Rb. 's-Gravenhage, 17-01-2007, nr. 198894 - HA ZA 03-1094
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB1204
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
17-01-2007
- Zaaknummer
198894 - HA ZA 03-1094
- LJN
BB1204
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2007:BB1204, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 17‑01‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JA 2007/119
Uitspraak 17‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Ernstig letsel door val onder tram. Vervoerder aansprakelijk ogv art. 8:105 BW. Aanvullende werking art. 185 WVW. Buiten toepassing laten wettelijke limiet van art. 8:110 BW. Redelijkheid en billijkheid. Toewijzing van de vorderingen van eiseres aldus, dat HTM zal worden veroordeeld tot betaling aan eiseres van een aanvullend bedrag van € 63.000,-- naast het al betaalde bedrag van € 137.000,--.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 198894 / HA ZA 03-1094
Vonnis van 17 januari 2007
in de zaak van
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. DE ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ ALGEMEEN ZIEKENFONDS DE VOLHARDING U.A. handelend onder de naam AZIVO ZIEKENFONDS,
gevestigd te Den Haag,
eiseressen,
procureur mr. F.H.T. Munneke-Lourens,
tegen
de naamloze vennootschap gemengd bedrijf
HAAGSCHE TRAMWEG MAATSCHAPPIJ (H.T.M.),
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Eiseressen zullen hierna [eiseres sub 1] en Azivo genoemd worden en gezamenlijk worden aangeduid als [eiseres sub 1] c.s. Gedaagde zal HTM genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken waaronder het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 5 oktober 2006 en de daarin genoemde stukken.
2. De feiten
2.1.
Op 14 juni 2001 is [eiseres sub 1] bij het in/uitstappen van een tram van de HTM een ongeval overkomen. Als gevolg van dat ongeval is [eiseres sub 1] gewond geraakt aan beide onderbenen die vervolgens zijn geamputeerd. Haar rechterbeen tot ongeveer 20 centimeter onder de knie en haar linkerbeen tot vlak onder de knie.
2.2.
HTM, althans haar aansprakelijkheidsverzekeraar, heeft onder erkenning van aansprakelijkheid uit hoofde van de vervoersovereenkomst met [eiseres sub 1] als vergoeding van de schade van [eiseres sub 1] een bedrag van € 137.000,-- uitgekeerd.
2.3.
De politie Haaglanden heeft onderzoek gedaan naar het ongeval. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal verkeersongevallenanalyse d.d. 16 oktober 2001 luidt onder meer als volgt:
'Indien zich een obstakel tussen de sluitende deuren bevind kunnen er een drietal beveiligingssystemen in werking treden, te weten:
Het eerste beveiligingssysteem werkt door middel van een infraroodsensor in combinatie met een witte reflector. (...)
Indien zich een obstakel tussen de infraroodsensor en de reflector bevind net op het moment dat de deur dicht gaat, opent de deur onmiddellijk. De bestuurder krijgt dan géén signaal 'rijden vrij' op het bedieningspaneel. Het stroompedaal kan wel ingetrapt worden maar het voertuig kan niet in beweging worden gebracht. De rechter buitenspiegel blijft gewoon uitgeklapt.
Het tweede beveiligingssysteem werkt door middel van een rubberstrip, welke over de gehele lengte, op de niet scharnierende zijkant, van de tramdeur is gemonteerd.(...)
Indien de openstaande deuren door de trambestuurder handmatig worden 'vergrendeld' sluiten de deuren zich na ongeveer 2 seconden. Indien tijdens het sluiten van de deur een rubberstrip ingedrukt word, gaat er een belletje bij de trambestuurder, ten teken dat er een obstakel zich tussen de deuren bevind.
De bestuurder krijgt géén signaal 'rijden vrij' op het bedieningspaneel. Om het voertuig toch te kunnen laten voortbewegen moeten de deuren eerst worden 'ontgrendeld' en vervolgens weer worden 'vergrendeld', hierdoor gaan de deuren open en dicht. Indien er zich dan niets meer tussen de deuren bevind krijgt de trambestuurder op het bedieningspaneel het sein 'rijden vrij'.
Het derde beveiligingssysteem werkt mechanisch.
(...)
