Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken
Artikel 4 [Waarderingsmethodieken]
Geldend
Geldend vanaf 22-02-2003. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 21-02-2003
- Redactionele toelichting
Deze wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop het KB van 08-02-2003, Stb. 58 in werking is getreden.
- Bronpublicatie:
18-02-2003, Stcrt. 2003, 36 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: WBD2002/64)
- Inwerkingtreding
22-02-2003, terugwerkend tot: 21-02-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-02-2003, Stcrt. 2003, 36 (uitgifte: 01-01-2003, regelingnummer: WBD2002/64)
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Waardering onroerende zaken (V)
1.
De waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, wordt bepaald voor
- a.
woningen: door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn;
- b.
niet-woningen: door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur, door middel van een methode van vergelijking als bedoeld onder a, dan wel door middel van een discounted-cash-flow methode.
2.
De vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet, wordt berekend door bij de waarde van de grond van de onroerende zaak op te tellen de waarde van de opstal van de onroerende zaak. De waarde van de grond wordt bepaald door middel van een methode van vergelijking als bedoeld in het eerste lid, onder a, rekening houdend met de bestemming van de zaak. De waarde van de opstal wordt gesteld op de kosten die herbouw van een vervangend identiek object zouden vergen, gecorrigeerd met een factor wegens technische veroudering gebaseerd op de verstreken en de resterende gebruiksduur en met inachtneming van de restwaarde, en gecorrigeerd met een factor wegens functionele veroudering gebaseerd op economische veroudering, verouderde bouwwijze, ondoelmatigheid en excessieve gebruikskosten.
3.
Bij de berekening van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet, voor kerkgebouwen en andere onroerende zaken met cultuurhistorische betekenis wordt een zodanige factor voor functionele veroudering toegepast dat de waarde overeenstemt met de benuttingswaarde van die onroerende zaak.
4.
Bij de berekening van de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de wet voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken wordt een zodanige factor voor functionele veroudering toegepast dat de waarde overeenkomt met de bedrijfswaarde van die onroerende zaak rekening houdend met de economische situatie in de desbetreffende branche of bedrijfstak.