Einde inhoudsopgave
Wet vervoer over zee
Artikel 10
Geldend
Geldend vanaf 01-04-1991
- Bronpublicatie:
23-05-1990, Stb. 1990, 294 jo Stb. 1991, 128 (uitgifte: 01-01-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
23-05-1990, Stb. 1990, 294 jo Stb. 1991, 128 (uitgifte: 01-01-1990, kamerstukken: Staten-Generaal Digitaal: 20576 Overheid.nl: 20576)
- Inwerkingtreding
01-04-1991
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-03-1991, Stb. 1991, 100 (uitgifte: 01-01-1991, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Economische Zaken
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Economisch strafrecht
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
In overeenstemming met Onze Ministers van Buitenlandse Zaken en van Economische Zaken kan Onze Minister, indien naar zijn oordeel:
- 1°
er een ernstige verstoring van de zeevervoermarkt bestaat of dreigt of
- 2°
zulks ten behoeve van de uitvoering van een internationale afspraak of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie betrekking hebbende op het vervoer ter zee wenselijk is,
- a.
regels stellen omtrent de ladingverdeling van het zeevervoer van Nederlandse havens naar havens van een bepaald land of van een bepaalde groep landen en van het zeevervoer van havens van een bepaald land of een bepaalde groep van landen naar Nederlandse havens;
- b.
bepalen dat iedere scheepvaartonderneming die aan het onder a. omschreven vervoer deelneemt alleen vervoerdiensten van of naar Nederlandse havens mag aanbieden met inachtneming van een maximum of minimum aantal afvaarten per jaar;
- c.
voor ieder schip van een scheepvaartonderneming die aan het onder a. omschreven vervoer deelneemt een maximum of minimum vervoercapaciteit vaststellen;
- d.
voor iedere scheepvaartonderneming, die aan het onder a. omschreven vervoer deelneemt, het in te zetten scheepstype voorschrijven.
2.
Krachtens het eerste lid vastgestelde besluiten kunnen beperkt zijn tot een bepaalde categorie van het zeevervoer of tot het vervoer van bepaalde goederen.
3.
Gedragingen die strekken tot het niet naleven of niet doen naleven van het krachtens het eerste lid bepaalde zijn verboden.