NJB 2019/1274:Betrouwbaarheid van de bekennende verklaring van verdachte. Selectie en waardering van het bewijsmateriaal: art. 359 lid 2 tweede volzin Sv doet niet af aan het uitgangspunt dat de selectie en waardering van het beschikbare feitenmateriaal is voorbehouden aan de feitenrechter. Wel brengt die bepaling mee dat de rechter in een aantal gevallen zijn beslissing nader zal dienen te motiveren. Dat is onder meer het geval indien voor de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen over het gebruikte bewijsmateriaal. De motiveringsplicht gaat niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op elk detail van de argumentatie moet worden ingegaan. In casu kon het hof, in afwijking van hetgeen door de raadsman met een beroep op een deskundigenrapport is aangevoerd, de bekennende verklaringen van de verdachte betrouwbaar achten. Het Hof heeft ter motivering van die afwijking onder meer overwogen dat bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een bekennende verklaring, door de politie uitgeoefende druk en gebruikte verhoortechnieken belangrijke oorzaken kunnen zijn voor de totstandkoming van valse bekentenissen, doch dat deze factoren in het geval van de verdachte geen rol kunnen hebben gespeeld gelet op diverse door het Hof genoemde redenen. Het Hof heeft voorts overwogen dat en waarom het, mede in het licht van de omstandigheid dat de deskundige in zijn rapportage buiten het terrein van zijn deskundigheid is getreden, geen waarde toekent aan het deskundigenoordeel over de (on)betrouwbaarheid van de bekennende verklaringen. Het Hof heeft in voldoende mate voldaan aan het motiveringsvereiste uit art. 359 lid 2 tweede volzin Sv