NJB 2015/1102:Recht op pleidooi verdediging, art. 311 lid 2 Sv: de raadsman van de verdachte die aldus het woord voert, heeft in beginsel het recht daarbij aan te voeren wat hem in het belang van de verdediging dienstig voorkomt. Deze regel is van zo grote betekenis dat niet-nakoming daarvan in het algemeen leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting. Beperking pleidooi verdediging, art. 311 lid 2 Sv: het voorgaande betekent niet dat de raadsman het recht heeft gedurende onbeperkte tijd het woord ter verdediging te voeren. Een begrenzing van de voor het houden van pleidooi beschikbare tijd brengt niet zonder meer mee dat de raadsman de hem krachtens art. 311 lid 2 Sv en art. 6 lid 3 onder c EVRM toekomende verdedigingsrechten niet voldoende heeft kunnen uitoefenen. In casu verdediging door de beperking van de spreektijd voor pleidooi niet in zijn belangen geschaad. Herhalen van de inhoud van de pleitnota in eerste aanleg en het op voorhand toesturen van de pleitnota in hoger beroep: geen rechtsregel verplicht de rechter te beslissen op verweren of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die aldaar niet uitdrukkelijk zijn voorgedragen. Niettemin kan de verdediging het initiatief nemen om het voordragen van verweren en onderbouwde standpunten ter terechtzitting te bekorten door middel van een duidelijke verwijzing naar de inhoud van de stukken van het geding, zoals de pleitnota die in eerste aanleg is voorgedragen, de pleitnota die door een raadsman van een tegelijkertijd terechtstaande medeverdachte is voorgedragen alsook een pleitnota die op voorhand aan de rechter en de andere procespartijen is toegezonden. De rechter zal moeten instemmen met vorenbedoelde bekorting van het pleidooi, waarvan moet blijken uit het proces-verbaal van de terechtzitting