Hof Arnhem, 01-10-2008, nr. 21-004010-07
ECLI:NL:GHARN:2008:BF3955
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
01-10-2008
- Zaaknummer
21-004010-07
- LJN
BF3955
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2008:BF3955, Uitspraak, Hof Arnhem, 01‑10‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK9252, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BK9252
Uitspraak 01‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Moord. Gevangenisstraf 13 jaar. Het hof laat ten aanzien van de beantwoording van de vraag of sprake is van voorbedachten rade in het midden welk van de twee scenario’s zich in werkelijkheid heeft afgespeeld voordat verdachte het slachtoffer aan de deur neerschoot: , verdachte is naar boven gerend en heeft het pistool van zijn slaapkamer gehaald of hij heeft het pistool uit zijn jas aan de kapstok gepakt.. Het hof komt namelijk in beide gevallen tot de conclusie dat er voor verdachte gelegenheid is geweest om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit en acht aldus voorbedachten rade bewezen. Voorts wordt het beroep op putatief noodweer(exces) verworpen, reeds op grond van hetgeen het hof onder voorbedachten rade heeft overwogen. Bij de strafmaatoverweging heeft het hof uitvoerig beredeneerd hoe het tot de gevangenisstraf van 13 jaar is gekomen, waarbij in het bijzonder is gelet op de in de databank consistente straftoemeting opgenomen veroordelingen voor levensdelicten en de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (per 1 juli 2008).
Partij(en)
Parketnummer: 21-004010-07
Uitspraak d.d.: 1 oktober 2008
TEGENSPRAAK
PROMIS
Gerechtshof Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van
9 oktober 2007 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 4 juli 2008 en 17 september 2008 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. Th.U. Hiddema, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar, met gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en met beslissingen omtrent het beslag conform de rechtbank.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het ten aanzien van feit 1 tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode 16 en 17 juni 2006 te Oldenzaal tezamen en in
vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of
(een van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
een (doorgeladen) pistool, althans een (doorgeladen) vuurwapen uit een andere
ruimte in het woonhuis [adres 1] opgehaald of laten ophalen, danwel dat
pistool/vuurwapen uit een jas gehaald en/of ter hand genomen en/of dat
pistool/vuurwapen - op korte afstand van voornoemde [slachtoffer] - op het
(boven)lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer] gericht (gehouden) en/of
- (vervolgens)
met dat pistool twee kogels, althans een kogel afgevuurd op,
althans in de richting van,het (boven)lichaam en/of het hoofd van voornoemde
[slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] door die kogel(s) in de borst/buikstreek
en/of in het (achter)hoofd werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
Althans, voor zover het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij in of omstreeks de periode 16 juni en 17 juni 2006 te Oldenzaal tezamen en
in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd
[slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte en/of (een
- van)
zijn mededader(s) met dat opzet een (doorgeladen) pistool, althans een
- (doorgeladen)
vuurwapen uit een andere ruimte van de woning [adres 1]
opgehaald of laten halen, danwel dat pistool/vuurwapen uit een jas gehaald
en/of ter hand genomen en/of dat pistool/vuurwapen - op korte afstand van
voornoemde [slachtoffer] - op het (boven)lichaam en/of het hoofd van voornoemde
[slachtoffer] gericht (gehouden) en/of (vervolgens) met dat pistool/vuurwapen twee
kogels, althans een kogel, afgevuurd op, althans in de richting van, het
(boven)lichaam en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde
[slachtoffer] is getroffen door een kogel in de borst/buikstreek en/of in het
(achter)hoofd tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
- 2.
hij in of omstreeks de periode 16 juni en 17 juni 2006 te Oldenzaal een of
meer wapens van categorie III, te weten een pistool merk Mauser, kaliber 7.65
en/of een pistool merk FN, kaliber 6.35 mm., en/of munitie van categorie III,
te weten 75, althans een hoeveelheid, kogelpatronen, kaliber 7.65 en/of vier
kogelpatronen in houder, kaliber 6.35 mm. en/of 25 kogelpatronen, althans een
hoeveelheid kogelpatronen, kaliber 6.35 mm., voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De tenlastelegging onder 2 leest het hof verbeterd, in die zin dat de betreffende wapens, te weten een pistool, merk FN, kaliber 6.35 mm en een pistool van het merk Mauser, type HSc, kaliber 7.65 mm, vuurwapens van categorie III betreffen.
