer 1 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-063);
- [betrokkene 6] (nummer 23 van D-026) over de aangiftetijdvakken 2009 en 2010 (D-096 en D-097);
- [alias betrokkene 7] (nummer 26 van D-026) over het aangiftetijdvak 2010 (D-098);
- [betrokkene 8] (nummer 51 van D-026) over de aangiftetijdvakken 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 (D-103 toten met D-109),
elk zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en zijn medeverdachten telkens die aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen opzettelijk hebben ingediend bij de Belastingdienst en bestaande die valsheid hierin dat op die aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd telkens verzonnen dienstbetrekkingen en/of fictieve bedragen aan loon en telkens fictieve en/of te hoge bedragen aan loonheffing en telkens handtekeningen waren vermeld die niet afkomstig waren van de tenaamgestelden van die aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voornoemd, maar wel voor zodanige handtekeningen moesten doorgaan.
2.
hij op tijdstippen in de periode van de maand mei 2009 tot en met de maand september 2010 in Nederland telkens voorwerpen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en overgedragen, immers heeft hij, verdachte een totaalbedrag groot € 33.128,- telkens op een ten name van hem, verdachte, staande bankrekening ontvangen en telkens vanaf die bankrekening(en) opgenomen en/of overgeboekt naar een in Syrië gehouden bankrekening ten name van een derde, terwijl hij, verdachte, telkens wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van al hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Zij heeft daartoe – voor zover nog relevant, zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De verdachte heeft geen opzet gehad op het (mede)plegen van belastingfraude. Verdachte wist nauwelijks iets van belastingen. Een andere persoon, genaamd [medeverdachte 2] , heeft misbruik van de verdachte gemaakt, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Valsheid van de geschriften
Het hof stelt op basis van de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen en de bevindingen omtrent de FIBASE-gegevens vast dat de belastingaangiften vals zijn, nu op de daarvoor gebruikte formulieren niet (meer) bestaande dienstbetrekkingen, fictieve bedragen aan loon en fictieve of te hoge bedragen aan loonheffing zijn vermeld. Het hof is van oordeel dat door het plaatsen van gefingeerde handtekeningen op die formulieren, die formulieren moesten doorgaan als geschriften die afkomstig waren van een ander dan de werkelijke invuller ervan. Ook dat maakt de belastingaangiften vals.
Gebruikmaken
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt het hof vast dat in de periode van de maand augustus 2009 tot en met de maand augustus 2011 bij de Belastingdienst te Roermond de hiervoor bedoelde valse aangifteformulieren voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen op naam van de navolgende personen zijn binnengekomen:
- -
[betrokkene] (D-020, D-021, D-065, D-066 en D-067),
- -
[betrokkene 2] (D-018, D-019, D-093, D-100 en D-101),
- -
[betrokkene 3] (D-016, D-017, D-094, D-156),
- -
[betrokkene 4] (D-046 en D-047),
- -
[betrokkene 5] (D-063),
- -
[betrokkene 6] (D-096 en D-097),
- -
[alias betrokkene 7] (D-098), en
- -
[betrokkene 8] (D-103, D-104, D-105, D-106, D-107, D-108 en D-109).
Het hof acht dan ook bewezen dat gebruik is gemaakt van valse belastingaangiften, door deze in te dienen bij de Belastingdienst.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de aansprakelijkstelling voor ‘medeplegen’ slechts is gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is, waardoor sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader(s). Daarbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.
Op grond van de verklaringen van verdachte [verdachte] en diens broer, medeverdachte [medeverdachte] , stelt het hof met de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] ten tijde van de doorzoeking woonde op het adres [adres en woonplaats] en dat verdachte [verdachte] op dit adres verbleef als hij in Nederland was. Daarnaast is uit nader onderzoek naar aanleiding van de doorzoeking op dit adres gebleken dat in de trolleytas, die in de woning van de verdachten stond, documenten van beide verdachten zelf zijn aangetroffen, alsook documenten die betrekking hadden op en/of waren geadresseerd aan [betrokkene] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en dat deze documenten waren voorzien van handgeschreven aantekeningen die overeenstemmen met de onjuiste gegevens die op de diverse aangifteformulieren zijn ingevuld.
Voorts stelt het hof vast dat twee van de op de aangiften vermelde bankrekeningnummers voor teruggave op naam stonden van [medeverdachte] , en één op naam van [verdachte] . Op twee van deze bankrekeningen heeft de Belastingdienst de belastingteruggaven groot € 33.128,-gestort. Korte tijd na deze stortingen is het geld van de rekening gehaald of overgeboekt naar de rekening van een derde.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen met betrekking tot het adres van enerzijds medeverdachte [medeverdachte] en verdachte [verdachte] en anderzijds de adressen van de personen op wiens/wier naam aangiftebiljetten zijn ingediend, stelt het hof, in navolging van de rechtbank, vast dat:
- -
[betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] in de nabijheid van de verdachten hebben gewoond en dat (een gedeelte van) de post op deze adressen voor het grijpen lag;
- -
[betrokkene 4] en [betrokkene 8] op hetzelfde adres hebben gewoond als de verdachten;
- -
[betrokkene 4] en [betrokkene] de verdachten kennen.
