Hof 's-Hertogenbosch, 02-08-2016, nr. 20-003276-12
ECLI:NL:GHSHE:2016:3347
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-08-2016
- Zaaknummer
20-003276-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:3347, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑08‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
Uitspraak 02‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Het hof heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren wegens het feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, meermalen gepleegd, oplichting en het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, meermalen gepleegd.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003276-12
Uitspraak : 2 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 13 september 2012 in de strafzaak met parketnummers 12-700288-09 en 12-705388-10 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
A.
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraken van de rechtbank.
A.1
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen de vrijspraken van:
- -
de onder 1 primair en subsidiair zelfstandig (cumulatief) ten laste gelegde feiten, te weten - kort gezegd - het als (mede)pleger dan wel als feitelijk leidinggever- en/of opdrachtgever van de [rechtspersoon 1a] telkens opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting betreffende deze rechtspersoon over de maanden september 2008 tot en met september 2009 (gedachtestreepjes 11 tot en met 23);
- -
het ten laste gelegde feit onder 2;
- -
het ten laste gelegde feit onder 3.
Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen die vrijspraken.
A.2
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- -
verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- -
verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
- -
de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de door haar ingediende vordering;
- -
de teruggave zal gelasten aan verdachte van het in beslag genomen goed.
De raadsman van verdachte heeft:
- -
vrijspraak van het onder 1 primair, 4 primair, subsidiair en meer subsidiair en 5 ten laste gelegde bepleit;
- -
op onderdelen vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bepleit en voor het overige zich ter zake de bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- -
ten aanzien van de strafoplegging verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht;
- -
bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
hij in de gemeente Goes en/of in de gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
˗ op of omstreeks 11 april 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over het1ste kwartaal 2008 betreffende de [rechtspersoon 2a] , en/of
˗ op of omstreeks 17 december 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over het3de kwartaal 2008 betreffende de [rechtspersoon 2a] , en/of
˗ op of omstreeks 5 januari 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het4de kwartaal 2008 betreffende de [rechtspersoon 3] , en/of
˗ op of omstreeks 7 juli 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het2de kwartaal 2009 betreffende de [rechtspersoon 3] , en/of
˗ op of omstreeks 9 april 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het1ste kwartaal 2009 betreffende de [rechtspersoon 4] , en/of
˗ op of omstreeks 23 september 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het2de kwartaal 2009 betreffende de [rechtspersoon 4] , en/of
˗ op of omstreeks 24 april 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand maart 2008 betreffende de [rechtspersoon 1a] , en/of
˗ op of omstreeks 12 juni 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand mei 2008 betreffende de [rechtspersoon 1a] , en/of
˗ op of omstreeks 24 juli 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand juni 2008 betreffende de [rechtspersoon 1a] , en/of
˗ op of omstreeks 1 september 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand augustus 2008 betreffende de [rechtspersoon 1a] ,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk in voormelde aangifte(s) omzetbelasting over genoemde periode(s) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting, opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
de [rechtspersoon 2a] in de gemeente Goes en/of in de gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
˗ op of omstreeks 11 april 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over het1ste kwartaal 2008, en/of
˗ op of omstreeks 17 december 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over het3de kwartaal 2008,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan;
en/of dat de [rechtspersoon 3] in de gemeente Goes en/of in de gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
˗ op of omstreeks 5 januari 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het4de kwartaal 2008, en/of
˗ op of omstreeks 7 juli 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het2de kwartaal 2009,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan;
en/of dat de [rechtspersoon 4] in de gemeente Vlissingen en/of in de gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
˗ op of omstreeks 9 april 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het1ste kwartaal 2009, en/of
˗ op of omstreeks 23 september 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het2de kwartaal 2009,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
en/of dat de [rechtspersoon 1a] in de gemeente Noord-Beveland en/of in de gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
˗ op of omstreeks 24 april 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand maart 2008, en/of
˗ op of omstreeks 12 juni 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand mei 2008, en/of
˗ op of omstreeks 24 juli 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand juni 2008, en/of
˗ op of omstreeks 1 september 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand augustus 2008,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers, heeft/hebben die [rechtspersoon 2a] en/of die [rechtspersoon 3] en/of die [rechtspersoon 4] en/of die [rechtspersoon 1a] (telkens) opzettelijk in voormelde aangifte(s) omzetbelasting over genoemde periode(s) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting, opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte alstoen aldaar (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
4.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 6 januari 2010, in de gemeente Terneuzen en/of in de gemeente Goes en/of in de gemeente Vlissingen en/of in de gemeente Noord-Beveland en/of in de gemeente Kapelle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 6] heeft bewogen tot de afgifte van ongeveer 71.000 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich tegenover [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 6] voorgedaan als bonafide klant(en) en vermeld dat hij/zij dat bedrag nodig had(den) voor de huurkoop van computerapparatuur,
waardoor [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 6] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
[rechtspersoon 1a] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van1 januari 2008 tot en met 6 januari 2010 te Terneuzen en/of te Goes en/of te Vlissingen en/of te Kamperland en/of te Kapelle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door één of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [rechtspersoon 5]
en/of [rechtspersoon 6] heeft bewogen tot de afgifte van ongeveer 71.000 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval van enig goed,
hebbende [rechtspersoon 1a] en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich tegenover [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 6] voorgedaan als bonafide klant(en) en vermeld dat hij/zij dat bedrag nodig had(den) voor de huurkoop van computerapparatuur,
waardoor [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 6] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte alstoen aldaar (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met6 januari 2010, in de gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk computerapparatuur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [rechtspersoon 6] en/of
[rechtspersoon 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten uit hoofde van een overeenkomst tot huurkoop, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2005 tot en met1 november 2005, in de gemeente Terneuzen en/of elders in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring en/of loonbrieven, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte dat/die geschrift(en) bij de [bank 1] en/of de
[bank 2] heeft overgelegd bij de aanvraag van een hypotheek en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat:
˗ op een op 10 oktober 2005 gedateerde werkgeversverklaring valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld dat hij, verdachte, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had en/of was aangesteld in vaste dienst van [rechtspersoon 7] , gevestigd te [adres 1] , en/of
˗ op die loonbrief/loonbrieven valselijk en in strijd met de waarheid als NN nummer van hem, verdachte, was vermeld 750819 751 49, en/of dat aan hem, verdachte, (telkens) een nettoloon van € 3.095,37 was betaald.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
(Partiële) vrijspra(a)k(en)
B.
