Hof 's-Gravenhage, 22-07-1999, nr. R9900408
ECLI:NL:GHSGR:1999:AE9937
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
22-07-1999
- Zaaknummer
R9900408
- LJN
AE9937
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:1999:AE9937, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 22‑07‑1999; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:1999:AF0448
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2000:AA4938
Cassatie: ECLI:NL:HR:2000:AA4938
Uitspraak 22‑07‑1999
Inhoudsindicatie
In eerste aanleg is het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. X. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het Hof is van oordeel dat niet aannemelijk is dat X. ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden te goeder trouw is geweest. Bovendien heeft X. niet de vrees kunnen wegnemen die er op grond van zijn handel en wandel in het verleden is ontstaan dat hij zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen.
Partij(en)
Het gerechtshof te 's-Gravenhage,
zesde civiele kamer,
heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
X.,
(hierna te noemen: X. ),
wonende te P.,
appellant,
procureur : mr. W . Taekema,
Het geding
Bij verzoekschrift van 16 juni 1999 heet X. hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 9 juni 1999, waarbij het verzoek tot toepassing dan de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Bij voormeld verzoekschrift heeft X. het hof verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw recht hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 1999, waarbij X. is verschenen, bijgestaan door mr. A.G.H.M. Ganzeboom, advocaat te Capelle aan den IJssel.
Beoordeling van het hoger beroep
- 1.
X. heeft schuldsanering verzocht ten aanzien van de in de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder e Fw genoemde schuldenlast van totaal f 3.426.939,- respectievelijk tot een totaal van f 664.597,-.
- 2.
Gelet om de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het vonnis van de rechtbank moet werden bekrachtigd. Immers niet aannemelijk is dat X. ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden te goeder trouw is geweest. Het hof verwijst kortheidshalve naar het openbaar verslag ex artikel 73a van de Faillissementswet van 5 maart 1998 van de curator mr. K.W.H. Albert en daar diens brief van 3 juni 1999 aan mr. E.P. Breukelaar.
Bovendien heeft X. niet de vrees kunnen wegnemen die er op grond van zijn handel en wandel in het verleden is ontstaan dat hij zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen.
Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 9 juni 1999.
Dit arrest is gewezen door mrs. Pieters, Vierhout en Laret en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.