Als een sluitende deur door een obstakel tegengehouden wordt komt de deur als het ware in een losse stand te staan. De deur is dan handmatig open en dicht te schuiven. Indien de trambestuurder wil weg rijden moet hij eerst de deuren weer 'ontgrendelen' en hierna weer 'vergrendelen'. De deuren gaan dan open en na ongeveer twee seconden weer dicht.'
2.4.
Bij brief van 25 maart 2005 heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid - de voormalige Raad voor de Transportveiligheid - met een beroep op de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid het verzoek van de advocaat van HTM afgewezen om alle bij de Onderzoeksraad beschikbare informatie die betrekking heeft op het ongeval van [eiseres sub 1] toe te zenden.
2.5.
Op verzoek van de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. heeft Qualimax B.V. een onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van het ongeval. In haar rapport van 23 november 2005 komt Qualimax onder meer tot de volgende algemene conclusies:
'1.
Het falen van de trambestuurder heeft bij het ongeval een vitale rol gespeeld.
2.
Het ongeval is mede veroorzaakt door het falen van het management van de HTM bij opleiding, instructie, evaluatie, controle, herinstructie en training van de trambestuurder op veiligheidsgebied.
3. Het management van de HTM heeft aan de trambestuurder niet alle hulpmiddelen verschaft die nodig zijn voor een veilig functioneren van de tram.
(...)
- 8.
Bij correcte bediening van de tram was de onderhavige inklemming onmogelijk geweest.
- 2.6.
Op verzoek van HTM heeft er hangende dit geding een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij naast [eiseres sub 1] en de betrokken trambestuurder onder meer als getuigen zijn gehoord een zekere [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Voorts heeft een zekere [getuige 4] een schriftelijke verklaring afgelegd over het ongeval. In het kader van het voorlopig getuigenverhoor heeft een descente plaatsgevonden.
3.
De vordering
3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vorderen - na wijzing van eis - uitvoerbaar bij voorraad:
- a.
een verklaring voor recht dat HTM jegens [eiseres sub 1] aansprakelijk is voor de door haar geleden en te lijden (im)materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2001, nader op te maken bij staat;
- b.
veroordeling van HTM tot betaling aan Azivo van een bedrag ad € 105.370,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2002 en met veroordeling van HTM tot betaling van een bedrag ad € 453,71 aan buitengerechtelijke kosten;
- c.
een verklaring voor recht dat HTM jegens Azivo volledig aansprakelijk is voor de door Azivo betaalde en nog te betalen kosten van verzorging en verpleging;
- d.
veroordeling van HTM tot betaling aan [eiseres sub 1] c.s. van de kosten van het rapport Qualimax ad € 16.000,--;
- e.
veroordeling van HTM in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres sub 1] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat HTM op grond van het bepaalde in artikel 8:105 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiseres sub 1] c.s. als gevolg van het ongeval dat [eiseres sub 1] is overkomen. Het ongeval is te wijten aan opzet/bewuste roekeloosheid aan de zijde van HTM zodat haar geen beroep toekomt op de wettelijke limiet. Voor zover de rechtbank anders zou oordelen is handhaving van de limiet in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarnaast zijn de gedragingen van (de trambestuurder van) HTM aan te merken als een onrechtmatige daad van HTM en is zij jegens [eiseres sub 1] als voetganger eveneens aansprakelijk op grond van artikel 185 WVW.
3.3.
HTM voert gemotiveerd verweer dat hierna zal worden besproken.
4. De beoordeling
4.1.
Partijen verschillen allereerst van mening over de precieze toedracht van het ongeval. Volgens [eiseres sub 1] is zij bij het in/uitstappen van de tram met haar linkerhand bekneld geraakt tussen de zich sluitende deuren en is zij door de optrekkende tram meegesleurd en tenslotte ten val gekomen. HTM betwist weliswaar deze beklemming, maar daaraan gaat de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd voorbij. Immers HTM stelt onvoldoende tegenover de getuigenverklaringen van [eiseres sub 1] zelf, [getuige 4], [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2] die de lezing van [eiseres sub 1] bevestigen, waaraan niet af doet dat er discussie is over de beklemming van [eiseres sub 1]s linker dan wel rechter hand.
