HR (P-G), 22-09-2009, nr. 07/11965
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8612
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
22-09-2009
- Zaaknummer
07/11965
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ8612
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BJ8612, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 22‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ8612
Conclusie 22‑09‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage bij verstek bij arrest van 23 mei 2007 wegens ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens heeft het Hof vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, schadevergoedingsmaatregelen opgelegd en op de voet van art. 423 lid 4 Sv een straf bepaald voor het oorspronkelijk tenlastegelegde feit 1.
2.
Mr. M.P. de Klerk, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft beroep in cassatie ingesteld en heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1
De vraag is of verdachte ontvankelijk is in zijn beroep nu dit op 17 juli 2007 is ingesteld. De appeldagvaarding is blijkens de akte van uitreiking immers op 6 maart 2007 aan verdachte in persoon uitgereikt, waarna het verstekarrest op 23 mei 2007 is gewezen. Ingevolge art. 432, eerste lid onder a, Sv moet een beroep in cassatie in dat geval binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld. Omdat het middel stelt dat aan de uitreiking van de appeldagvaarding gebreken kleven is er aanleiding de zaak verder te bezien.
3.2
Het middel klaagt in de eerste plaats dat de appeldagvaarding ten onrechte niet is verzonden naar het adres dat door de advocaat, die hoger beroep instelde, is opgegeven.
3.3
De appelakte houdt in dat mr. M.P. de Klerk namens verdachte hoger beroep heeft ingesteld en desgevraagd heeft opgegeven dat een afschrift van de dagvaarding of oproeping voor de terechtzitting toegezonden moet worden naar het adres: Paleisbox advocaat: 226. Dat ‘alternatieve’ postadres is kennelijk het postvak van de advocaat in het paleis van justitie. Ik ga er niet van uit dat dit postvak tevens dienst doet als postbus voor verdachte en veronderstel dat door de opgave van deze paleisbox de advocaat namens zijn cliënt heeft willen bewerkstelligen dat de advocaat op de hoogte komt van de dagvaarding van zijn cliënt, wellicht met de bedoeling zijn cliënt op tijd te kunnen waarschuwen. Het ware minder riskant geweest als de advocaat zich eenvoudig als advocaat van verdachte had gesteld. Dan was hem zeker een kopie van de appeldagvaarding toegezonden. Maar dit terzijde.
3.4
De steller van de schriftuur heeft zich kennelijk georiënteerd op art. 588a lid 1, aanhef en onder c Sv, dat de volgende inhoud heeft:
- ‘1.
In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
- a.
(…)
- b.
(…)
- c.
indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.’
Aangenomen al dat een postvak van een advocaat in het paleis van justitie onder ‘adres in Nederland’ als bedoeld in deze bepaling kan gelden, bestond er geen verplichting om de appeldagvaarding (ook) naar dat adres te verzenden. Art. 588a Sv is bij Wet van 23 maart 2005, Stb 2005, 175 ingevoegd. De wetgever streefde er onder meer naar om enkele in de rechtspraak geformuleerde regels, waaronder die m.b.t. de verzending van een afschrift van de dagvaarding aan een ander voorhanden adres dan het GBA-adres, te codificeren.1. De voorgestelde bepaling zou een bepaald formalistisch nadeel van de bestaande regeling, die zich teveel concentreerde op uitreiking aan het GBA-adres, kunnen wegnemen en aldus bevorderen dat in zoveel mogelijk gevallen de verdachte daadwerkelijk op de hoogte wordt gebracht van de datum van de terechtzitting.2. Maar de Minister geeft ook te kennen dat het verzenden van een afschrift aan het andere, in de appelakte opgegeven adres, een subsidiair karakter heeft:
‘Ingeval de verdachte bij een van de drie in het eerste lid omschreven gelegenheden een ander adres heeft opgegeven, zijn er drie gevallen waarin (ingevolge het derde lid) toch geen afschrift van de dagvaarding naar dat adres behoeft te worden gezonden:
(…)
- —
De dagvaarding of oproeping is inmiddels aan de verdachte in persoon uitgereikt dan wel aan een gemachtigde (op het postkantoor). Ook in deze gevallen heeft het OM voldoende inspanningen verricht om de verdachte te informeren en is een aanvullende brief niet nodig.’ 3.
Deze uitzondering is neergeslagen in het derde lid, aanhef en onder c van art. 588a Sv:
- ‘3.
Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege worden gelaten indien:
- a.
(…)
- b.
(…)
- c.
de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon dan wel aan een andere persoon als bedoeld in artikel 588, derde lid, onder b, is uitgereikt.’
