Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-03-2021, nr. 20/00432
ECLI:NL:GHARL:2021:2881
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-03-2021
- Zaaknummer
20/00432
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:2881, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑03‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:320
- Vindplaatsen
NLF 2021/0767 met annotatie van
Uitspraak 23‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Verzoek proceskostenveroordeling bij intrekking hoger beroep.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 20/00432
uitspraakdatum: 23 maart 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
om
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende naar aanleiding van de intrekking van het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 januari 2020, nummer LEE 19/1409, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 8 maart 2017 een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend (hierna: het eerste verzoek om ambtshalve vermindering). De Inspecteur heeft dit verzoek gedeeltelijk toegewezen en de aanslag alsmede de beschikking belastingrente verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 1 februari 2018 een nieuw verzoek om ambtshalve vermindering ingediend (hierna: het tweede verzoek om ambtshalve vermindering). De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de afwijzing van het tweede verzoek om ambtshalve vermindering (zie 1.3) afgewezen.
1.5.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), alsmede namens de Inspecteur mr. [B] en [C] .
1.8.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde namens belanghebbende het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van diens proceskosten. Nadat de gemachtigde het verzoek heeft toegelicht en de inspecteur verweer heeft gevoerd, heeft het Hof aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Beoordeling van het verzoek
2.1.
In geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de kosten worden veroordeeld (artikel 8:75a, eerste lid, in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb).
2.2.
Belanghebbende heeft aan zijn verzoek om vergoeding van proceskosten ten grondslag gelegd dat hem bij nadere bestudering van het dossier is gebleken dat de door hem verzochte verrekening van buitenlandse sociale verzekeringspremies reeds heeft plaatsgevonden. Ter onderbouwing daarvan heeft hij verwezen naar de motivering van de beslissing van de Inspecteur op het eerste verzoek om ambtshalve vermindering. Dit betekent dat de Inspecteur aan zijn verzoek is tegemoetgekomen hetgeen de Rechtbank niet heeft onderkend, aldus belanghebbende.
2.3.
Het Hof overweegt als volgt. De door belanghebbende gestelde verrekening heeft plaatsgevonden in het kader van het eerste verzoek om ambtshalve vermindering. De onderhavige zaak heeft echter, zoals de Inspecteur terecht heeft gesteld, betrekking op het tweede verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is door de Inspecteur afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard. Nu de Inspecteur (ook) in hoger beroep niet aan belanghebbendes verzoek (het tweede verzoek om ambtshalve vermindering) is tegemoetgekomen, is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding om de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
3. Beslissing
Het Hof wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 maart 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.