Artikel 185 WVW
4.2.
Bij de beoordeling van dit geschil is uitgangspunt dat HTM aansprakelijkheid op grond van artikel 8:105 BW (de 'vervoerdersaansprakelijkheid') heeft erkend. [eiseres sub 1] c.s. leggen daarnaast aan hun vordering ten grondslag dat HTM onrechtmatig heeft gehandeld en eveneens op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk is voor de schade van [eiseres sub 1] c.s.
4.3.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat HTM uit hoofde van een vervoersovereenkomst met [eiseres sub 1] aansprakelijk is, is voor een aanvullende aansprakelijkheid van HTM op grond van artikel 185 WVW geen plaats. De door [eiseres sub 1] c.s. in dat verband genoemde jurisprudentie (zie het proces-verbaal van de comparitie van partijen) betreft geen vergelijkbare gevallen, aangezien in die zaken geen vervoersovereenkomst bestond en het slachtoffer - anders dan [eiseres sub 1] - geen beroep toekwam op artikel 8:105 BW.
4.4.
Waar het hier om gaat is of HTM zich met succes op de wettelijke limiet van artikel 8:110 BW kan beroepen, en dus niet of de bestuurder fouten heeft gemaakt in het kader van de vervoersovereenkomst die tot het ongeluk hebben geleid. Daarvoor heeft HTM aansprakelijkheid op grond van artikel 8:105 BW erkend.
4.5.
HTM heeft de schade van [eiseres sub 1] aanvankelijk vergoed tot een bedrag van ƒ 300.000,-- (€ 136.134,06), de tot 1 januari 2002 geldende limiet krachtens artikel 8:110 BW. In verband met de invoering van de euro bedraagt de wettelijke limiet sinds 1 januari 2002 € 137.000,--. Dit heeft geleid tot een aanvullende betaling door HTM ad € 865,94, vermeerderd met wettelijke rente. De aansprakelijkheid van de vervoerder (HTM) is ingevolge artikel 8:110 BW tot dit bedrag beperkt behoudens voor zover zij met opzet de schade heeft veroorzaakt dan wel roekeloos heeft gehandeld en met de wetenschap dat de ontstane schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien (artikel 8:111 lid 1 BW).
4.6.
[eiseres sub 1] c.s. betogen dat HTM, althans haar bestuurder, opzettelijk - in de zin van voorwaardelijk opzet - dan wel bewust roekeloos heeft gehandeld. Daartoe voert zij enerzijds aan dat de trambestuurder een (ernstige) fout heeft gemaakt en anderzijds dat HTM haar trambestuurders onvoldoende heeft geïnstrueerd omtrent de vertrekprocedures van de tram en onvoldoende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van een ongeval als dat wat [eiseres sub 1] is overkomen. [eiseres sub 1] c.s. onderbouwen hun stellingen dienaangaande - voornamelijk - met het rapport van Qualimax.
4.7.
Voor zover [eiseres sub 1] c.s. zich beroepen op opzet van HTM stellen zij daartoe onvoldoende concrete feiten om - indien bewezen - aannemelijk te maken dat er sprake zou zijn van een hiertoe vereiste gewilde schadetoebrenging. Voor opzet in de zin van het door [eiseres sub 1] c.s. bepleite voorwaardelijk opzet, het 'op de koop toenemen door HTM van mogelijke schadelijke gevolgen', is hier geen ruimte.
4.8.
Opmerking verdient voorts dat het bij de toepassing van artikel 8:111 lid 1 BW niet gaat om gedragingen van de trambestuurder, maar juist om die van de vervoerder, dus HTM, zelf. Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 8:111 BW en de gelijkluidende regels van de artikelen 8:906, 8:1108 en 8:1158 BW kan worden afgeleid dat de wetgever met de zinsnede 'uit zijn eigen handeling of nalaten' het oog heeft gehad op de vervoerder zelf en niet ook op diens ondergeschikte.
4.9.
De vraag is dus of er sprake is van bewuste roekeloosheid van HTM in de zin van artikel 8:111 lid 1 BW, zoals [eiseres sub 1] c.s. stellen en HTM betwist. Hiervan is eerst sprake wanneer HTM, die zich in voormelde zin gedraagt, het aan deze gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden.