Onder 1 primair is ten laste gelegd dat verdachte als (mede)pleger het kwaliteitsdelict heeft gepleegd als bedoeld in artikel 69, tweede lid onder a van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen, meer in het bijzonder het doen van diverse aangiften voor de omzetbelasting betrekking hebbend op vier met naam in de tenlastelegging genoemde vennootschappen.
Het hof is met de rechtbank, de raadsman en de advocaat-generaal, van oordeel dat niet voor de verdachte als natuurlijk persoon, maar voor de vennootschappen de verplichting bestond om de aangiften voor de omzetbelasting - die ook op naam van de betreffende vennootschappen waren gesteld - te doen (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch d.d. 1 juli 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2341). Weliswaar kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat verdachte een betrokkenheid heeft gehad bij het (laten) indienen van de aangiften voor de rechtspersonen (zoals de accountants voorzien van stukken), echter niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte als (mede)pleger de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Het hof spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde.
C.
Onder 1 subsidiair is onder meer ten laste gelegd dat de [rechtspersoon 2a] de aangifte omzetbelasting over het 1ste kwartaal 2008 opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, terwijl verdachte opdracht en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging (gedachtestreepje 1).
De gestelde onjuistheid van voornoemde aangifte zou erin hebben bestaan dat een bedrag (€ 8.739,67) voortvloeiend uit een BTW-factuur d.d. 3 maart 2008 van [rechtspersoon 1a] aan [rechtspersoon 2b] (zijnde een handelsnaam van [rechtspersoon 2a] ) ter zake geleasde computerapparatuur is opgegeven in de aangifte, waarin in totaal aan voorbelasting was opgenomen € 11.810 (p. 595, 988 en 991-993). [rechtspersoon 1a] heeft in haar aangifte omzetbelasting over de maand maart 2008, een vrijwel gelijk bedrag (€ 8.740,-) aan voorbelasting opgeven, met een gescande BTW-factuur van [rechtspersoon 8] aan [rechtspersoon 1a] d.d. 12 maart 2008, betrekking hebbend op een huurovereenkomst van computerapparatuur (p. 614, 840 en 841). Op deze wijze zou volgens de rechtbank – naar het hof begrijpt: ten onrechte - twee keer voorbelasting zijn teruggevraagd.
Het hof overweegt dat gesteld noch gebleken is dat geen prestatie ten grondslag heeft gelegen aan de BTW-factuur d.d. 3 maart 2008 van [rechtspersoon 1a] aan [rechtspersoon 2b] . Het hof gaat er derhalve vanuit dat de betreffende prestatie daadwerkelijk door [rechtspersoon 1a] aan [rechtspersoon 2a] is geleverd en [rechtspersoon 2a] het in de factuur genoemde bedrag aan voorbelasting mocht opgeven in haar aangifte omzetbelasting over het 1ste kwartaal van 2008. De omstandigheid dat de leverancier ( [rechtspersoon 1a] ) de aan de afnemer ( [rechtspersoon 2a] ) in rekening gebrachte omzetbelasting niet heeft opgegeven in haar eigen aangifte omzetbelasting maakt de aangifte omzetbelasting van de afnemer ( [rechtspersoon 2a] ) nog niet onjuist of onvolledig. De uitoefening door een afnemer van het recht op aftrek van aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting is op grond van het Unierechtelijke neutraliteitsbeginsel (in beginsel) niet afhankelijk van het al dan niet nakomen van de fiscale verplichting tot het aangeven en betalen van omzetbelasting door de leverancier (HvJ EU 29 maart 2012, C-414/10, Véléclair, ECLI:EU:C:2012:183).
Nu ook overigens geen dan wel onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is waaruit blijkt dat de betreffende aangifte omzetbelasting onjuist of onvolledig is gedaan, spreekt het hof verdachte daarvan vrij.
D.
Onder 1 subsidiair is eveneens ten laste gelegd - kort gezegd - dat de [rechtspersoon 1a] de aangifte omzetbelasting over de maand augustus 2008 opzettelijk onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, terwijl verdachte opdracht en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging (gedachtestreepje 10).
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel, dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, waaruit blijkt dat de betreffende aangifte omzetbelasting onjuist of onvolledig is gedaan.