De verdachte is door deze verbeteringen niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof neemt het volgende in aanmerking.1
Feit 1
Op zaterdag 17 juni 2006, omstreeks 00:03 uur werd door een man, naar later bleek verdachte, telefonisch bij 112 gemeld dat hij zojuist een man had neergeschoten aan de [adres 1] te Oldenzaal.2
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren in hun relaas van bevindingen dat zij op 17 juni 2006 te 00:03 uur, na een melding te hebben gekregen van een schietpartij aan de [adres 1] te Oldenzaal, ter plaatse zijn gegaan. Zij troffen daar op de grond op ongeveer één meter voor de woning, op het erf van perceel 22, de hen ambtshalve bekende [slachtoffer] aan. Verder zagen zij verdachte in de deuropening van de woning staan met in zijn rechterhand een vuistvuurwapen. Verdachte werd aangehouden.3 Na de aanhouding van verdachte werden omstreeks 00:40 uur "schiethanden" van hem afgenomen.4 Aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) werd vervolgens verzocht de onderzoeksset schiethanden van de verdachte te onderzoeken op de aanwezigheid van schotresten. Het schotrestenonderzoek heeft een relatie aangetoond tussen verdachte en een schietproces.5
Op zaterdag 17 juni 2006, omstreeks 11:00 uur, is het slachtoffer aan zijn verwondingen overleden. Het lijk werd in beslag genomen en geïdentificeerd als [slachtoffer], geboren te [geboorteplaats slachtoffer] op [geboortedatum slachtoffer].6
Als doodsoorzaak meldt het sectieverslag van het NFI zakelijk weergegeven het volgende. Bij sectie werden twee inschoten gezien. Eén in het achterhoofd links, met ter plaatse onderhuids een projectiel en één in de buik, waarvan de richting van het schotkanaal niet meer was te bepalen. Alle letsels zijn bij leven opgelopen. Het overlijden wordt volledig verklaard door verwikkelingen ten gevolge van het oplopen van schotverwondingen in het hoofd en de buik.7
Het NFI werd verzocht de schootsafstand te bepalen met betrekking tot het schot in het achterhoofd en het schot in de buik van het slachtoffer. Rond de inschotverwonding van het achterhoofd worden sporen aangetroffen die wijzen op een schootsafstand tussen circa 25 en 150 centimeter. Rond de inschotbeschadiging van de trui van het slachtoffer zijn aanwijzingen verkregen die wijzen op een schootsafstand tussen 25 en 150 centimeter.8
Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij op 17 juni 2006 twee keer heeft geschoten op [slachtoffer].9
Verdachte blijft ter zitting van de rechtbank d.d. 25 september 2007 en van het hof d.d. 4 juli 2008 bij zijn verklaring dat hij [slachtoffer] heeft neergeschoten. Hij heeft ter zitting van het hof voorts verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 16 juni 2006 belde [slachtoffer] aan. Hij kwam voor coke. Ik moest open doen. Ik zei: "Ik geef je niks, je moet wegwezen". Ik heb de deur dichtgegooid en ben teruggelopen naar de woonkamer. Ik zag dat [slachtoffer] weer naar onze voordeur ging. Hij belde of klopte weer aan en schopte tegen de deur. Ik had drie tot zes biertjes gedronken. Ik had ook drie tot zes lijntjes coke gesnoven. Ik had ook wat jointjes gerookt. Toen ik voor de tweede keer open deed was hij aan het schelden, tieren en vloeken. Vervolgens uitte hij ook doodsbedreigingen. Het ritueel van de voordeur open en dicht doen heeft zich minstens drie keer voorgedaan.
