HR 5 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS7542.
HR, 10-11-2015, nr. 14/04698
ECLI:NL:HR:2015:3250
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-2015
- Zaaknummer
14/04698
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3250, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑11‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2111, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2111, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3250, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0497
Uitspraak 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 283 Sv. Gemachtigd raadsman, gelegenheid om het laatst het woord te voeren. Art. 283 Sv is van overeenkomstige toepassing ingeval de vraag aan de orde is of de rechter in h.b. kan toekomen aan een beoordeling van de zaak zelf (vgl. ECLI:NL:HR:2005:AS7542). Uit het pv van de ttz in h.b. blijkt niet dat de gemachtigde raadsman van de verdachte nogmaals het woord heeft kunnen voeren nadat de AG andermaal het woord had gevoerd. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in het zesde lid in verbinding met het derde lid van art. 283 Sv gegeven voorschrift niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is in het onderhavige geval waarin het Hof de verdachte n-o heeft verklaard in het h.b., van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan zozeer strijdt met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
Partij(en)
10 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/04698
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 10 september 2014, nummer 21/004143-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de gemachtigde raadsman ten onrechte niet de gelegenheid heeft gegeven het laatst te spreken.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De verdachte (...) is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is wel verschenen mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, die verklaart uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdediging te voeren.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven, als volgt:
Verdachte moet niet-ontvankelijk in zijn appel worden verklaard. In het grievenformulier geeft verdachte aan dat hij op de hoogte was van de zitting, maar hij kon niet aanwezig zijn in verband met zijn werk. Ik verzoek het hof verdachte niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep aangezien het hoger beroep niet binnen 14 dagen na de uitspraak in eerste aanleg is ingesteld.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik stel vast dat op het grievenformulier niet het handschrift van mijn cliënt staat. Mijn cliënt heeft iemand bereid gevonden dit formulier in te vullen. Het is een grievenformulier van 2013 en het gaat om een gebeurtenis uit 2011. Ik vind het te ver gaan om aan deze opmerking, die twee jaar later is ingevuld, de conclusie te verbinden dat hij destijds op 4 november 2011 op de hoogte was van de zitting.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven, als volgt:
Ik kan me wel voorstellen dat hij nog weet dat hij toen moest werken. Deze zitting was een van de laatste uitnodigingen om te verschijnen na een lange reeks.
Het hof verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te zullen doen."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat het beroep is ingesteld na het verstrijken van de daarvoor geldende wettelijke termijn.
2.3.1.
Art. 283 Sv, dat ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt:
"1. In de gevallen waarin van nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van rechtbank of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zonder onderzoek van de zaak zelf kan blijken, is de verdachte bevoegd dit verweer reeds dadelijk na de ondervraging bedoeld in artikel 273, voor te dragen en toe te lichten.
2. De officier van justitie kan daarop antwoorden.
3. De verdachte kan andermaal en, als de officier van justitie daarna weer het woord voert, nogmaals het woord voeren.
4. De rechtbank gaat tot beraadslaging over en doet uitspraak over het gevoerde verweer.
5. Wordt het verweer ontijdig of ongegrond bevonden, dan wordt het onderzoek in de zaak zelf onmiddellijk voortgezet.
6. Ook ambtshalve kan de rechtbank zonder onderzoek in de zaak de nietigheid van de dagvaarding, haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uitspreken, nadat zij de officier van justitie en de verdachte heeft gehoord."
2.3.2.
Art. 283 Sv is van overeenkomstige toepassing ingeval de vraag aan de orde is of de rechter in hoger beroep kan toekomen aan een beoordeling van de zaak zelf(vgl. HR 5 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS7542).
2.4.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat de gemachtigde raadsman van de verdachte nogmaals het woord heeft kunnen voeren nadat de Advocaat-Generaal andermaal het woord had gevoerd. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in het zesde lid in verbinding met het derde lid van art. 283 Sv gegeven voorschrift niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is in het onderhavige geval waarin het Hof de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan zozeer strijdt met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2015.
Conclusie 08‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 283 Sv. Gemachtigd raadsman, gelegenheid om het laatst het woord te voeren. Art. 283 Sv is van overeenkomstige toepassing ingeval de vraag aan de orde is of de rechter in h.b. kan toekomen aan een beoordeling van de zaak zelf (vgl. ECLI:NL:HR:2005:AS7542). Uit het pv van de ttz in h.b. blijkt niet dat de gemachtigde raadsman van de verdachte nogmaals het woord heeft kunnen voeren nadat de AG andermaal het woord had gevoerd. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het in het zesde lid in verbinding met het derde lid van art. 283 Sv gegeven voorschrift niet is nageleefd. Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift is in het onderhavige geval waarin het Hof de verdachte n-o heeft verklaard in het h.b., van zo grote betekenis dat, al is dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan zozeer strijdt met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.