Het hof spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
de [rechtspersoon 2a] in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
˗ op 17 december 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over het 3de kwartaal 2008,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan;
en dat de [rechtspersoon 3] in Nederland telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte,
als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
˗ op 5 januari 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het 4de kwartaal 2008, en
˗ op 7 juli 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het 2de kwartaal 2009,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan;
en dat de [rechtspersoon 4] in Nederland telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte,
als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
˗ op 9 april 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het 1ste kwartaal 2009, en
˗ op 23 september 2009 een aangifte voor de omzetbelasting over het 2de kwartaal 2009,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
en dat de [rechtspersoon 1a] in Nederland telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte,
als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
˗ op 24 april 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand maart 2008, en
˗ op 12 juni 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand mei 2008, en
˗ op 24 juli 2008 een aangifte voor de omzetbelasting over de maand juni 2008,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers, hebben die [rechtspersoon 2a] en die [rechtspersoon 3] en die [rechtspersoon 4] en die [rechtspersoon 1a] telkens opzettelijk in voormelde aangiftes omzetbelasting over genoemde periodes een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
4.hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 6 januari 2010 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen [rechtspersoon 6] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, hebbende verdachte toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk zich tegenover [rechtspersoon 6] voorgedaan als bonafide klant waardoor [rechtspersoon 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;5.hij in de periode van 1 mei 2005 tot en met 1 november 2005 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring en valse loonbrieven, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die geschriften bij de
[bank 2] heeft overgelegd bij de aanvraag van een hypotheek en bestaande die valsheid hierin dat:
˗ op een op 10 oktober 2005 gedateerde werkgeversverklaring valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld dat hij, verdachte, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had en was aangesteld in vaste dienst van [rechtspersoon 7] , gevestigd te [adres 1] , en
˗ op die loonbrieven valselijk en in strijd met de waarheid als NN nummer van hem, verdachte, was vermeld 750819 751 49, en dat aan hem, verdachte, telkens een nettoloon van € 3.095,37 was betaald.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
E.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
F.
De raadsman heeft - zakelijk samengevat - ten verweer betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de aangifte omzetbelasting betreffende de [rechtspersoon 2a] over het 3de kwartaal van 2008 opzettelijk onjuist en/of onvolledig is gedaan (feit 1 subsidiair, gedachtestreepje 2). De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat de aangifte onjuist is, omdat te betalen omzetbelasting vanwege de inruil van een Volkswagen Golf daarin niet is meegenomen. Echter, niet kan worden uitgesloten dat de ontbrekende factuur wel is geleverd aan het accountantskantoor
[naam accountantskantoor] te Goes (hierna: [accountantskantoor 1] ), maar de accountant heeft nagelaten die mee te nemen in de aangifte omzetbelasting.
F.1
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast:
Uit een factuur van [autobedrijf ] (hierna: [autobedrijf ] ) d.d.5 maart 2008 blijkt dat een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] is verkocht en geleverd aan [rechtspersoon 2a] (p. 989 en 990). De omzetbelasting die in het aankoopbedrag was inbegrepen heeft [rechtspersoon 2a] verrekend in haar aangifte omzetbelasting over het 1ste kwartaal van 2008 (p. 991-993).
Uit een factuur d.d. 15 juli 2008 van [autobedrijf ] blijkt dat, bij de aankoop van een Audi A6 met kenteken [kenteken 2] door [rechtspersoon 1a] de onder i genoemde Volkswagen Golf is ingeruild. Op het factuurbedrag is een bedrag van€ 1.453,10 aan BTW in mindering gebracht (p. 684 en 685).
Door verdachte is op 17 december 2008 elektronisch een aangifte voor de omzetbelasting over het 3de kwartaal 2008 betreffende de [rechtspersoon 2a]ingediend bij de Belastingdienst (p. 366-367 en 374).
Op 27 januari 2009 is eenzelfde aangifte ingediend door [accountantskantoor 1] (p. 366-367 en 377). [getuige 1] , vennoot van [accountantskantoor 1] , heeft verklaard dat de aangiften omzetbelasting voor [rechtspersoon 2a] werden ingevuld aan de hand van door verdachte gescande en in pdf per e-mail aan [accountantskantoor 1] toegezonden documenten. Dat geldt ook voor deze aangifte (p. 153 en 159).
Noch in de onder iii genoemde aangifte noch in de onder iv genoemde aangifte is rekening gehouden met de betalen omzetbelasting van € 1.453,10, vanwege de inruil van de Volkswagen Golf.
F.2
Op grond van de in F.1 genoemde feiten en omstandigheden - in onderling samenhang bezien - stelt het hof vast dat de door verdachte namens de [rechtspersoon 2a] ingediende aangifte omzetbelasting over het 3de kwartaal 2008 onjuist was, nu daarin niet het verschuldigde bedrag aan omzetbelasting van € 1.453,10 vanwege de inruil van de Volkswagen Golf is betrokken.
De suggestie van de raadsman dat de ontbrekende factuur wel is geleverd aan het [accountantskantoor 1] , maar de accountant heeft nagelaten die mee te nemen in de door hem namens de [rechtspersoon 2a] ingediende aangifte omzetbelasting, doet daaraan niet af, nu de tenlastelegging niet ziet op de door [accountantskantoor 1] op 27 januari 2009 ingediende aangifte, maar op de door verdachte namens de [rechtspersoon 2a] op 17 december 2008 ingediende aangifte. Daarenboven acht het hof de stelling van de verdediging niet aannemelijk, nu de verschuldigde omzetbelasting zowel in de door verdachte namens de [rechtspersoon 2a] ingediende aangifte als in de door [accountantskantoor 1] namens de [rechtspersoon 2a] ingediende aangifte niet is meegenomen. Daarnaast geeft hetgeen de verdediging heeft aangevoerd het hof geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [getuige 1] dat de aangiften omzetbelasting voor [rechtspersoon 2a] zijn gedaan op basis van de door verdachte ter hand gestelde documenten.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
G.