Toen [slachtoffer] aan het dreigen was, stond hij voor de voordeur. Ik stond in de gang. De deur gaat naar binnen open. Het was wat gescheld en getier en er was duw- en trekwerk. Hij probeerde naar binnen te komen. Ik probeerde hem buiten te houden. Hij was al half in de gang. Hij stond net iets over de drempel. Het lukte niet om hem buiten te krijgen. Het werd steeds heftiger qua woorden. Daarmee bedoel ik de doodsbedreigingen. Op een gegeven moment maakte hij met zijn hand een beweging naar achter. Mijn veronderstelling was dat hij een wapen had. Het klopt dat wij beiden in de deuropening stonden. Ik wist dat ik een wapen in mijn jaszak had, omdat ik dat die avond ik mijn jaszak had gedaan. Ik heb het pistool uit de jas gepakt en gelijk geschoten. Hij stond voor mij, op ongeveer één tot anderhalve meter. Toen ik mijn pistool pakte zat er al een magazijn in. Ik heb met links geschoten. Als ik met links schiet, dan trek ik hem met mijn rechterhand over. De veiligheidspal heb ik eraf gehaald met mijn linkerhand, met mijn duim.
Uit deze verklaring kunnen twee verweren/vraagpunten worden afgeleid, zoals die ook door de raadsman zijn opgeworpen:
- 1.
Was er sprake van voorbedachten rade?
- 2.
Heeft verdachte gehandeld uit putatief noodweer(exces)?
Punt 1 wordt hieronder behandeld. Punt 2 komt onder het kopje 'strafbaarheid van de verdachte' aan de orde.
Voorbedachten rade
De vraag die voorligt, is of verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Naar het oordeel van het hof kan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden afgeleid dat verdachte al voor de nacht van 16 op 17 juni 2006 een plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade is echter voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.10
De buurman van verdachte, de heer [getuige 1] heeft, zakelijk weergegeven, bij de politie verklaard dat hij geroezemoes hoorde, toen hij op vrijdagavond 17 juni 2006 ( het hof leest: 16 juni 2006) naar boven liep om met zijn vrouw naar bed te gaan, Op een gegeven moment hoorde hij dat er iemand de trap opliep bij [huisnummer verdachte]. Dit was nog tijdens het geroezemoes. De trap van de woning van verdachte grenst aan de slaapkamer van de [getuige 1]. Hij schat dat er ongeveer een halve minuut tussen zat, nadat hij vervolgens weer iemand de trap af hoorde gaan. Een paar seconden later, hoorde hij twee knallen vlak achter elkaar. Tussen de knallen zat geen tijd. De knallen volgden elkaar direct op.11 In de tweede verklaring van deze getuige, die mede ondertekend werd door zijn vrouw, [getuige 2], heeft hij, zakelijk weergegeven, verklaard over de nacht van 16 op 17 juni 2006 dat hij iemand bij de buren hard lopend naar boven hoorde gaan. Het was in ieder geval anders dan anders. Hij of zij is maar enkele seconden boven geweest, waarna vermoedelijk dezelfde persoon hard lopend de trap weer is afgerend. Een paar seconden nadat hij of zij beneden is gekomen, hoorden zij kort na elkaar naar later bleek twee pistoolschoten.12
Getuige [getuige 1] en zijn vrouw zijn ter terechtzitting van het hof d.d. 17 september 2008 ieder afzonderlijk gehoord. Zij hebben daar beiden, zakelijk weergegeven, verklaard dat ze nu niet meer weten of ze eerst iemand op de trap hebben gehoord of dat zij eerst de pistoolschoten hebben gehoord. Voorts verklaart de [getuige 1] zich niet meer te kunnen herinneren of er hard of zacht op de trap gelopen was en of die persoon naar boven én naar beneden of alleen naar beneden gelopen was. [Getuige 2] verklaart dat zij nog weet dat iemand snel omhoog en omlaag liep. Beide getuigen verklaren echter desgevraagd wel dat zij bij de politie naar waarheid verklaard hebben.