Uit hoofde van art. 588a Sv behoefde dus niets verzonden te worden aan het in de appelakte gegeven alternatieve adres.
3.5
In de tweede plaats lijkt de steller van het middel te willen betogen dat niet een uitreiking in persoon maar het deponeren van de appeldagvaarding in het postvak van advocaat op het paleis van justitie zou kunnen bewerkstelligen dat verdachte kennis kreeg van de inhoud van het schrijven. Over de taal van de dagvaarding wordt in de toelichting op het middel immers gesteld dat verdachte onvoldoende de Nederlandse taal beheerst en zodoende de appeldagvaarding, die enkel in de Nederlandse taal was gesteld, niet als zodanig heeft herkend en behandeld. De thans betrokken stelling is kennelijk dat, ondanks de betekening in persoon, het ervoor moet worden gehouden dat het bepaalde in art. 432, eerste lid onder a, Sv, niet van toepassing is.
3.6
Ik stelt voorop dat thans in cassatie een beroep wordt gedaan op omstandigheden, zoals het feit dat verdachte de Nederlandse taal niet zou beheersen, die in cassatie niet vaststaan. Integendeel, uit de processtukken valt op te maken dat verdachte wel degelijk enig begrip heeft van de Nederlandse taal. Verdachte, van Turkse afkomst en in het bezit van de Nederlandse nationaliteit4., krijgt ter terechtzitting bij de politierechter weliswaar een tolk Turks toegewezen, maar beheerst volgens de politierechter ter terechtzitting de Nederlandse taal in voldoende mate.
Voorts wijs ik er op dat het verdachte is die hoger beroep heeft ingesteld. De stelling dat hij de appeldagvaarding niet als zodanig heeft herkend vind ik niet goed verdedigbaar, gelet op zijn — wellicht beperkte — kennis van de Nederlandse taal, de stand van de procedure en het feit dat hij hoger beroep heeft laten instellen en dus wist dat hij een dagvaarding zou gaan ontvangen. De dagvaarding in hoger beroep behelst geen andere feiten dan de dagvaarding in eerste aanleg. Verdachte was in eerste aanleg verschenen en was dus op de hoogte van de tegen hem ingebrachte beschuldigingen. Daarnaast kan redelijkerwijze van een verdachte, die een Nederlandse advocaat bepaaldelijk heeft gemachtigd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter, gevergd worden dat hij zich tijdig op de hoogte stelt van de datum van de terechtzitting in hoger beroep5. en van de inhoud van een aan hem uitgereikt gerechtelijk stuk indien die inhoud hem bij inontvangstneming niet duidelijk is.6.
3.7
Tot slot zou men, welwillend lezend, in de schriftuur nog de klacht kunnen ontwaren dat ten onrechte de inhoud van de appeldagvaarding niet voor verdachte is vertaald. Maar ook die klacht gaat niet op. Een doel van de dagvaarding is dat de verdachte weet waartegen hij zich heeft te verweren en waar en wanneer en ten overstaan van welke rechter hij zijn verdediging kan voeren.7. Als de dagvaarding is geschreven in een taal die de verdachte niet verstaat, bestaat de kans dat deze doeleinden niet worden gehaald. Anders dan voor verdachten met een bekende woon-of verblijfplaats in het buitenland8. kent het Wetboek van Strafvordering voor verdachten die hier te lande een bekende woon- of verblijfsplaats hebben geen regel die voorschrijft dat een dagvaarding vertaald moet worden.9.
3.8
Gelet op vorenstaande acht ik de impliciete beslissing van het Hof dat de appeldagvaarding correct is uitgereikt en dat verdachte kennelijk afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht nu hij, na uitreiking van de appeldagvaarding in persoon, niet is verschenen noch een advocaat heeft gemachtigd het woord ter verdediging te voeren, niet onbegrijpelijk. Nu het beroep in cassatie niet tijdig, dat wil zeggen binnen veertien dagen nadat het arrest op 23 mei 2007 is gewezen, is ingediend, is verdachte niet-ontvankelijk in zijn beroep.
4.
Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑09‑2009
Kamerstukken II 2004/05, 29805, nr. 3, pag. 23.
Zo blijkt in ieder geval uit het GBA-overzicht van 31 december 2007 dat zich in het dossier bevindt.
HR 6 november 2007, LJN BA7886 rov. 3.8.3.
Vgl. HR 23 maart 1982, NJ 1982, 618 en HR 3 mei 1983, NJ 1983, 591.
Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, 6e druk, p. 571.
Vgl. HR 12 september 2006, LJN AW4395.