De raadsman heeft - zakelijk samengevat - ten verweer betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de aangifte omzetbelasting over de maand mei 2008 betreffende de [rechtspersoon 1a] opzettelijk onjuist en/of onvolledig is gedaan (feit 1 subsidiair, gedachtestreepje 8). Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de rechtbank heeft overwogen dat voornoemde aangifte onjuist zou zijn omdat verdachte gegevens per e-mail aan [accountantskantoor 1] heeft verstrekt van een (ver)vals(t)e factuur van [rechtspersoon 10a] d.d. 15 mei 2008. Echter, In het dossier is geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat de gegevens die verdachte heeft verstrekt betrekking hebben op die (ver)vals(t)e factuur en evenmin dat verdachte die factuur aan [accountantskantoor 1] is verstrekt.
G.1
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast:
op 12 juni 2008 is bij de Belastingdienst elektronisch een aangifte omzetbelasting betreffende de [rechtspersoon 1a] over de maand mei 2008 binnengekomen. Aan voorbelasting is opgegeven en teruggevraagd een bedrag van € 4.750,00. De aangifte is ingediend door [accountantskantoor 1] (p. 616, 887-888).
Op 5 juni 2008 heeft verdachte ( [e-mailadres verdachte] ) aan [getuige 2] van [accountantskantoor 1] ( [e-mailadres getuige 2] ) per e-mail medegedeeld: “(…) De nota voor mei kan ik niet scannen om de 1 of andere technische reden. Hierbij de gegevens. Het gaat om een nota die [rechtspersoon 1a] moet betalen ter hoogte van 25.000 ex btw, btw 4750 incl btw is het 29750,-. Groet [verdachte] ”. (p. 890).
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte is een factuur aangetroffen van [rechtspersoon 10a] aan [rechtspersoon 1a] De factuur heeft betrekking op “advieswerkzaamheden volgens offerte” voor een bedrag van € 25.000,- + € 4.750,- BTW = € 29.750,- totaal (p. 41 en 889).
Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat
[getuige 3] , die van 21 mei 2007 tot 1 april 2008 bestuurslid was van de[rechtspersoon 10b] (zijnde de bestuurder van [rechtspersoon 10a] , met handelsnaam [rechtspersoon 10c] ) al op 18 september 2007 aan de Belastingdienst heeft medegedeeld dat de activiteiten van [rechtspersoon 10c] met ingang van 30 juni 2007 zijn gestaakt (p. 473-474, 996-999 en 1030).
G.2
Op grond van de hiervoor onder G.1. weergegeven feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de in de woning van verdachte aangetroffen factuur van [rechtspersoon 10a] d.d. 15 mei 2008 (ver)vals(t) is. Voorts kan op grond van deze feiten en omstandigheden bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat de gegevens die verdachte op 5 juni 2008 per e-mail heeft verstrekt aan [accountantskantoor 1] , betrekking hadden op de (ver)vals(t)e factuur van [rechtspersoon 10a] dan wel dat aan de hand van de verstrekte gegevens op een later moment een factuur valselijk is opgemaakt. Bij dat oordeel heeft het hof, naast het tijdsverband, betrokken dat de bedragen precies overeenkomen en er nauwelijks facturen zijn ingediend bij [rechtspersoon 1a] (in het betreffende kwartaal slechts één). Verdachte heeft de gegevens van een (ver)vals(t)e factuur verstrekt, met als kennelijk doel het opzettelijk laten doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting.
Geheel ten overvloede overweegt het hof nog dat verdachte na 12 juni 2008 nimmer een andere factuur heeft overgelegd/beschikbaar gesteld met daarop vermeld de door hem aan [accountantskantoor 1] opgegeven bedragen, zodat de juistheid van het laten opnemen van deze bedragen in de aangifte niet is komen vast te staan.
H.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde feiten voor zover die betrekking hebben op het onjuist doen van aangifte omzetbelasting voor [rechtspersoon 1a] , nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen gepleegd door de rechtspersoon. De raadsman heeft in dit verband - op gronden als in zijn pleitnotaverwoord - ten verweer betoogd dat niet verdachte, maar de bestuurder/grootaandeelhouder van de vennootschap, [getuige 4] , de zeggenschap had in de rechtspersoon. Zijn eigen betrokkenheid bij de rechtspersoon ging niet verder dan het helpen bij het opstarten van het bedrijf van [getuige 4] , het bemiddelen bij een contract tot lease/huurkoop van computerapparatuur en bij de aankoop van een auto en het optreden als adviseur.
H.1
Het hof overweegt dat onder 1 subsidiair ten laste is gelegd dat strafbare feiten zijn begaan door de [rechtspersoon 1a] en dat verdachte opdracht heeft gegeven tot die strafbare feiten dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan de ten laste gelegde verboden gedragingen, dit als bedoeld in artikel 51, tweede lid onder 2˚ van het
Wetboek van Strafrecht.
Uit de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder G.1 en G.2 leidt het hof af dat de [rechtspersoon 1a] opzettelijk onjuiste dan wel onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan over de maanden maart, mei en juni 2008. Voorts blijkt daaruit dat strafbare gedragingen zijn gepleegd in de sfeer van de rechtspersoon welke kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan de door de rechtspersoon gepleegde verboden gedragingen, feitelijk leiding dan wel opdracht heeft gegeven.