Verbalisanten relateren dat zij op 17 juni 2006 omstreeks 00:15 uur het verzoek kregen om onderzoek in te stellen in/of nabij het perceel [adres 1] te Oldenzaal. In de ouderslaapkamer (op de eerste verdieping13) werd in de inbouwkast één pistool merk Mauser met 1 doosje munitie merk Winchester aangetroffen en één kruisboog. Achter de spiegel in de ouderslaapkamer werd een doosje munitie kaliber 6.35 merk Geco en een doosje munitie .32 auto merk PMC aangetroffen.14
Verdachte heeft ter zitting van het hof d.d. 4 juli 2008 verklaard dat hij wapens in huis had en dat deze normaal gesproken boven in de kast lagen. Echter op deze avond, 16 juni 2006, zat het wapen waar hij mee geschoten heeft in de zak van zijn jas, die aan de kapstok in de gang bij de voordeur hing. Hij ontkent dat hij naar boven is geweest nadat hij de voordeur voor het eerst voor [slachtoffer] opende en het moment dat hij heeft geschoten. Hij heeft voorts, zoals hiervoor weergegeven, verklaard dat hij het pistool uit de jas heeft gepakt en gelijk heeft geschoten. [Slachtoffer] stond voor hem, op ongeveer één tot anderhalve meter. Toen hij zijn pistool pakte zat er al een magazijn in. Hij heeft met links geschoten en trok hem met zijn rechterhand over. De veiligheidspal heeft hij eraf gehaald met zijn linkerhand, met zijn duim.
Uit het bovenstaande zijn twee scenario's af te leiden.
Het eerste is dat verdachte naar boven is gegaan om het pistool te pakken. Het tweede, de lezing van verdachte, is dat het pistool in zijn jaszak zat die aan de kapstok hing.
Het hof laat ten aanzien van de beantwoording van de vraag of sprake is van voorbedachten rade in het midden welk van deze twee scenario's zich in werkelijkheid heeft afgespeeld, omdat het in beide gevallen tot de conclusie komt dat er voor verdachte gelegenheid is geweest om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit.
Ten aanzien van beide scenario's staat vast, gelet op de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte, de verklaring van zijn partner [getuige 3]15 en verschillende buurtbewoners16 dat er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden. Voorts wordt door verdachte en zijn partner17 verklaard dat de voordeur meerdere malen open en dicht is gegaan tijdens deze woordenwisseling.
> Eerste scenario
Ten aanzien van het eerste scenario, dat verdachte naar boven is gerend om aldaar een wapen te gaan halen, is het hof van oordeel dat tussen het sluiten van de deur voor [slachtoffer], het naar boven gaan, het pakken van het wapen uit de kast (die volgens verdachte normaal gesproken op slot zit18), het de trap weer afgaan, het openen van de deur, het richten en het vervolgens twee maal schieten, zoveel tijd is verstreken dat verdachte zich kon beraden op zijn te nemen of al genomen besluit [slachtoffer] van het leven te beroven.
> Tweede scenario
In het tweede scenario had verdachte het geladen wapen in zijn jaszak zitten. Het enkel bij zich steken van dit wapen impliceert op zich al dat verdachte kennelijk bereid is dit wapen tegen een medemens te gebruiken. Aldus staat hij als het ware "met een been al binnen de voorbedachten rade".19
Vervolgens heeft verdachte dit wapen uit de zak van zijn jas gehaald. Ter zitting op 4 juli 2008 heeft hij verklaard dat hij het wapen, als hij het beneden in de gang bewaarde, niet op een vaste plaats in zijn jas had zitten, zodat het enige tijd kan kosten om het te vinden. Hij heeft toen, volgens eigen verklaring bij de politie20, dit wapen doorgeladen, vervolgens gericht op het slachtoffer en tweemaal geschoten. Eenmaal richting de buik en eenmaal richting het hoofd van slachtoffer. Al deze handelingen vergen enige tijd. Aldus kan op grond hiervan geconcludeerd worden dat verdachte doelbewust heeft gehandeld en dat hij voorafgaande aan het schieten, door het pakken van het pistool uit de jas en het vervolgens richten, voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Dat verdachte in een korte tijdspanne heeft gehandeld doet daar niet aan af.