4.10.
Onder verwijzing naar de conclusies van Qualimax stellen [eiseres sub 1] c.s. dat HTM haar personeel onvoldoende - periodiek - heeft geïnstrueerd omtrent de vertrekprocedure van de trams, waaronder het gebruik van de spiegels daarbij. De rechtbank gaat in verband met het navolgende aan die in algemene bewoordingen gestelde conclusies van Qualimax voorbij. HTM heeft naast overlegging van haar vervoersinstructie GTL 8 ter comparitie van partijen haar beleid ten aanzien van de instructie van haar personeel nader toegelicht. HTM stelt dat er duidelijke voorschriften gelden voor haar trambestuurders en dat de training en nascholing van haar trambestuurders goed is geregeld. Voorts wordt, aldus HTM, in dat kader steekproefsgewijs geregeld door collega's meegereden op de tram en worden al haar trambestuurders iedere 5 jaar medisch gecontroleerd, waarbij ook hun reactievermogen wordt getest. In het licht van deze toelichting van HTM hebben [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende feitelijk onderbouwd dat - en zo ja op welke onderdelen - de instructies aan het personeel van HTM niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. In ieder geval konden [eiseres sub 1] c.s. in dat verband niet volstaan met te verwijzen naar het rapport van Qualimax, nu daarin een concrete invulling van de gestelde tekortkomingen ontbreekt. Voor zover al vast zou komen te staan dat HTM op één of meer van deze onderdelen tekort is geschoten in het verstrekken van instructies aan haar bestuurders kan uit het rapport van Qualimax niet worden afgeleid, dat er sprake is van een gedraging van HTM in de hiervoor in rechtsoverweging 4.9 weergegeven zin.
4.11.
Om de relevante wetenschap van HTM te onderbouwen beroepen [eiseres sub 1] c.s. zich nog op volgens haar vergelijkbare ongevallen met - voornamelijk - metro's in andere steden. Deze acht de rechtbank niet van belang voor het onderhavige geschil. Noch [eiseres sub 1] c.s. noch HTM is bekend met vergelijkbare ongevallen waarbij HTM zelf betrokken is geweest. Gelet op hetgeen HTM voorts - onweersproken - heeft gesteld omtrent de verschillen tussen veiligheidsrisico's en vertrekprocedures bij haar trams en bij de metro's/trams betrokken bij voornoemde ongevallen, hebben [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat door toedoen of nalaten van HTM zich een situatie als bedoeld in artikel 8:111 lid 1 BW heeft voorgedaan.
4.12.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het ongeval niet het gevolg is geweest van bewuste roekeloosheid van HTM. Voor het overige hebben [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Voor nadere bewijslevering bestaat derhalve geen aanleiding.
TNO-rapport
4.13.
In opdracht van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (de Onderzoeksraad) heeft TNO het ongeval onderzocht. Het daarvan opgemaakte rapport is in bezit van HTM maar door haar niet in het geding gebracht. HTM stelt dat zij het TNO-rapport heeft ontvangen onder de voorwaarde dat zij dit niet openbaar zou maken. Wel heeft zij Qualimax en de advocaat van [eiseres sub 1] c.s. in de gelegenheid gesteld om dit rapport in te zien, aldus HTM. Qualimax wilde echter zelf over het rapport kunnen beschikken teneinde dat goed te kunnen beoordelen en heeft daarom van inzage afgezien. De advocaat van [eiseres sub 1] c.s. achtte zich, gelet op de technische aard van dit rapport, niet in staat om dit te beoordelen en heeft eveneens van inzage afgezien, aldus [eiseres sub 1] c.s.
4.14.
[eiseres sub 1] c.s. betogen dat HTM gehouden is om het TNO-rapport alsnog in het geding te brengen.
De rechtbank passeert dit betoog om de navolgende redenen.
4.15.