H.2
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
H.3
Feitelijk leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijk leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte gevoerde beleid. Ook kan worden gedacht aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijke leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan - in het bijzonder bij meer structureel begane strafbarefeiten - ook sprake zijn indien hetgeen de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. (Vergelijk Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).
H.4
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het navolgende vast ten aanzien van verdachtes betrokkenheid bij de [rechtspersoon 1a] en de strafbare gedragingen in het bijzonder.
Verklaringen [getuige 4] en [getuige 3]
[rechtspersoon 1a] is opgericht op 22 juni 2006. Per 20 november 2007 is de enig aandeelhouder [rechtspersoon 1b] . De bestuurder van de stichting is
[getuige 4] (p. 755-756).
[getuige 4] heeft ten aanzien van zijn eigen betrokkenheid en de betrokkenheid van verdachte bij [rechtspersoon 1a] ten overstaan van de politie (p. 122-133) en bij de raadsheer-commissaris (onder meer) verklaard dat hij:
- verdachte al geruime tijd kent. Hij kon zijn huis niet meer betalen en verdachte heeft voor hem achterstallige kosten betaald en de verkoop van zijn huis geregeld;
- geen werkzaamheden heeft verricht voor de [rechtspersoon 1b] of [rechtspersoon 1a] en ook niet wist dat hij als bestuurder van de stichting stond ingeschreven. De vestigingsadressen van [rechtspersoon 1a] kent hij niet;
- op verzoek van verdachte een Postbankrekening heeft geopend, omdat verdachte een zakelijke rekening op zijn naam nodig had. [getuige 4] heeft daarvan nooit meer iets gehoord;
- dat verdachte, nadat hij iets had getekend, hem vaak vroeg om terug te komen, omdat verdachte getekende stukken kwijt was geraakt. Vervolgens heeft [getuige 4] dingen getekend zonder te kijken, omdat hij verdachte vertrouwde. Hierdoor zijn bedrijven op zijn naam gesteld;
- nooit iets heeft gedaan voor het bedrijf [rechtspersoon 1a] en als er iets is getekend door hem voor dat bedrijf, dan is dat gedaan zonder zijn medeweten;
- niet weet waarom verdachte in een Audi A6 met kenteken [kenteken 2] op naam van [rechtspersoon 1a] , en gekocht bij [autobedrijf ] , reed;
- niets afweet van een huurovereenkomst van [rechtspersoon 1a] inzake computerapparatuur.
[getuige 3] , de vriendin van [getuige 4] , heeft in dit verband ten overstaan van de politie (p. 189-198) en bij de raadsheer-commissaris verklaard, dat zij:
- verdachte kent via haar vriend, [getuige 4] . Verdachte heeft haar verteld dat hij handelde in lege B.V.’s;
- op verzoek van verdachte blanco formulieren heeft ondertekend en een paar keer salaris heeft ontvangen van verdachte;
- niet wist dat ze (middelijk) bestuurder/eigenaar was van de vennootschappen [rechtspersoon 2a] en [rechtspersoon 4] ;
- op een gegeven moment argwaan kreeg en zich heeft teruggetrokken. Zij weet niet beter dan dat ze tussenpersoon is geweest bij het oprichten van de B.V.’s. Feitelijk heeft zij niets gedaan voor de vennootschappen;
- twee brieven heeft ontvangen van [rechtspersoon 11] gericht aan [rechtspersoon 1a] ter attentie van [getuige 4] . Zij is daar enorm van geschrokken, omdat [getuige 4] niets deed voor [rechtspersoon 1a] Ze werd toen boos en heeft toen telefonisch aan verdachte gevraagd wat dit inhield. Verdachte heeft toen gezegd dat hij het allemaal zou regelen en dat zij nergens naar mocht bellen.
Feitelijke handelingen verricht voor [rechtspersoon 1a]
Voorts blijkt uit de navolgende verklaringen dat verdachte zelf diverse feitelijke handelingen heeft verricht voor en/of in naam van [rechtspersoon 1a]
- [getuige 5] , verkoper van [autobedrijf ] heeft verklaard dat hij verdachte kent en dat hij dacht dat [rechtspersoon 1a] een bedrijf was van verdachte. Het bedrijf kent [getuige 5] van een verkochte Audi A6 met kenteken [kenteken 2] . Met verdachte heeft hij contact gehad over de aankoop, de financiering, de tenaamstelling en de aflevering van deAudi A6 ten behoeve van [rechtspersoon 1a] Met [getuige 4] heeft hij nooit contact gehad (p. 175-176).
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de betreffende Audi A6 bij hem is aangetroffen en dat hij daar wel eens in reed.
- [getuige 6] , directeur van [rechtspersoon 12] heeft verklaard dat verdachte in 2007 naar hem toe is gekomen, omdat hij een lease wilde regelen voor computerapparatuur voor [rechtspersoon 1a] Verdachte heeft een lijst gemaakt en gezegd dat [getuige 4] een aantal spullen nodig had voor [rechtspersoon 1a] en dat hij zelf het merendeel van de spullen nodig had. [getuige 6] heeft verklaard dat hij alleen met verdachte zaken heeft gedaan. [getuige 4] heeft hij nooit persoonlijk ontmoet of telefonisch gesproken (p. 227-229).
