Einde inhoudsopgave
Vissersvaartuigenbesluit 2002
Artikel 9.12 Krachtbronnen
Geldend
Geldend vanaf 20-02-2002
- Bronpublicatie:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-02-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Buitengaats is altijd een elektrische krachtbron beschikbaar van voldoende vermogen om de radio-installaties te doen werken en de aanwezige batterijen gebruikt voor de reserve krachtbron of -bronnen ten behoeve van de radio-installaties op te laden.
2.
Aan boord van een vaartuig zijn een of meer reserve krachtbronnen aanwezig om de radio-installaties te voeden, teneinde de nood- en veiligheidsberichten te kunnen afhandelen in het geval dat de hoofd- en noodkrachtbronnen uitvallen. De reserve krachtbron of krachtbronnen zijn in staat tot het gelijktijdig voeden van de VHF-installatie, bedoeld in artikel 9.6, onder a, en, al naar gelang het zeegebied of de zeegebieden waarvoor het vaartuig is uitgerust, ofwel de MF-radio-installatie, bedoeld in artikel 9.8, eerste lid, onder a, de MF/HF-radio-installatie bedoeld in artikel 9.9, tweede lid, onder a, of artikel 9.10, eerste lid, ofwel het INMARSAT-scheepssatellietstation, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, en elk van de aanvullende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9.4, 9.5 en 9.8, gedurende ten minste de volgende periode:
- a.
op nieuwe vaartuigen:
- 1°
3 uur of
- 2°
1 uur, wanneer de noodkrachtbron volledig voldoet aan het bepaalde in artikel 4.17, met inbegrip van het bepaalde ten aanzien van de voeding van de radio-installaties, en minimaal 6 uur dienst kan doen;
- b.
op bestaande vaartuigen:
- 1°
6 uur wanneer niet is voorzien in een noodkrachtbron of wanneer deze niet voldoet aan het bepaalde in artikel 4.17, met inbegrip van het bepaalde ten aanzien van de voeding van de radio-installaties, of
- 2°
3 uur wanneer de noodkrachtbron voldoet aan het bepaalde in artikel 4.17, met inbegrip van het bepaalde ten aanzien van de voeding van de radio-installaties, of
- 3°
1 uur wanneer de noodkrachtbron voldoet aan het bepaalde in artikel 4.17, met inbegrip van het bepaalde ten aanzien van de voeding van de radio-installaties en minimaal zes uur dienst kan doen.
Onafhankelijke HF- en MF-radio-installaties behoeven niet gelijktijdig door de reserve krachtbron of -bronnen te kunnen worden gevoed.
3.
De reserve krachtbron of -bronnen zijn onafhankelijk van de voortstuwingsinstallatie en de elektrische installatie van het vaartuig.
4.
Indien naast de VHF-radio-installatie twee of meer van de andere radio-installaties als bedoeld in het tweede lid kunnen worden aangesloten op de reserve krachtbron of -bronnen, zijn deze krachtbron of -bronnen in staat om gedurende de periode, genoemd in het tweede lid, onder a of b, de VHF-radio-installatie te voeden gelijktijdig met:
- a.
alle andere radio-installaties die gelijktijdig op de reserve krachtbron of -bronnen kunnen worden aangesloten, of
- b.
wanneer slechts één van de andere radio-installaties gelijktijdig met de VHF-radio-installatie kan worden aangesloten op de reserve krachtbron of -bronnen, de andere radio-installatie met het grootste energieverbruik.
5.
De reserve krachtbron of -bronnen mogen gebruikt worden om de elektrische verlichting, bedoeld in artikel 9.5, tweede lid, onder d, te voeden.
6.
Indien een reserve krachtbron bestaat uit een oplaadbare accumulatorenbatterij of -batterijen:
- a.
is een automatische laadinrichting aangebracht die de batterijen binnen 10 uur kan opladen tot de voorgeschreven minimum capaciteit, en
- b.
wordt de capaciteit van de batterij of batterijen door middel van een geschikte methode met tussenpozen van niet meer dan 12 maanden gecontroleerd. Deze controle vindt plaats wanneer het vaartuig niet buitengaats is.
7.
De plaats en de installatie van accumulatorenbatterijen die als reserve krachtbron dienen, is zodanig dat:
- a.
optimaal onderhoud mogelijk is,
- b.
een redelijke levensduur verzekerd is,
- c.
onveilige situaties worden voorkomen,
- d.
de temperatuur van de accumulatorenbatterijen, ook tijdens het opladen, binnen de door de fabrikant opgegeven waarden blijft, en
- e.
de volledig opgeladen accumulatorenbatterijen onder alle weersomstandigheden de minimum benodigde capaciteit hebben.
8.
Indien een ononderbroken invoer van informatie vanuit de navigatieapparatuur of andere uitrusting in de voorgeschreven radio-installatie noodzakelijk is voor de goede werking van deze installatie, zijn er voorzieningen om de voortdurende levering van zulke informatie zeker te stellen bij het uitvallen van de hoofd- of noodkrachtbron van het vaartuig.