Nr. 14/04698
Mr. Machielse
Zitting 8 september 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft op 10 september 2014 verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep omdat dit eerst na het verstrijken van de appeltermijn is ingesteld.
2. Mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, heeft cassatie ingesteld. Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat de gemachtigd raadsman ter terechtzitting in hoger beroep niet het recht is gelaten het laatst te spreken.
3.2. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep houdt in dat verdachte niet is verschenen, maar wel een advocaat die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. Vervolgens betoogt de AG dat verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep moet worden verklaard omdat hij in het grievenformulier heeft aangegeven dat hij op de hoogte was van de zitting (in eerste aanleg) maar niet aanwezig kon zijn in verband met zijn werk. De advocaat heeft geantwoord dat het grievenformulier niet is opgemaakt in het handschrift van verdachte maar dat een ander dat heeft gedaan. Het grievenformulier dateert van 2013 en het gaat om een terechtzitting in eerste aanleg van 2011. Het gaat de advocaat te ver om aan een en ander de conclusie te verbinden dat verdachte destijds op de hoogte was van de terechtzitting in eerste aanleg. De AG verklaart daarop dat hij zich kan voorstellen dat verdachte nog wel weet dat hij toen moest werken en dat deze zitting een van de laatste uitnodigingen was om te verschijnen na een lange reeks. Vervolgens verklaart het hof het onderzoek gesloten en doet het onmiddellijk uitspraak.
3.3. In deze zaak heeft het hof zonder onderzoek van de zaak zelve de niet-ontvankelijkheid van het appel uitgesproken. De steller van het middel is klaarblijkelijk van oordeel dat artikel 311 Sv hier van toepassing is. Maar artikel 283 Sv lijkt meer voor deze situatie geschreven. Het zesde lid van artikel 283 Sv schrijft de rechter voor de verdachte in de gelegenheid te stellen zijn standpunt toe te lichten voordat het onderzoek wordt gesloten.1.Voor de advocaat die gemachtigd en toegelaten is om de verdediging te voeren, geldt hetzelfde.
Artikel 283 Sv is bij Wet van 15 januari 1998, Stb. 1998, 33 (Wet herziening onderzoek ter terechtzitting) in de plaats gekomen van artikel 279 Sv, dat een vergelijkbare inhoud had. Het zesde lid van artikel 279 Sv hield ook in dat de rechtbank zonder onderzoek van de zaak ambtshalve de nietigheid van de dagvaarding, de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of haar eigen onbevoegdheid kon uitspreken, na de officier van justitie en verdachte te hebben gehoord. Blok en Besier beschrijven de procedure aldus dat de officier van justitie kan antwoorden op het voorgedragen preliminaire verweer, waarna het debat nog kan worden voortgezet, met dien verstande echter dat de verdachte recht heeft op het laatste woord. Maar artikel 279 Sv verbond aan het verzuim van dat voorschrift niet de straf van nietigheid, anders dan artikel 311 Sv. Het belang van verdachte bij dat laatste woord is volgens deze auteurs ook niet zo groot, omdat de verwerping van een preliminair verweer er niet aan in de weg staat dat dit verweer alsnog bij pleidooi of laatste woord wordt opgeworpen.2.Over artikel 283 Sv schrijven Corstens en Borgers dat de ambtshalve beslissing van de rechtbank moet worden voorafgegaan door het horen van de officier en de verdachte. Als de verdachte een preliminair verweer voert, krijgt de officier van justitie de gelegenheid daarop te reageren. De verdachte kan dan repliceren, de officier dupliceren en tenslotte kan de verdachte nogmaals het woord voeren. In een voetnoot verwijzen deze auteurs naar HR 14 juni 1960, NJ 1960, 597 m.nt. BVAR waarin vanwege het verzuim om verdachte het laatste te laten spreken niet werd gecasseerd.3.
Maar er is een verschil tussen de situatie waarin de verdachte een preliminair verweer voert en de situatie waarin de ontvankelijkheid van het hoger beroep van verdachte aan de orde is. In de tweede situatie dreigt een beslissing van niet-ontvankelijkheid van het appel zonder inhoudelijke behandeling en heeft de verdediging niet een tweede kans bij pleidooi of laatste woord om dat te voorkomen.4.Omdat de AG in de onderhavige zaak bij repliek nog een inhoudelijke opmerking heeft gemaakt, had het hof naar mijn oordeel de gemachtigd advocaat in de gelegenheid moeten stellen daarop nog te reageren.
Het bestreden arrest kan naar mijn oordeel niet in stand blijven.
4. Het voorgestelde middel geeft mij aanleiding te concluderen tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2015
Mr. A.J. Blok en mr. L.Ch. Besier, Het Nederlandsche Strafproces, Tweede Deel, Haarlem 1925, p. 41.
Corstens/Borgers, Het Nederlandse strafprocesrecht, 7e druk, p. 602.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot mr. Vegter voor HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1122.