[eiseres sub 1] c.s. hebben onvoldoende gesteld om aan te nemen dat zij nog belang hebben bij inzage in het rapport. TNO heeft technisch onderzoek verricht in een breder verband dan alleen dit ongeval. Dat dit rapport tevens informatie bevat die van belang kan zijn voor de thans voorliggende vraag of HTM bewust roekeloos heeft gehandeld is in verband daarmee niet geloofwaardig. Voor zover het TNO-rapport al zou concluderen dat fouten van HTM hebben geleid tot het ongeval hebben [eiseres sub 1] c.s. op geen enkele wijze onderbouwd dat uit het TNO-rapport tevens afgeleid zou kunnen worden, dat sprake is van bewuste roekeloosheid van HTM in de zin van artikel 8:111 lid 1 BW. Bovendien moet - mede gelet op de ernst van het ongeval - worden aangenomen dat de Onderzoeksraad in dat geval een openbaar rapport met aanbevelingen zou hebben uitgebracht, hetgeen niet is gebeurd. De rechtbank wijst in dat verband op het onderzoek van de Onderzoeksraad naar de brand in het cellencomplex op Schiphol waarbij geconstateerde fouten wél hebben geleid tot het uitbrengen van een openbaar rapport.
4.16.
De rechtbank neemt voorts nog in aanmerking dat [eiseres sub 1] c.s. in de gelegenheid zijn geweest om van de inhoud van het TNO-rapport kennis te nemen waarvan zij om hun moverende redenen geen gebruik hebben gemaakt. Dat het rapport aan haar niet ter inzage is afgegeven doet daaraan niet af en leidt er - in het licht van het voorgaande - niet toe dat [eiseres sub 1] c.s. zich met vrucht op schending van hun processuele rechten kunnen beroepen.
Redelijkheid en billijkheid
4.17.
Dit brengt de rechtbank bij de vraag of toepassing van de wettelijke limiet, als gesteld door [eiseres sub 1] c.s., in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen [eiseres sub 1] enerzijds en Azivo anderzijds. Ten aanzien van ieder van hen dient afzonderlijk beoordeeld te worden of handhaving van de limiet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Anders dan [eiseres sub 1] c.s. betogen geldt deze limiet voor hun gezamenlijke vorderingen die immers voortvloeien uit één evenement. Azivo heeft weliswaar een eigen vorderingsrecht maar dit recht berust op het primaire vorderingsrecht van [eiseres sub 1] dat voorgaat op het vorderingsrecht van Azivo.
4.18.
Gelet op het wettelijke systeem moet het uitgangspunt zijn dat de aansprakelijkheid van de vervoerder op grond van artikel 8:105 BW is gelimiteerd (artikel 8:110 BW). Het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2004, o.a. gepubliceerd in NJF 2004, 543, inzake NS-station Santpoort Noord, kan [eiseres sub 1] c.s. in dat verband niet baten. De feiten in die zaak verschillen fundamenteel van de in geschil zijnde kwestie, omdat in die procedure op diverse onderdelen nalatigheid aan de zijde van de NS is aangenomen. De NS werd al geruime tijd gewaarschuwd voor mogelijke ongelukken als gevolg van een gebrekkige 'inklembeveiliging'. De NS was bekend met de wenselijkheid van wijzigingen in de vertrekprocedure in verband daarmee, maar heeft niettemin nagelaten om die wijzigingen - tijdig - door te voeren. Dit is een kenmerkend verschil met de onderhavige zaak. Zoals hiervoor is overwogen is niet voor vaststaand aangenomen dat HTM bekend was met de specifieke risico's waaronder het ongeval van [eiseres sub 1] heeft plaatsgehad in verband waarmee zij de vertrekprocedure van haar trams had moeten wijzigen. Overigens blijkt uit de reacties in de literatuur op dit arrest dat het op weinig bijval kan rekenen.
4.19.
[eiseres sub 1] c.s. hebben voorts aangevoerd dat de limiet buiten toepassing moet blijven vanwege de 'bijzondere' omstandigheden van dit geval. Het wettelijke systeem van artikel 8:105 e.v. BW laat echter geen ruimte voor de door [eiseres sub 1] c.s. bepleite nadere afweging waarbij mede in aanmerking wordt genomen: de mate van schuld aan de zijde van de vervoerder, HTM, de ernst van het letsel en de mogelijke disproportionaliteit tussen de omvang van de schade enerzijds en het bedrag van de limiet anderzijds. De wetgever heeft - naast de situatie waarin sprake is van opzet/bewuste roekeloosheid van de vervoerder - geen uitzondering op de wettelijke beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder aanvaard. In zoverre dwingt het systeem van de wet tot toepassing van de wettelijke limiet.