- [getuige 7] , directeur van [rechtspersoon 6] verklaart dat hij de huurovereenkomst tussen [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 1a] (betreffende de hiervoor genoemde computerapparatuur) heeft ondertekend namens [rechtspersoon 6] . [getuige 4] heeft de overeenkomst niet in zijn bijzijn ondertekend. [getuige 7] heeft ook nooit contact gehad met [getuige 4] (p. 146 en 147).
- [getuige 8] heeft verklaard dat hij bij [rechtspersoon 1a] terecht is gekomen via verdachte. Hij is aangenomen door verdachte. Bij zijn sollicitatiegesprek was niemand anders aanwezig. Hij heeft een arbeidsovereenkomst ondertekend, die daarvoor al door de werkgever ( [getuige 4] ) was getekend. [getuige 8] verklaart dat hij aan verdachte heeft gevraagd waarom hij voor [rechtspersoon 1a] in dienst trad, terwijl hij voor een B.V. van verdachte werkzaamheden zou verrichten. Verdachte heeft hem toen verteld dat [rechtspersoon 1a] zijn B.V. was en dat de arbeidsovereenkomst onder die B.V. zou worden gehangen (p. 215 en 126).
- [getuige 9] heeft verklaard dat hij op verzoek van verdachte het bedrijf [rechtspersoon 1a] heeft laten vestigen op zijn oude adres,[adres 2] (p. 302 en 303).
Betrokkenheid verdachte bij de verboden gedragingen
Tevens stelt het hof op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte ook feitelijk zelf betrokken is geweest bij de ten laste gelegde verboden gedragen. Het hof wijst in dit verband op de navolgende bewijsmiddelen:
- [getuige 1] , vennoot van [accountantskantoor 1] heeft verklaard dat zij voor de vennootschap [rechtspersoon 1a] activiteiten hebben verricht. Verdachte heeft gevraagd of [accountantskantoor 1] werkzaamheden kon verrichten voor deze vennootschap. Volgens [getuige 1] kwam ineens [getuige 4] op de proppen. Hij heeft [getuige 4] echter nooit gezien of gesproken. Het enige contact ging per e-mail (p. 150-154).
- Uit e-mailcontacten tussen verdachte ( [e-mailadres verdachte] ) en[getuige 2] ( [e-mailadres getuige 2] ) blijkt dat verdachte zelf gegevens heeft aangeleverd en verzoeken heeft gedaan ten behoeve de aangiften omzetbelasting betrekking hebbend op [rechtspersoon 1a] (p. 890 en 894). Verdachte heeft dit ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd.
- Tijdens de doorzoeking op 21 december 2009 in de woning van verdachte is de volgende administratie van [rechtspersoon 1a] aangetroffen (p. 37, 38 en 60-63):
˗ het originele document register van aandeelhouders van [rechtspersoon 1a] (p 460);
˗ een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel [rechtspersoon 1b] , waarop met blauwe pen onder meer “0113-789000” is geschreven en een kopie van het paspoort (met handtekening) van [getuige 4] is gevoegd (p. 462 en 1060 en 1061);
˗ computerafdrukken van een overzicht (gemaakt 13 november 2009) van de ING-rekening ten name van [rechtspersoon 1a] met nummer 5396507 over de periode 1 januari 2009 tot en met13 november 2009, welke gegevens tevens zijn aangetroffen op de computerapparatuur die in de woning is aangetroffen (p. 38, 61, 1016-1024);
˗ een brief van de belastingdienst aan [rechtspersoon 1a] d.d. 23 juni 2008, waarin is vermeld de gebruikersnaam om elektronisch aangifte en opgaaf te doen (p. 1062);
˗ een origineel contract en een Financial Lease overeenkomst van [autobedrijf ] betreffende de aanschaf van de Audi A6, kenteken[kenteken 2] (p. 1009-1015);
˗ een originele btw-factuur van [rechtspersoon 8] aan [rechtspersoon 1a] d.d. 12 maart 2008 betrekking hebbend op een huurkoopovereenkomst van diverse computerapparatuur van [rechtspersoon 6] (p. 842);
˗ een factuur d.d. 15 mei 2008 van [rechtspersoon 10a] aan[rechtspersoon 1a] met omschrijving “advies werkzaamheden volgens offerte” (p. 889);
˗ een factuur d.d. 12 juni 2008 van de [rechtspersoon 1b] aan [rechtspersoon 1a] met omschrijving “winstdeling 2007” (p. 893).
H.5
Uit het actieve en effectieve gedrag van verdachte - zoals hiervoor weergeven onder H.4, in onderling samenhang bezien - leidt het hof af dat verdachte niet slechts als adviseur van (of bemiddelaar voor) [rechtspersoon 1a] heeft gehandeld, zoals door de verdediging betoogd. Immers, daaruit blijkt dat niet [getuige 4] (de door verdachte naar voren geschoven formele bestuurder/grootaandeelhouder van [rechtspersoon 1a] ) maar hijzelf in de ten laste gelegde periode de feitelijke zeggenschap had over en binnen
[rechtspersoon 1a]
Uit deze door het hof gehanteerde bewijsmiddelen leidt het hof voorts af dat verdachte,- hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden - niet alleen maatregelen achterwege heeft gelaten ter voorkoming dat de strafbare handelingen door de rechtspersoon werden verricht, maar dat hij bovendien heeft bijdragen aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedragingen en daarbij een zodanig initiatief heeft genomen dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven.
H.6
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen gepleegd door [rechtspersoon 1a]
Hetgeen door de verdediging overigens is aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 3] , voor zover tot het bewijs gebruikt, nu beiden consistent hebben verklaard, de verklaringen steun vinden in elkaar en in de overige bewijsmiddelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moeten leiden tot andere oordelen.