Daarnaast is het hof ten aanzien van beide scenario's van oordeel dat de kalmte voorafgaand en ten tijde van de daad ook afgeleid kan worden uit het gedrag van verdachte direct na de daad. Immers, verdachte heeft direct na het neerschieten van [slachtoffer] 112 gebeld21 en hij heeft luid geroepen: "Ik laat me door jou niet bedreigen", of woorden van gelijke strekking.22 Voorts heeft hij verklaard dat hij na het schieten een mes uit het keukenblok in zijn keuken heeft gepakt en dit buiten op de grond naast [slachtoffer] heeft gelegd. Hij heeft toen naar zijn partner [getuige 3] geschreeuwd: "Zeg maar dat je gezien hebt, dat hij mij met dit mes wilde doodsteken".23
Het hof acht de voorbedachten rade bewezen.
Feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 25 september 2007 verklaard dat hij, naast het pistool van het merk FN, kaliber 6.35 waarmee hij op [slachtoffer] had geschoten, op 16 en 17 juni 2006 tevens een pistool van het merk Mauser, kaliber 7.65 in zijn woning aan de [adres 1] te Oldenzaal aanwezig had en dat hij daar toen ook een aantal kogelpatronen, kaliber 7.65 en 6.35, aanwezig heeft gehad. Ook ter zitting van het hof heeft verdachte dat bekend.
Deze bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door het proces-verbaal van verbalisanten, waarin zij relateren dat op 17 juni 2006 in de woning van verdachte de volgende wapens en munitie werden aangetroffen, waarnaar nader onderzoek is gedaan:
- 1.
een op een vuistvuurwapen gelijkend voorwerp, waarvan in de kamer 1 kogelpatroon en in de houder 3 kogelpatronen zaten, welke de verdachte bij aankomst van de surveillancedienst vast had. Het betreft een pistool, merk FN, kaliber 6.35 mm. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder derde, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder eerste van de Wet Wapens en Munitie. Bij vorenbedoeld wapen waren 4 kogelpatronen, van het kaliber 6.35 mm. Dit is munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie;
- 2.
één op een vuistvuurwapen gelijkend voorwerp, met daarbij een doosje met 50 kogelpatronen, van het kaliber .32 auto hollowpoint. Het betreft een pistool van het merk Mauser, type HSc, kaliber 7.65 mm. Dit pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder derde, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder eerste van de Wet Wapens en Munitie. Bij dit wapen waren 50 kogelpatronen, van het kaliber .32 auto hollowpoint. Dit is munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie;
- 3.
een tweetal doosjes munitie, 1 doos met 25 volmantelpatronen van het kaliber 6.35 mm en 1 doos met 25 volmantelpatronen van het kaliber .32 auto. Dit betreffen volmantelkogelpatronen en is munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.24
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij in de periode 16 en 17 juni 2006 te Oldenzaal, opzettelijk en met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een pistool, uit een andere ruimte in het woonhuis [adres 1] opgehaald of laten ophalen, danwel dat pistool uit een jas gehaald en ter hand genomen en dat pistool- op korte afstand van voornoemde [slachtoffer] - op het
bovenlichaam en het hoofd van voornoemde [slachtoffer] gericht (gehouden) en vervolgens met dat pistool twee kogels, afgevuurd op, het bovenlichaam en het hoofd van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] door die kogels in de borst/buikstreek en in het achterhoofd werd getroffen, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
- 2.
hij in de periode 16 juni en 17 juni 2006 te Oldenzaal vuurwapens van categorie III, te weten een pistool merk Mauser, kaliber 7.65 en een pistool merk FN, kaliber 6.35 mm., en munitie van categorie III, te weten 75 kogelpatronen, kaliber 7.65 en vier
kogelpatronen in houder, kaliber 6.35 mm. en 25 kogelpatronen kaliber 6.35 mm., voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Moord.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
De tweede vraag die het hof heeft te beantwoorden, is of verdachte heeft gehandeld uit putatief noodweer(exces).
Verdachte heeft, zoals onder feit 1 is weergegeven, verklaard dat [slachtoffer] op een gegeven moment met zijn hand een beweging naar achter maakte, waardoor hij in de veronderstelling was dat [slachtoffer] een wapen had. Vervolgens pakte verdachte zijn eigen wapen uit de jaszak en schoot.
