Einde inhoudsopgave
Wet vervoer over zee
Artikel 29
Geldend
Geldend vanaf 01-11-1983
- Bronpublicatie:
27-10-1982, Stb. 1982, 629 (uitgifte: 25-11-1982, kamerstukken: 16818 )
- Inwerkingtreding
01-11-1983
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-11-1983, Stb. 1983, 578 (uitgifte: 01-01-1983, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Onze Minister kan, indien er aanwijsbare omstandigheden zijn op grond waarvan hij kan vermoeden, dat er aanleiding bestaat tot toepassing van artikel 5, artikel 9, artikel 10, eerste lid, artikel 12, eerste lid, artikel 18, eerste lid, artikel 20, vierde lid, of artikel 21, van de naar zijn oordeel bij het vervoer op een door hem te omschrijven zeevervoermarkt betrokkenen inzage van alle boeken en bescheiden verlangen, waarvan hij raadpleging nodig acht om zich van het al of niet gegrond zijn van zijn vermoeden te overtuigen.
2.
Onze Minister kan, indien een internationale afspraak of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, betrekking hebbend op enig in deze wet geregeld onderwerp, dit vereist, van de naar zijn oordeel bij het vervoer op een door hem te omschrijven zeevervoermarkt betrokkenen, inzage van alle boeken en bescheiden verlangen, waarvan hij de raadpleging nodig acht om te kunnen voldoen aan in die afspraak of dat besluit neergelegde verplichtingen.
3.
Het inzien van de boeken en bescheiden kan hij opdragen aan voor ieder afzonderlijk geval schriftelijk aan te wijzen personen.
4.
Deze personen hebben te allen tijde toegang tot elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, waarvan betreding naar hun redelijk oordeel voor de vervulling van hun taak nodig is. Zonodig verschaffen zij zich toegang, alsmede inzage van boeken en bescheiden, met behulp van de sterke arm.