I.
De raadsman van verdachte heeft voorts vrijspraak van de onder 4 ten laste gelegde oplichting bepleit. Daartoe heeft de raadsman - op gronden als in zijn pleitnota verwoord - aangevoerd dat verdachte geen zeggenschap had over [rechtspersoon 1a] en zich ook niet heeft voorgedaan als [getuige 4] . Hij heeft alleen bemiddeld in de leaseovereenkomst tussen [rechtspersoon 1a] en [rechtspersoon 6] en wist ten tijde van het afsluiten van het leasecontract nog niet dat [rechtspersoon 1a] geen bonafide klant was. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte ten tijde van het sluiten van de overeenkomst het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen, aldus de raadsman.
I.1
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder H.4 tot en met H.6 is overwogen, overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte niet slechts als adviseur van / bemiddelaar voor de rechtspersoon, maar de feitelijke zeggenschap heeft gehad binnen en over [rechtspersoon 1a]
I.2
Op grond van de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
i. Op grond van een financiële lease-huurovereenkomst heeft [rechtspersoon 1a] de op de bijlage bij die overeenkomst genoemde computerapparatuur geleased bij [rechtspersoon 6] De overeenkomst vermeldt als contractnummer 408.40409805 en is voorzien van handtekeningen bij de namen[getuige 4] als “bestuurder” van [rechtspersoon 1a] d.d.16 januari 2008 en [getuige 7] als “directeur” van [rechtspersoon 6] d.d. 6 maart 2008 (p. 696-698).
ii. [getuige 6] , directeur van [rechtspersoon 12] heeft verklaard dat verdachte in 2007 naar hem toe is gekomen, omdat hij een lease wilde regelen voor computerapparatuur voor [rechtspersoon 1a] Verdachte heeft een lijst gemaakt en gezegd dat [getuige 4] een aantal spullen nodig had voor [rechtspersoon 1a] en dat hij zelf het merendeel van de spullen nodig had. [getuige 6] heeft verklaard dat hij alleen met verdachte zaken heeft gedaan. [getuige 4] heeft hij nooit persoonlijk ontmoet of telefonisch gesproken (p. 227-229).
iii. [getuige 7] , directeur van [rechtspersoon 6] verklaart dat hij de huurovereenkomst tussen [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 1a] (betreffende de hiervoor genoemde computerapparatuur) heeft ondertekend namens [rechtspersoon 6] . [getuige 4] heeft de overeenkomst niet in zijn bijzijn ondertekend. [getuige 7] heeft ook nooit contact gehad met [getuige 4] (p. 146 en 147).
iv. [getuige 4] heeft verklaard dat hij niets weet van voornoemde overeenkomst en dat verdachte hem van alles heeft laten ondertekenen (p. 120-133).
v. Geen enkele leasetermijn is voldaan door [rechtspersoon 1a] en op de sommering tot inlevering van apparatuur is nimmer gereageerd (p. 700, 703-707).
vi. Op 21 december 2009 wordt in de woning van verdachte diverse computerapparatuur in beslag genomen (p. 308). De serienummers van de apparatuur komen overeen met de omschrijving op de factuur van[rechtspersoon 8] , die ziet de onder i. genoemde leaseovereenkomst (p. 763-765).
vii. Op 21 december 2009 is in het schuurtje van de woning van [getuige 9] een nieuwe desktop PC in een doos aangetroffen en in beslag genomen die staat genoemd op de hiervoor genoemde factuur (p. 310). [getuige 9] omschrijft zichzelf als een doorlopende zakelijk relatie van verdachte. Op verzoek van verdachte heeft [getuige 9] het bedrijf [rechtspersoon 1a] laten vestigen op zijn oude adres, [adres 2] (verklaring bij de raadsheer-commissaris en p. 302 en 303).
viii. Op 6 januari 2010 worden bij [getuige 8] twee computers aangetroffen die staan vermeld op genoemde factuur. [getuige 8] heeft verklaard dat hij van verdachte twee computers in bruikleen heeft, een laptop en een desktop, en dat hij die spullen van verdachte koopt door hem korting te geven op zijn uurtarief voor werkzaamheden voor verdachte (p. 117 en 325).
I.3
Het hof is van oordeel dat voor een veroordeling ter zake van oplichting de enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als bonafide klant die in staat en voornemens is de verplichte betalingen af te dragen aan de (huur)verkoper, nog niet oplevert het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt echter dat de gedragingen van verdachte meer omvatten dan het enkele zich voordoen als een bonafide koper. Immers, daaruit blijkt dat verdachte listiglijk misbruik heeft gemaakt van de rechtspersoon [rechtspersoon 1a] en haar formele bestuurder/grootaandeelhouder [getuige 4] om de overeenkomst op naam van de rechtspersoon te laten stellen en om de afgifte van de computerapparatuur te bewerkstelligen. Verdachte heeft zelf als heer en meester over (een deel van) de computerapparatuur beschikt, en heeft zich daarmee bevoordeeld.
I.4
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 primair ten laste gelegde oplichting.
J.
Tot slot heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder 5 ten laste gelegde
- kort gezegd - het gebruik maken van (ver)vals(t)e documenten. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat sprake is van (ver)vals(t)e documenten. Evenmin kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat verdachte het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad op het gebruikmaken van (ver)vals(t)e documenten, aldus de raadsman.