Het hof beantwoordt deze vraag als volgt.
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer moeten feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te menen dat sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Van putatief noodweerexces is sprake indien de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden en die overschrijding een onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door een vermeende aanranding is veroorzaakt.
Er is naar het oordeel van het hof geen omstandigheid aannemelijk geworden die verdachte redelijkerwijs aanleiding kon geven te veronderstellen dat [slachtoffer] een wapen had, nu verdachte (in de door verdachte gegeven lezing van de feiten) in de tijd dat hij het wapen uit zijn jaszak haalde, doorlaadde, richtte en schoot, voldoende gelegenheid moet hebben gehad om te kunnen zien of het slachtoffer daadwerkelijk een wapen uit zijn broek haalde of achter zijn rug verborgen hield. Aldus kan reeds op grond van hetgeen onder voorbedachten rade is overwogen het beroep op putatief noodweer worden verworpen.
Ook de omstandigheden na het schietincident, zoals hierover is overwogen onder het kopje voorbedachten rade, wijzen niet in de richting van een (putatieve) noodweersituatie.
Nu het hof van oordeel is dat in casu geen sprake is geweest van een putatieve noodweersituatie en verdachte zich voor zijn beroep op putatief noodweerexces beroept op dezelfde situatie, verwerpt het hof ook het beroep op putatief noodweerexces.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens moord en het voorhanden hebben van wapens en munitie tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
De rechtbank Almelo heeft de verdachte veroordeeld wegens doodslag en het voorhanden hebben van wapens en munitie tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens moord en het voorhanden hebben van wapens en munitie tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren.
De raadsman heeft zich in zijn pleidooi niet uitgelaten over de eventueel op te leggen straf. Wel heeft hij opgemerkt dat voor een doodslag een straf van 11 jaren aan de hoge kant is.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft onder invloed van alcohol en drugs het slachtoffer koelbloedig en zonder concreet aanwijsbare reden van dichtbij tweemaal in het lichaam geschoten. Het slachtoffer is als gevolg van de daardoor opgelopen verwondingen overleden. Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van ernstig gebrek aan respect voor het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. De familie en kennissen van het nog maar 32-jarige slachtoffer, dat nog een heel leven voor zich had, is door deze gewelddadige dood onpeilbaar leed toegebracht. Aan te nemen valt dat zij dat leed en de mede als gevolg daarvan ontstane schade nog lang, zo niet de rest van hun leven, zullen ervaren. Door bovendien niet direct en niet volledig opening van zaken te geven over het motief, de precieze toedracht van zijn daad en de voorafgaande omstandigheden, heeft verdachte het verwerkingsproces bij met name de nabestaanden bemoeilijkt.
Door feiten als het onderhavige worden niet alleen de nabestaanden maar wordt ook de rechtsorde op ernstige wijze geschokt en worden gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Moord, zoals in het onderhavige geval met feit 1 bewezen is verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
Verder heeft verdachte in zijn woning, onder het bereik van de in zijn woning aanwezige kinderen, twee vuurwapens, waarvan er in ieder geval één schietklaar was, voorhanden gehad. Het gevaarzettende karakter van de aanwezigheid van vuurwapens in handen van verdachte klemt temeer nu verdachte, blijkens de inhoud van het strafdossier, verkeerde in een milieu waarin sprake was van handel in harddrugs en de aanwezigheid van hennepkwekerijen.
Het hof houdt rekening met de verschillende rapportages die omtrent de persoon van verdachte zijn uitgebracht en neemt met name in aanmerking het omtrent verdachte opgemaakte rapport van J.M.J.F. Offermans, psychiater en vast gerechtelijk deskundige en J.B. Seinen, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, d.d. 31 mei 2007, onder meer inhoudende als conclusie van voormelde deskundigen - zakelijk weergegeven - dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten niet lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verdachte is als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het hof neemt voormelde conclusie over en maakt deze tot de zijne. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het onder feit 1 bewezenverklaarde feit de verdachte volledig kan worden toegerekend.
