HR, 14-01-2014, nr. 12/02632
ECLI:NL:HR:2014:59
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-01-2014
- Zaaknummer
12/02632
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:59, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑01‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2392, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2012:BW4782, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2013:2392, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:59, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0026
Uitspraak 14‑01‑2014
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO. Mede gelet op ECLI:NL:HR:2013:1430, betreffende de reikwijdte van een partiële vernietiging in cassatie, heeft het Hof na terugwijzing van de zaak terecht opnieuw beslist omtrent de vorderingen tul. ’s Hofs motivering van die beslissing moet aldus worden verstaan dat het Hof daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat die beslissing steunt op dezelfde - door het Hof overgenomen en tot de zijne gemaakte - gronden als vermeld in het eerste arrest. Het middel mist derhalve feitelijke grondslag.
Partij(en)
14 januari 2014
Strafkamer
nr. S 12/02632
IV/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 mei 2012, nummer 24/001399-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd zijn last tot tenuitvoerlegging van twee eerder voorwaardelijk opgelegde straffen op de voet van art. 14j, eerste lid, Sr met redenen te omkleden.
2.2.1.
Bij arrest van het Hof van 8 september 2009 is de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 6 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. Voorts heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de Rechtbank Maastricht van 20 december 2005 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden en de bij vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 3 augustus 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden, zulks op de grond dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de bij die vonnissen gestelde proeftijd.
2.2.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0050, NJ 2011/277, deze uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en heeft het beroep voor het overige verworpen.
2.2.3.
Bij het bestreden arrest is de verdachte - met vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde - veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en twee maanden. Voorts heeft het Hof wederom de tenuitvoerlegging gelast van de bij voormelde vonnissen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen tenuitvoerlegging verwijst het hof naar het eerdere gewezen arrest van dit hof d.d. 8 september 2009."
2.3.
Mede gelet op hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1430, rov. 4, heeft overwogen en beslist omtrent de reikwijdte van een partiële cassatie, heeft het Hof na terugwijzing van de zaak terecht opnieuw beslist omtrent voormelde vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen.
2.4.
De hiervoor onder 2.2.3 weergegeven motivering van die beslissing moet aldus worden verstaan dat het Hof daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat die beslissing steunt op dezelfde - door het Hof overgenomen en tot de zijne gemaakte - gronden als vermeld in het eerdere arrest. Het middel, dat uitgaat van een andere lezing van de bestreden uitspraak, mist derhalve feitelijke grondslag en kan dus niet tot cassatie leiden. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, zal de Hoge Raad - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2014.
Conclusie 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO. Mede gelet op ECLI:NL:HR:2013:1430, betreffende de reikwijdte van een partiële vernietiging in cassatie, heeft het Hof na terugwijzing van de zaak terecht opnieuw beslist omtrent de vorderingen tul. ’s Hofs motivering van die beslissing moet aldus worden verstaan dat het Hof daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat die beslissing steunt op dezelfde - door het Hof overgenomen en tot de zijne gemaakte - gronden als vermeld in het eerste arrest. Het middel mist derhalve feitelijke grondslag.
Mr Jörg
Nr. 12/02632
Zitting 10 december 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het cassatie beroep richt zich tegen een uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden. De Hoge Raad heeft eerder een arrest betreffende de verdachte gedeeltelijk vernietigd (HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR: 2011:BQ0050). Namens de verdachte is tijdig een cassatiemiddel voorgesteld.
2. Het middel bevat de klacht dat het Hof de tenuitvoerlegging heeft gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, zonder die beslissing te motiveren.
3. Zoals in het middel valt te lezen heeft het Hof die beslissingen “ten overvloede" gegeven. Het gaat om beslissingen die reeds onherroepelijk waren geworden doordat de cassatie van 's Hofs arrest niet betrekking had op deze beslissingen. Op p. 6 van het onderhavige arrest verwijst het Hof naar zijn arrest van 8 september 2009. Het is ingegaan op een uitnodiging van de advocaat-generaal tot het verschaffen van duidelijkheid aan degenen die met de tenuitvoerlegging van de arresten van het Hof zijn belast.
4. Het voorgaande brengt mee dat het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
5. Op grond van het voorgaande stel ik mij op het standpunt dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G