4.20.
Dit neemt niet weg dat het ongeval dat [eiseres sub 1] is overkomen ongewoon is en de blijvende gevolgen daarvan voor [eiseres sub 1] zeer ingrijpend zijn. Vast staat - HTM heeft dit erkend - dat de schade van [eiseres sub 1] hoger is dan de limiet van € 137.000,-- en minimaal € 200.000,-- bedraagt. Voor zover HTM bekend is zij ook niet eerder betrokken geweest bij een ongeval waarbij de schade hoger was dan de limiet. Voorts staat vast dat de limiet sinds 1991 nimmer is geïndexeerd of is aangepast aan de inflatie. De wijziging van de limiet in 2002 - tot het bedrag van € 137.000,-- - betrof enkel de omzetting naar een bedrag in euro's. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat daarbij ook een aanpassing van de limiet aan het gewijzigde prijsniveau is beoogd. In verband met het voorgaande wordt in de literatuur - mede tegen de achtergrond van een ontwikkeling op Europees niveau tot verhoging van de limieten in de luchtvaart - aanpassing van de limiet bepleit in ieder geval in die zin, dat deze worden gecorrigeerd voor inflatie en geïndexeerd.
4.21.
In deze bijzondere omstandigheden - in onderlinge samenhang beschouwd - ziet de rechtbank aanleiding om een verhoogde, voor inflatie gecorrigeerde en geïndexeerde, limiet te hanteren waarbij zij de door HTM geuite vrees voor precedentwerking niet realistisch acht. De rechtbank begroot de limiet naar billijkheid op € 200.000,--. Zoals hiervoor overwogen is tussen partijen niet in geschil dat de schade van [eiseres sub 1] hoger is. Dit leidt tot toewijzing van de vorderingen van [eiseres sub 1] aldus, dat HTM zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres sub 1] van een aanvullend bedrag van € 63.000,-- naast het al betaalde bedrag van € 137.000,--. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis nu de geïndexeerde en gecorrigeerde limiet is begroot naar de huidige maatstaven.
4.22.
Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.17 volgt uit het voorgaande dat aan Azivo geen (aanvullende) vergoeding ten behoeve van de door haar betaalde kosten van verzorging en verpleging toekomt. De vorderingen van Azivo zullen dus worden afgewezen.
4.23.
De gevorderde vergoeding van de kosten van het rapport van Qualimax ad € 16.000,-- zal eveneens worden afgewezen. Deze kosten kunnen niet worden aangemerkt als redelijke kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de kosten zijn gemaakt door Azivo, wiens vorderingen worden afgewezen. Voorts overweegt de rechtbank dienaangaande dat het rapport - gelet op hetgeen daaromtrent in rechtsoverweging 4.10 is overwogen - op geen enkele wijze heeft bijgedragen aan de beslissing met betrekking tot de gevorderde opheffing van de wettelijke limitering. Bovendien hebben [eiseres sub 1] c.s. mede in het licht van de betwisting door HTM onvoldoende onderbouwd dat zij die kosten redelijkerwijze hebben moeten maken.
4.24.
HTM zal, als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres sub 1], waaronder de kosten in verband met het voorlopige getuigenverhoor. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen van [eiseres sub 1] en Azivo gaat de rechtbank ervan uit dat HTM ten behoeve van haar verweer jegens de vorderingen van Azivo geen noemenswaardige extra kosten heeft moeten maken en zal zij de vanwege de afwijzing van haar vorderingen ten laste van Azivo uit te spreken proceskostenveroordeling begroten op nihil.
5. De beslissing
De rechtbank
- -
veroordeelt HTM tot betaling aan [eiseres sub 1] van een bedrag van € 63.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
- -
veroordeelt HTM in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres sub 1] tot op heden begroot op € 2.078,20 aan verschotten, € 4.917,-- aan salaris procureur en € 15,-- aan getuigentaxen;
- -
veroordeelt Azivo in de kosten van deze procedure aan de zijde van HTM tot op heden begroot op nihil;
- -
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- -
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willink, mr. I.M. Davids en mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2007.