Voorts stelt het hof vast dat:
- -
op de aangifteformulieren van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] het adres [adres 1] is vermeld;
- -
uit de vergelijking van de aangiften van [verdachte] (D-008 en D-009) met de aangiften van [betrokkene 3] (D-016, D-017, D-094 en D-156) blijkt dat op al deze aangiften hetzelfde telefoonnummer, te weten [telefoonnummer] is ingevuld en dat uit de vergelijking van de aangifte van [verdachte] (D-010) met de aangifte van [betrokkene 6] (D-096) blijkt dat op beide aangiften hetzelfde telefoonnummer, te weten [telefoonnummer 2] is ingevuld;
- -
op de aangiften van [betrokkene] (D-020, D-066 en D-067), [betrokkene 2] (D-019), [betrokkene 5] (D-063) en [betrokkene 8] (D-103, D-106 en D-107) werkgevers en/of een uitkeringsinstantie worden genoemd waar de verdachten gewerkt hebben, dan wel waarvan één van de verdachten een uitkering heeft genoten;
- -
in een bureau in de woning van de verdachten in totaal 23 blanco aangifteformulieren en 17 retourenveloppen van de Belastingdienst zijn aangetroffen.
Op grond van de resultaten van het handschriftvergelijkend onderzoek door het NFI stelt het hof vast dat alle in de tenlastelegging genoemde aangifteformulieren door dezelfde persoon zijn ingevuld en dat dat niet verdachte of diens medeverdachte [medeverdachte] was.
De verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte] en getuige [betrokkene] hebben allen verklaard dat de aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen zijn ingevuld door [medeverdachte 2] . Ondanks meerdere pogingen daartoe door de politie, de FIOD en de rechter-commissaris, is deze persoon niet getraceerd. Niet gebleken is dat die persoon echt bestaat, laat staan waar die persoon zou wonen of verblijven. Het hof kan daarom niet vaststellen dat de aangiften inderdaad zijn ingevuld en ondertekend door die [medeverdachte 2] . Het hof houdt het er daarom op dat in elk geval een tot op heden onbekend persoon de aangiften inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen heeft ingevuld. Dit staat echter naar het oordeel van het hof niet aan een bewezenverklaring van medeplegen in de weg.
Het hof slaat, evenals de rechtbank, acht op de volgende aanwijzingen van betrokkenheid van de verdachte [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte] bij het opzettelijk gebruik maken van valse belastingaangiften:
In de woning van de verdachten is post aangetroffen van onder meer de personen op naam van wie de onjuiste aangiften zijn gedaan, terwijl op deze post handgeschreven aantekeningen zijn vermeld die overeenkomen met de valse gegevens op die aangiften.
De verdachten kennen twee van de personen ( [betrokkene 4] en [betrokkene] ) op naam van wie onjuiste aangiften zijn gedaan.
De verdachten hebben in dezelfde woning gewoond als enkele van de personen ( [betrokkene 4] en [betrokkene 8] ) op naam van wie onjuiste aangiften zijn gedaan.
De verdachten hebben gewoond in de nabije omgeving van andere personen op naam van wie onjuiste aangiften zijn gedaan en van wie klaarblijkelijk post is gestolen.
Op alle aangifteformulieren staat een bankrekeningnummer dat hetzij van verdachte [verdachte] is, dan wel van medeverdachte [medeverdachte] .
Op de aangiften van enkele personen op naam van wie valse aangiften zijn gedaan, is een telefoonnummer ingevuld dat overeenkomt met het ingevulde telefoonnummer op een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van verdachte [verdachte] .
Door de Belastingdienst is naar aanleiding van enkele van de valse aangiften geld overgemaakt naar bankrekeningnummers van de verdachten, terwijl dat geld korte tijd na de storting door verdachten van de rekening is gehaald.
In enkele van de valse aangiften zijn werkgevers vermeld waar ook de verdachten hebben gewerkt en in enkele valse aangiften is een uitkeringsinstantie vermeld van welke instantie ook verdachte [verdachte] een uitkering heeft genoten.
In de woning van de verdachten zijn 23 blanco aangifteformulieren en 17 retourenveloppen van de Belastingdienst aangetroffen.