Het hof is gelet op bovenstaande van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf van zeer lange duur op zijn plaats is. De precieze hoogte van die gevangenisstraf stelt het hof vast aan de hand van de volgende redenering.
Het hof komt, anders dan de rechtbank, ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde tot de kwalificatie moord. Hierdoor wordt de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf op een langere duur gesteld dan de rechtbank heeft gedaan. Als uitgangspunt voor de strafoplegging bij een enkelvoudige moord hanteert het hof een gevangenisstraf van tussen de twaalf en achttien jaren, zoals ook wordt weergegeven in de databank consistente straftoemeting, waarin straffen zijn opgenomen die eerder voor dit soort feiten zijn opgelegd. Het hof ziet binnen de genoemde bandbreedte van vrijheidsstraffen, gelet op de in voormelde databank opgenomen, eerdere strafopleggingen voor levensdelicten van vergelijkbare aard en ernst, reden om de duur van de gevangenisstraf onder het midden te leggen. Zo is verdachte, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2008, niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en/of justitie in aanraking gekomen en moet ervan worden uitgegaan dat er geen sprake is geweest van een lang tevoren geplande liquidatie. Wel is nog als verhogend in de strafoplegging verdisconteerd dat verdachte ook voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie wordt veroordeeld.
Tenslotte is door het hof bij de bepaling van de uiteindelijke straf in acht genomen de nieuwe regeling voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (per 1 juli 2008). Onder het oude regime van de vi-regeling (vervroegde invrijheidstelling) zou het hof voor dit feit een gevangenisstraf van 14 jaren hebben opgelegd. Verdachte zou dan na het uitzitten van 2/3 deel (= 9,33 jaar) vervroegd in vrijheid gesteld worden en hij zou in het resterende 1/3 deel geen toezicht door justitie ondervinden. Met de invoering van de nieuwe vi-regeling (voorwaardelijke invrijheidstelling) is dit gewijzigd: verdachte wordt eveneens na het uitzitten van 2/3 deel in vrijheid gesteld, maar kan in het resterende 1/3 deel van zijn straf aan allerlei voorwaarden worden onderworpen. Aldus zal hij na zijn invrijheidstelling nog geruime tijd onder het toezicht van justitie blijven staan.
Het hof is ambtshalve bekend met het feit dat in de periode van 1987 tot 1 juli 2008 (waarin de vervroegde invrijheidstelling van kracht was) zeer spaarzaam gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de vervroegde invrijheidstelling te herroepen. Blijkens de memorie van toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de nieuwe regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (per 1 juli 2008) is de bedoeling en het streven dat in de toekomst aanmerkelijk vaker gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen.
Het hof is van oordeel dat de verandering van de wettelijke regeling, ook al is thans nog niet bekend op welke wijze aan deze nieuwe regeling concreet uitvoering zal worden gegeven, voor de verdachte een verzwaring van de straf tot gevolg heeft.
Op grond hiervan zal het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de hiervoor beredeneerde gevangenisstraf met één jaar verlagen naar een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaar.
Beslag
Het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot een deel van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Met betrekking tot het overige deel van de in het dictum genoemde goederen overweegt het hof dat deze ingevolge het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet vatbaar zijn voor ontrekking aan het verkeer.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 11.671,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 11.370,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft zich desgevraagd, niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij en de vordering derhalve niet weersproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
een pistool FN cal. 6.35 met houder en 4 kogelpatronen;
- -
een huls cal. 6.35;
- -
een pistool Mauser cal. 7.65 incl. houder;
- -
zeven pijlen, meerkleurig;
- -
een kruisboog Barett;
- -
munitie 50 stuks Hallowpoint cal. 7.65, 50 kogelpatronen (cal, 32) in doosje;
- -
munitie 25 stuks Volmantel cal. 6.35 in doosje;
- -
munitie 25 stuks Volmantel cal. 7.65 in doosje;
- -
een schoonmaakmiddel voor vuurwapens;
- -
papiertjes met restjes cocaïne;
- -
een plastic boterhamzakje met resten cocaïne;
- -
een lijntje cocaïne.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
een mobiele telefoon, kleur zwart Nokia 1600;
- -
een bestekcasette, kleur zwart, Weber&Kochman;
- -
een mes, Weber&Kochman;
- -
kleding die verdachte tijdens het delict droeg.