J.1
Naar het oordeel van het hof wordt deze verweren weerlegd door de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Op grond van die bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van [getuige 10] (dossier I 163-168) en diverse onderzoeksgegevens van de Belgische en Nederlandse politie (dossier I, p. 15 , 16 en 370), concludeert het hof dat de ten behoeve van de hypotheekaanvraag door verdachte overgelegde werkgeversverklaring en zeven loonbrieven vals waren en dat verdachte die geschriften kennelijk heeft gebruikt om hypotheekverstrekker [bank 2] te misleiden.
K.
Gelet op het hiervoor onder F tot en met J.1 overwogene verwerpt het hof de verweren van de raadsman in al hun onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 4 primair bewezen verklaarde levert op:
oplichting.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof overweegt dat bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
˗ de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
˗ de mate waarin door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde het vertrouwen dat de overheid, in het bijzonder de Belastingdienst, in belastingaangiften mag stellen door verdachte is geschonden;
˗ de mate waarin door verdachte als gevolg van het bewezen verklaarde onder 1 subsidiair aan de Nederlandse Staat fiscaal nadeel is toegebracht, te weten ruim€ 88.000,-;
˗ de ergernis en schade die is ontstaan door de onder 4 bewezen verklaarde oplichting;
˗ dat door feiten als onder 5 bewezen is verklaard het vertrouwen dat verstrekkers van hypothecaire leningen in door aanvragers overgelegde werkgeversverklaringen en loonbrieven moeten kunnen hebben, ernstig wordt geschonden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
˗ de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.31 maart 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
˗ de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het hof zal daarbij uitgaan van een benadelingsbedrag van ruim € 88.000,-. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie bij een dergelijk benadelingsbedrag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot 9 maanden of een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstaf. De duur van deze straf kan worden verhoogd wanneer - zoals in de onderhavige zaak - sprake is van strafverzwarende omstandigheden zoals de lange duur van de gedragingen, het niet uit eigen beweging beëindigen daarvan, de rol van verdachte ten opzichte van andere betrokkenen ( [getuige 4] en [getuige 3] ) en de omstandigheid dat gebruik is gemaakt van rechtspersonen om zijn eigen rol bij de strafbare handelingen te verhullen.
Bovendien heeft het hof niet alleen de belastingfraude bewezen verklaard, maar ook de oplichting van [rechtspersoon 6] en het gebruik maken van (ver)vals(t)e documenten bij een hypotheekaanvraag.
Indachtig voornoemd oriëntatiepunt en de aard en ernst van de overige bewezen verklaarde feiten acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden. Dit uitgangspunt impliceert dat niet kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsman verzocht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is, behoudens hetgeen hierna zal worden overwogen met betrekking tot de redelijke termijn, niet van feiten en omstandigheden gebleken die aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de redelijke termijn is overschreden, hetgeen tot strafvermindering zou moeten leiden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet voor de onder 1 en 4 bewezenverklaarde feiten de termijn worden gerekend vanaf 21 december 2009 en voor het onder 5 bewezen verklaarde feit 1 september 2008, zijnde de data waarop de verdachte ter zake de betreffende feiten in verzekering is gesteld.
Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 13 september 2012. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg (feiten 1 en 4: ruim 32 maanden en feit 5: ruim 48 maanden), terwijl het hof onvoldoende bijzondere omstandigheden aanwezig acht die een zo langdurig tijdsverloop rechtvaardigen. Bij dat oordeel heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat hoewel een deel van het tijdsverloop zijn oorzaak vindt in de onderzoekswensen van de verdediging, niet het gehele tijdsverloop daaruit kan worden verklaard.
De verdachte heeft op 27 september 2012 hoger beroep ingesteld. Het hof doet uitspraak meer dan 46 maanden na de datum waarop hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof onvoldoende omstandigheden aanwezig acht die een zo langdurig tijdsverloop rechtvaardigen. Bij dat oordeel heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat hoewel een deel van het tijdsverloop zijn oorzaak vindt in de onderzoekswensen van de verdediging, niet het gehele tijdsverloop daaruit kan worden verklaard.
Een en ander brengt met zich mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden, hetgeen in casu moet leiden tot strafvermindering.
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Het hof ziet in de hiervoor geconstateerde forse schendingen van het recht van de verdachte op een openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het hof zal volstaan met de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,- aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering deels verband houdt met een gevoerde klachtenprocedure bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. Op grond van de thans voorhanden gegevens kan het hof niet vaststellen welk deel van de vordering rechtstreeks verband houdt met het onder 5 bewezen verklaarde feit. Het inwinnen van de benodigde nadere informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen en zal deze bij de burgerlijke rechter moeten aanbrengen.
Het hof zal de proceskosten compenseren in dier voege dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van het in beslag genomen zogenoemde spiekbriefje.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraken van:
- -
de onder 1 primair en subsidiair zelfstandig (cumulatief) ten laste gelegde feiten, te weten - kort gezegd - het als (mede)pleger dan wel feitelijk leiding- en/of opdrachtgever van de [rechtspersoon 1a] telkens opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting betreffende deze rechtspersoon over de maanden september 2008 tot en met september 2009 (gedachtestreepjes 11 tot en met 23);
- -
het ten laste gelegde feit onder 2;
- -
het ten laste gelegde feit onder 3.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hofonderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 subsidiair, 4 primair en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen onder 1 subsidiair, 4 primair en 5 verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een zogenoemd “spiekbriefje”.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
Verklaart de [benadeelde partij 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. J. Platschorre, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl, griffier,
en op 2 augustus 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H. Harmsen en mr. drs. P. Fortuin zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.