Getuige [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij de verdachten kent en dat vooral [verdachte] hem tijdens hun gesprekken vroeg naar zijn loon, zijn bruto loon en de ingehouden belasting. Hij heeft voorts verklaard dat [verdachte] zeker 10 tot 15 keer gevraagd heeft of hij aangifte had gedaan bij de Belastingdienst. De beide verdachten bleven hem vragen naar zijn inkomen. [verdachte] heeft hem verteld over een trucje om geld te verdienen door het doen van belastingaangifte. [verdachte] heeft eens het rijbewijs van [betrokkene 4] bestudeerd en kende zijn sofi-nummer.
Het hof heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de genoemde getuigen en hun verklaringen te twijfelen.
De verdachte heeft weliswaar betrokkenheid ontkend bij het onderhavige feit, maar hij heeft geen, laat staan een aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de 23 blanco aangifteformulieren en 17 retourenveloppen van de Belastingdienst in de woning waar hij verbleef.
Het hof overweegt dat wanneer de verdachte wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, sprake kan zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen.
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Anders is het echter als een omstandigheid op zichzelf, of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen, redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit en dat de verdachte geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, terwijl dat onder de gegeven omstandigheden wel van hem verlangd mocht worden.
Nu de hiervoor onder 1 tot en met 10 genoemde omstandigheden op zich genomen redengevend zijn voor een bewezenverklaring van medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, mocht naar het oordeel van het hof van de verdachte verlangd mocht worden dat hij een die redengevendheid ontzenuwende verklaring zou geven, maar dat hij dat niet heeft gedaan.
Het hof is, gelet op voormelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte [verdachte] , zijn medeverdachte [medeverdachte] en een onbekend gebleven derde en dat de verdachte zich dus tezamen en in vereniging met hen schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd. De omstandigheid dat niet precies kan worden vastgesteld wie van hen welke handeling heeft gepleegd, maakt dit oordeel niet anders.
Het bewijsverweer wordt verworpen.
Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – zeer kort samengevat, zo begrijpt het hof – aangevoerd dat geen sprake is geweest van enige verhullingshandeling en dat verdachte ook geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke vorm, op het witwassen van geld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten voor een bewezenverklaring van witwassen vereist was dat bewezen kan worden dat de verdachte verhullingshandelingen heeft verricht met betrekking tot de ten laste gelegde voorwerpen.
Op basis van het dossier stelt het hof vast dat de verdachte de van misdrijf afkomstige geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad en dat hij deze geldbedragen heeft overgeboekt naar een in Syrië gehouden bankrekening en aldus heeft overgedragen. Er was derhalve in dit geval ook sprake van verhullingshandelingen, nu het overmaken naar een bankrekening in Syrië, ten name van een tussenpersoon, als zodanig kan worden aangemerkt.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, blijkt uit de gebruikte bewijsmiddelen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met zijn broer [medeverdachte] en een onbekend gebleven persoon schuldig heeft gemaakt aan het bij de Belastingdienst indienen van valse belastingaangiften. Het kan daarom naar het oordeel van het hof niet anders dan dat verdachte moet hebben geweten dat de bedragen die vervolgens door de Belastingdienst naar de bankrekeningen van hem en zijn broer zijn overgemaakt van misdrijf afkomstig waren.
Het bewijsverweer wordt daarom verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich tezamen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan indienen bij de Belastingdienst van valse belastingaangiften. Hij heeft, samen met zijn medeverdachten, gedurende een periode van ruim 2 jaren opzettelijk misbruik gemaakt van belastingformulieren en andermans gegevens om de Belastingdienst te bewegen tot het overmaken van grote bedragen. De verdachte heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan het witwassen van die bedragen, waardoor terugbetaling aan de Belastingdienst kan worden bemoeilijkt.
Het hof heeft kennisgenomen van de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 september 2017, reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. De feiten zijn echter dermate gedateerd, dat het hof deze onherroepelijke veroordelingen niet ten nadele van de verdachte zal meewegen.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De termijn als bedoeld in art. 6 EVRM vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn naar het oordeel van het hof worden gerekend vanaf 26 mei 2012, op welke datum de verdachte is aangehouden.
Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 15 juni 2016. De behandeling in eerste aanleg is dus niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de aanvang van de redelijke termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 24,5 maand, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen.
De verdachte heeft op 27 juni 2016 hoger beroep ingesteld. De procedure in hoger beroep is betrekkelijk voortvarend verlopen, daar het hof binnen 17 maanden na het instellen van hoger beroep door verdachte arrest zal wijzen, te weten op 21 november 2017, terwijl de redelijke termijn (ook) in hoger beroep 24 maanden bedraagt.
Het voorgaande brengt mee dat de redelijke termijn in totaliteit – de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep samengenomen – als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden met ongeveer 17,5 maand. Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief gedetineerd is geweest en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Het hof is van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden passend zou zijn geweest. Nu de redelijke termijn fors is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
verklaart het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk;
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van het impliciet onder 2 ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van
€ 8.735,15;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof
onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Heller, griffier,
en op 21 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑11‑2017