Gelast de teruggave aan [benadeelde partij] van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
kleding van het slachtoffer.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]:
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 11.671,00 (elfduizend zeshonderdeenenzeventig euro).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 11.671,00 (elfduizend zeshonderdeenenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 (zevenentachtig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr M.H.M. Boekhorst Carrillo, voorzitter,
mr M. Barels en mr R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr K.J.F. Roelofs, griffier,
en op 1 oktober 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- 1.
Voor zover hierna wordt verwezen naar processen-verbaal wordt telkens verwezen naar de bijlagen van de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL0500/06-005245, gesloten en getekend op 4 september 2006 door [verbalisant 3], brigadier van politie Twente en genummerd PL0500/06-005245-A, gesloten en getekend op 29 januari 2007, door [verbalisant 3], brigadier van politie Twente.
- 2.
Zie pag. A 007 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245.
- 3.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 17 juni 2006 door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie (pag. PD 002-004 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 4.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 3 augustus 2006, door [verbalisant 4], brigadier van politie (pag. TR 045-046 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 5.
Zie het opgemaakte deskundigenonderzoek, genummerd 2006-233, door ing. S.B.C.G. Chang, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 23 augustus 2006, voor zover inhoudende als relaas van deze deskundige.
- 6.
Zie pag. A 011 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245.
- 7.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van H.A. Tromp, arts-patholoog, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, afdeling Pathologie, d.d. 18 juni 2006 (pag. S 003-004 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 8.
Zie noot 5
- 9.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500/06-076298, gesloten en getekend op 17 juni 2006 door [verbalisant 5], brigadier van politie en [verbalisant 6], hoofdagent van politie (pag. V 023-027 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 10.
HR 22-02-2005, LJN AR5714.
- 11.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500/06-076298, gesloten en getekend op 18 juni 2006 door [verbalisant 7], hoofdagent van politie (pag. G 007-009 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 12.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500/06-076298, gesloten en getekend op 11 juli 2006 door [verbalisant 8], brigadier van politie (pag. G 010-011 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 13.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 17 juni 2006 door [verbalisant 9], brigadier van politie en [verbalisant 10], agent van politie (pag. PD 029-030 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 14.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, gesloten en getekend op 21 juni 2006, door [verbalisant 4], brigadier van politie en [verbalisant 11], hoofdagent van politie (pag. TR 002-004 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 15.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500/06-076298, gesloten en getekend op 17 juni 2006, door [verbalisant 6], hoofdagent van politie en [verbalisant 5], brigadier van politie (pag. V054-V058 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245)
- 16.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500/06-076298, gesloten en getekend op 13 juli 2006, door [verbalisant 12] en [verbalisant 13], beiden brigadier van politie (pag. G041-042 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245) en het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500/06-076298, gesloten en getekend op 14 juli 2006, door [verbalisant 12], brigadier van politie en [verbalisant 13], beiden brigadier van politie (pag. G 047-048 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 17.
Zie noot 15.
- 18.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd 06-076298, gesloten en getekend op 7 november 2006, door [verbalisant 14], administratief medewerker van politie, [verbalisant 15], recherche assistent van politie, [verbalisant 16], administratief medewerker van politie (pag. AV 006-037 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245A)
- 19.
HR 19-02-2008, LJN BB6217, conclusie A-G, mr Knigge.
- 20.
Zie noot 18.
- 21.
Zie noot 2.
- 22.
Zie noot 11 en 12 en het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0500/06-076298, gesloten en getekend op 14 juli 2006, door [verbalisant 12], brigadier van politie en [verbalisant 13], beiden brigadier van politie (pag. G 047-048 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).
- 23.
Zie noot 9.
- 24.
Zie het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, genummerd 06-076298, gesloten en getekend op 21 juni 2006 door [verbalisant 11] en [verbalisant 17], beiden hoofdagent van politie (pag. TR 031-033 van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245) van het proces-verbaal genummerd PL0500/06-005245).